ECLI:NL:RBASS:2006:AY7601

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
9 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
27436 - HA ZA 00-171
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Rombouts-Nieuwstraten
  • K. Wijmenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure inzake arbeidsongeschiktheid en medisch deskundigenonderzoek

In deze civiele procedure, aangespannen door eiser tegen gedaagde, staat de vraag centraal of er een causaal verband bestaat tussen een ongeval dat eiser heeft overkomen en zijn arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Assen heeft op 9 augustus 2006 uitspraak gedaan na een uitgebreid proces waarin deskundigenrapportages zijn ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het causaal verband tussen het ongeval en de arbeidsongeschiktheid niet zonder meer te verklaren is. Daarom heeft de rechtbank een nader medisch deskundigenonderzoek gelast, evenals onderzoek door een arbeidsdeskundige. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser inzage in zijn patiëntenkaart moet verschaffen aan de arts-medisch deskundige van gedaagde, waarbij een afweging is gemaakt tussen het recht op privacy en het recht op een eerlijk proces. Eiser heeft zijn eis gewijzigd en vordert onder andere een schadevergoeding van € 433.827,95, alsook kosten van deskundige bijstand. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere uitlatingen van partijen en houdt verdere beslissingen aan. De uitspraak benadrukt de noodzaak van samenwerking tussen partijen in het licht van de deskundigenrapportages en de juridische verplichtingen die voortvloeien uit de Wet BIG.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ASSEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 27436 / HA ZA 00-171
Vonnis van 9 augustus 2006
in de zaak van
[EISER],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. J.J. Reiziger,
advocaat mr. J.F. Schultz,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. H.J. de Ruijter,
advocaat mr. M.T. Spronck te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis d.d. 3 maart 2004, waarvan de inhoud als herhaald en ingelast wordt beschouwd;
- het door de medische deskundige, dr. B.J.A.M. Jansen, opgemaakte rapport, binnengekomen 6 augustus 2004;
- de beschikking d.d. 11 augustus 2004, waarbij het door [gedaagde] te deponeren voorschot terzake de kosten van het deskundigenonderzoek is bepaald;
- het door de arbeidsdeskundige, de heer J.A.M. Pigge, opgemaakte rapport, binnengekomen 9 augustus 2005;
- de conclusie na deskundigenbericht d.d. 12 oktober 2004, tevens houdende een akte tot wijziging van eis van [eiser];
- de conclusie na deskundigenbericht d.d. 12 oktober 2004 van [gedaagde];
- de akte ter rolle, tevens inhoudende een akte tot wijziging van de eis d.d. 23 november 2005 van [eiser];
- de akte uitlating productie c.q. wijziging van eis d.d. 23 november 2005 van [gedaagde];
- de akte uitlating wijziging van eis d.d. 7 december 2005 van [gedaagde].
Ten slotte is vonnis bepaald.
De verdere beoordeling
Wijziging van eis
[eiser] heeft bij akte van respectievelijk 12 en 23 november 2005 zijn eis gewijzigd in die zin dat thans wordt gevorderd dat de rechtbank voor zover mogelijk [gedaagde] zal veroordelen:
I. tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 433.827,95 (ƒ 956.031,00), alsmede
II. tot betaling van 15 % van dat bedrag (onder I) terzake van kosten van deskundige bijstand, te vermeerderen met 5% kantoorkosten en 19% BTW, alsmede
III. deze veroordeling uit te spreken onder het voorbehoud dat de huidige arbeidsongeschiktheidsuitkering van [eiser] blijft voortbestaan, althans dat het huidige stelsel der sociale zekerheid voor wat betreft de WAO uitkering zal blijven voortbestaan, alsmede
IV. tot het verstrekken van een deugdelijke fiscale garantie, in welke is gegarandeerd dat de schadevergoeding terzake waarvan [gedaagde] tot vergoeding is veroordeeld, netto aan [eiser] ten goede zal komen, alsmede,
V. tot betaling van de wettelijke rente over voormelde bedragen vanaf 17 juli 1994 tot aan de dag der algehele voldoening,
VI. in de kosten van dit geding.
De rechtbank overweegt dat, nu [gedaagde] zich tegen de wijziging niet heeft verzet, recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
Het deskundigenonderzoek
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis d.d. 13 november 2001 overwogen dat uit de voor handen zijnde deskundigenrapportage het causaal verband tussen het ongeval en de volgens [eiser] bestaande arbeidsongeschiktheid niet zonder meer valt te verklaren. De rechtbank heeft daarom een (nader) medisch deskundigenonderzoek gelast.
Alvorens in te gaan op het oordeel dat de rechtbank aan dit deskundigenonderzoek verbindt, wordt overwogen, zoals aan partijen reeds is meegedeeld, dat de op 6 augustus 2004 door de medisch deskundige Jansen aan de rechtbank toegezonden rapportage (voorshands) als eindrapportage wordt beschouwd. De rechtbank ziet in het zijdens [eiser] gestelde geen aanleiding om op dat oordeel terug te komen. De door [eiser] nog in het geding gebrachte aanvullende rapportage van de medisch deskundige, die geheel buiten de rechtbank en [gedaagde] om tot stand is gekomen, zal bij de verdere beoordeling dan ook buiten beschouwing worden gelaten. Dit neemt niet weg dat de rechtbank in een later stadium aanvullende vragen aan de deskundige zal voorleggen indien zulks haar geraden voorkomt.
De deskundigenberichten en de reacties van partijen
De medisch deskundige (de heer B.J.A.M. Jansen, neuroloog) komt in zijn rapportage - zakelijk weergegeven - tot de volgende bevindingen c.q. conclusies. De medisch deskundige heeft het in het kader van dit onderzoek het niet noodzakelijk geacht dat de hij beschikking heeft over de (onverkorte) patiëntenkaart (hierna patiëntenkaart) van [eiser].
Terzake de huidige klachten en/of medische verschijnselen van [eiser] is geconcludeerd dat moeilijk een eenduidige diagnose valt te stellen. Er is derhalve een beschrijvende diagnose gegeven, te weten: er is sprake van aspecifieke tendomyogene en pseudo-neurologische klachten na een ongeval op 7 juli 1994. Het staat naar de mening van de medisch deskundige onvoldoende vast dat sprake is van een whiplashletsel, wel acht hij het aannemelijk dat [eiser] ten gevolge van het hem op 7 juli 1994 overkomen ongeval aanvankelijk klachten heeft op gelopen, doch de ernst van de problematiek valt zijns inziens moeilijk in zijn geheel aan het ongeval toe te schrijven. In dat verband is opgemerkt dat de huidige klachten of de daarmee samenhangende sociale of beroepsmatige tekortkomingen in vergelijking tot de huidige bevindingen van dit onderzoek wat te zwaar lijken aangezet, doch het wordt niet waarschijnlijk geacht dat [eiser] deze klachten zou hebben ontwikkeld als het ongeluk hem niet was overkomen. Er is thans sprake van een eindtoestand. De deskundige is verder van mening dat behandeling door behandelcentra als het AZG, Beatrixoord dan wel het RUG Advies Centrum geen grote invloed op de klachten van [eiser] zou hebben gehad. Bij aanmelding zou een behandeling zijn gevolgd, waarbij de behandeling gericht zou zijn op het leren omgaan met de klachten en beperkingen en zou aandacht zijn besteed aan psychische begeleiding. De bezwaren van [eiser] tegen de genoemde behandeltherapieën worden onredelijk geacht. De medisch deskundige heeft, daarbij refererend aan de AMA-gids en de Richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVvR), aangegeven dat geen percentage blijvende functionele invaliditeit kan worden toegekend. Dit gelet op het feit dat er geen beperkingen zijn. Daarnaast zijn er geen beperkingen tot het verrichten van arbeid en ten aanzien van activiteiten van het dagelijks leven en recreatieve bezigheden. De medisch deskundige acht onderzoek op een ander vakgebied niet noodzakelijk.
De arbeidsdeskundige (de heer J.A.M. Pigge, gecertificeerd registerarbeidsdeskundige) komt in zijn rapportage - zakelijk weergegeven - tot de volgende bevindingen c.q. conclusies. De arbeidsdeskundige is van de mening dat [eiser] vanwege zijn beperkingen niet geschikt is zijn werkzaamheden als vertegenwoordiger uit te oefenen. [eiser] is derhalve volledig arbeidsongeschikt voor de beroepsmatige werkzaamheden te achten. Voorts is de verdiencapaciteit van [eiser] als vertegenwoordiger aangegeven in de periode juli 1994 tot en met juli 2004. Daarbij is aangegeven dat geen rekening is gehouden met de mogelijkheid dat [eiser] zich verder binnen het bedrijf zou hebben ontwikkeld of dat hij nog eens een stap buiten het bedrijf zou hebben gezet, omdat daarvoor te weinig aanknopingspunten zijn. Er zijn door de ingeschakelde medisch adviseur, die een belastbaarheidspatroon heeft opgesteld, geen beperkingen in arbeidsduur aangegeven. [eiser] moet derhalve in staat worden geacht 40 uren per week te kunnen werken, mits rekening wordt gehouden met het opgestelde belastbaarheidspatroon. Als voor [eiser] geschikte functies worden genoemd: medewerker tankstation, (hulp)conciërge, huismeester, acceptant verzekeringen en administratief medewerker, waarbij een schatting is gegeven van het verdienvermogen in de huidige situatie. Voorts is geconcludeerd dat alle werkzaamheden als reële op de arbeidsmarkt voorkomende functies zijn, waarin in meer of mindere mate regelmatig vacatures zijn voorgekomen in de afgelopen 11 jaren. Daarbij is opgemerkt, dat de afstand tot de arbeidsmarkt mede door [eiser]’ arbeidsongeschiktheid alsook door andere redenen (leeftijd, beperkte opleiding) in de loop der jaren steeds groter lijkt te worden, waarmee de kans op werkhervatting steeds geringer wordt.
Indien er direct na het ongeval, of althans op het moment dat er sprake was van een stationaire toestand actief beleid was gevoerd om [eiser] te herplaatsen, waren er wel mogelijkheden voor [eiser] geweest. Thans worden de kansen voor [eiser] om nog deel te nemen aan het arbeidsproces zeer gering geacht, waarbij er op wordt gewezen dat er wellicht wel mogelijkheden zijn voor [eiser] in het kader van de Wet van de Sociale Werkvoorziening te werken. Voorts is aangegeven dat er geen sprake is van beperkingen ten aanzien van recreatieve bezigheden. Tenslotte is opgemerkt dat in het onderzoek is uitgegaan van bruto bedragen
[eiser] heeft in zijn conclusie na deskundigenbericht geconcludeerd dat op basis van de rapportages kan worden vastgesteld dat [eiser] voor zijn oorspronkelijke functie (als vertegenwoordiger) arbeidsongeschikt is te achten, alsook dat hij tengevolge van zijn klachten die door het ongeval zijn ontstaan niet meer aan het werk zal kunnen, althans dat de kans op terugkeer op de arbeidsmarkt zeer gering is. Op grond van het voorgaande concludeert [eiser] dat van de schade (uitgaande van het volledig verlies aan arbeidsvermogen) als becijferd door Pals moet worden uitgegaan. Terzake de opmerking van de arbeidsdeskundige dat een mogelijke promotie van [eiser] speculatief is, wordt gesteld dat het aan de rechtbank is te beslissen of ten aanzien van het hypothetisch inkomen zonder ongeval uitgegaan moet worden van de promotie die door de werkgever is aangegeven.
[gedaagde] voert naar aanleiding van de deskundigenrapportages (primair) aan dat voor de beoordeling van deze zaak ervan uit moet worden gegaan dat ook zonder het ongeval de klachten van [eiser] zouden zijn ontstaan. Daarbij is opgemerkt dat het voor rekening en risico van [eiser] dient te komen dat hij is blijven weigeren de patiëntenkaart aan de deskundige te overleggen, alsmede dat hij geen medewerking heeft verleend aan behandelingen en therapieën, welke hem zijn aanbevolen. Subsidiair stelt [gedaagde], dat voor zover de klachten en beperkingen wel (deels) als ongevalsgevolg moeten worden beschouwd, deze niet leiden tot beperkingen ten aanzien van de arbeidssfeer, het algemeen dagelijks leven of de recreatieve bezigheden. Dit brengt met zich dat de verdiencapaciteit van [eiser] niet meer zo kan worden benut als voor het ongeval, doch de door [eiser] voorgespiegelde carrière dient als te speculatief te worden beschouwd en kan niet als uitgangspunt dienen voor het vaststellen van een eventuele schadepost verloren arbeidsvermogen. Tenslotte wordt aangevoerd dat ondanks de deskundigenrapporten het nog steeds onduidelijk is waarom er een toename van arbeidsongeschiktheid in 1999 heeft plaatsgevonden. Dit, terwijl dit wel van evident belang is voor de beoordeling van de schadevergoeding van [eiser]. Doordat [eiser] geen inzicht heeft gegeven in de patiëntenkaart, moet ervan worden uitgegaan dat deze toename van arbeidsongeschiktheid in 1999 los staat van het [eiser] overkomen ongeval.
De nadere beoordeling
De rechtbank overweegt als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] ten onrechte begrepen dat [eiser] (wederom) heeft geweigerd de patiëntenkaart te verstrekken.
Naar de rechtbank begrijpt heeft de medisch deskundige in zijn rapportage onder “Opmerking met betrekking tot de juridische stukken” slechts tot uitdrukking willen brengen dat uit de aan hem bekende stukken blijkt dat [eiser] vanwege de weigering inzage te gegeven in de patiëntenkaart wordt verweten niet mee te willen werken. De medisch deskundige heeft, zoals reeds overwogen, aangegeven dat hij voor de beantwoording van de hem gestelde vragen, inzage in de patientenkaart van [eiser] niet noodzakelijk acht. De rechtbank overweegt voorts dat dit standpunt van de medisch deskundige, gelet op het antwoord op vraag d -dat het niet waarschijnlijk is dat, indien het ongeval zich niet zou hebben voorgedaan, [eiser] deze klachten zou hebben gehad - in relatie tot hetgeen overigens door de deskundige terzake de klachten van [eiser] is opgemerkt, voor haar niet zonder meer begrijpelijk is, aangezien bij haar de vraag rijst hoe dit antwoord gegeven kan worden, indien de medische historie zoals blijkend uit de patientenkaart van [eiser] niet geraadpleegd is.
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande en mede op grond van recente jurisprudentie ten aanzien van het overleggen van de patiëntenkaart, waarbij het aankomt op een afweging tussen de belangen bij het grondrecht op privacy, zoals neergelegd in artikel 8 EVRM, en het grondrecht op een eerlijk proces, zoals omschreven in artikel 6 EVRM, tot het gewijzigde inzicht dat [eiser] de patiëntenkaart aan de medisch adviseur van de aansprakelijk partij dient te overleggen. Daarbij tekent de rechtbank aan dat [eiser] slechts gehouden is zijn patiëntenkaart te verstrekken aan een persoon die optreedt als medisch adviseur van [gedaagde], mits deze arts is en is onderworpen aan het tuchtrecht van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat [eiser] de patiëntenkaart aan de arts-medisch deskundige van [gedaagde], onderworpen aan het tuchtrecht van de Wet BIG, dient te verstrekken. [gedaagde] zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om bij akte aan te geven in hoeverre vorenbedoelde kennisneming van de patientenkaart aanleiding geeft tot nadere opmerkingen.
Gelet op het principiële karakter van deze beslissing en het gegeven dat deze procedure dient te worden afgehandeld op basis van het oude procesrecht, zal het hoger beroep tegen dit tussenvonnis niet worden uitgesloten.
De rechtbank verwijst de zaak, gelet op het voorgaande, naar de rol voor het nemen van een akte zijdens [eiser] en houdt in afwachting daarvan iedere verdere beslissing aan.
De beslissing
De rechtbank:
1. Bepaalt dat [eiser] onder genoemde voorwaarden binnen veertien dagen nadat dit vonnis in kracht van gewijsde is gedaan zijn (onverkorte) patiëntenkaart aan de arts- medisch deskundige van [gedaagde] ter beschikking dient te stellen.
2. Verwijst de zaak naar de rol van de eerste enkelvoudige kamer van 20 december 2006 voor uitlating aan de zijde van [gedaagde] terzake in hoeverre vorenbedoelde kennisneming van de patiëntenkaart aanleiding geeft tot nadere opmerkingen.
3. Houdt iedere verdere uitspraak aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Rombouts-Nieuwstraten, bijgestaan door mr. K. Wijmenga, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2006, en door de rechter en de griffier voornoemd ondertekend.?