zaaknummer / rolnummer: 50100 / HA ZA 05-55
Vonnis van 6 september 2006
de vennootschap onder firma
[EISERES],
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. H.J. de Ruijter,
advocaat mr. R.K.E. Buysrogge te Zwolle,
1. de vennootschap onder firma
[GEDAAGDE SUB 1],
2. de besloten vennootschap
[GEDAAGDE SUB 2],
3. de besloten vennootschap
[GEDAAGDE SUB 3],
alle gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur mr. M.G. Doornbos,
advocaat mr. H.J.J. de Bosch Kemper.
Hierna wordt eiseres aangeduid als [eiseres] en worden gedaagden aangeduid
-in enkelvoud- als [gedaagde].
De verdere verloop van de procedure
De in het tussenvonnis d.d. 1 februari 2006 bevolen comparitie van partijen ter plaatse van het geschil heeft op 28 maart 2006 plaatsgevonden. De aan [eiseres] te geven bewijsopdracht is bij die gelegenheid geformuleerd en neergelegd in het proces-verbaal van de comparitie. Op 6 juni 2006 heeft [eiseres] getuigen doen horen. [gedaagde] heeft geen getuigen in contra-enquête voorgebracht. De zaak is opnieuw naar de rol verwezen voor vonnis.
De nadere beoordeling
1. De gegeven bewijsopdracht is tweeledig. Omdat het tweede deel niet relevant meer is als het eerste niet bewezen wordt, heeft [eiseres] voorshands alleen omtrent onderdeel a van het probandum getuigen doen horen.
Dit onderdeel luidt:
"dat personeel van [gedaagde] op 3 april 2003, voorafgaande aan het aansluiten van de twee tunnelkassen, links vooraan, op het verwarmingscircuit, de beide zich op 3 meter hoogte bevonden hebbende vlinderkleppen in de aanvoerleidingen naar de tunnelkassen links en rechts, heeft dichtgedraaid en na voltooiing van de laswerkzaamheden niet weer heeft opengedraaid;".
2. Bij het horen van de getuigen zijn enige foto's gebruikt die door [eiseres] op verzoek van de rechtbank zijn verstrekt. In het proces-verbaal van de enquête wordt ernaar verwezen. Deze foto's, genummerd I t/m V, maken dus deel uit van het dossier. Zij betreffen enige onderdelen van de aan de orde zijnde verwarmingsinstallatie.
3. Tot de vijf getuigen die [eiseres] heeft doen horen behoort de heer [getuige 1], een harer directeuren. De door hem als partijgetuige afgelegde verklaring kan ingevolge artikel 164 lid 2 Rv aan [eiseres], als de met het bewijs belaste partij, slechts voordeel opleveren voorzover zij strekt ter aanvulling van voorhanden zijnd onvolledig bewijs.
4. Geen enkele getuige heeft verklaard zelf te hebben gezien, dan wel iemand anders te hebben horen zeggen, dan wel er op andere wijze zelf wetenschap van te hebben, dat - en dit is de essentie van het probandum - personeel van [gedaagde] de twee vlinderkleppen, na die vóór de aansluitingswerkzaamheden te hebben dichtgedraaid, ná de voltooiing van die werkzaamheden niet weer heeft opengedraaid.
5. Ook overigens is in geen van de getuigenverklaringen een element te vinden dat noodzakelijkerwijze tot de conclusie leidt of in overwegende mate aannemelijk maakt dat personeel van [gedaagde] op dit punt nalatig is geweest in de periode waarover het gaat, dus de tijd voorafgaande aan de 4e april 2003.
6. Zo verklaren genoemde partijgetuige [getuige1] en de getuigen [getuige 2] en [getuige 3], destijds volgens hun opgave beiden personeelslid van [eiseres], in de kern en voorzover nu van belang, niet veel meer dan het volgende.
Op de morgen van de 4e april 2003 werd met verbazing geconstateerd dat er sprake was van vorstkou in (de) tunnelkassen, met als gevolg schade aan planten. In het ketelhuis stond de verwarming die de tunnelkassen moest bedienen aan. Toen gezocht werd naar de oorzaak van het koud blijven van de buizen in de tunnels, ontdekte [getuige 1] op een bepaald moment dat de twee vlinderkleppen op enkele meters hoogte, vooraan in de galerijen bij de tunnelkassen, dichtstonden.
7. Getuige [getuige 1] verklaart nog dat hij vervolgens naar de op dat moment in zijn bedrijf aanwezige mensen van [gedaagde] is toegestapt met de opmerking: "jullie zijn een stelletje mooie lui, jullie hebben de kleppen dicht hadden laten staan". Zij zouden geantwoord hebben dat zij zelf van de schermploeg waren en dat zij in ieder geval de kleppen niet hadden dichtgedraaid.
Bedoelde opmerking draagt, nog afgezien van de reactie van [gedaagde]s personeel erop, niet aan het vereiste bewijs bij nu zij niets meer behelst dan een eigen suggestie van de [getuige 1].
8. De getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] verklaren alle drie ook nog dat de mensen van het bedrijf van [eiseres] nooit aan deze, op ongeveer drie meter hoogte geplaatste, vlinderkleppen plegen te komen.
Ook dat element vermag de rechtbank niet te zien als bijdrage aan het bewijs dat personeel van [gedaagde] nalatig is geweest. Het is immers ten processe voldoende aannemelijk geworden dat deze twee vlinderkleppen, geplaatst op de ringtransportleiding voorbij de splitsing ten behoeve van de twee rijen tunnelkassen, er nu juist toe dienden om [eiseres] in de gelegenheid te stellen om desgewenst de verwarming van, hetzij één rij, hetzij beide rijen, tunnelkassen af te sluiten zonder dat ook de verwarming van de (tussen oude kas en verplaatste tunnelkassen te bouwen) nieuwe kas werd afgesloten.
9. De getuigen [getuige 4] en [getuige 5], die volgens hun mededeling destijds als verwarmingsmonteur in dienst van [gedaagde] bezig zijn geweest met de onderhavige aansluiting van de tunnelkassen op de verwarming, hebben ook niets verklaard dat het probandum bevestigt, integendeel.
10. Wat [getuige 4] verklaart komt - zakelijk en voorzover nu van belang - hier op neer: voorjaar 2003 heeft hij op een zaterdag met drie of vier collega's, onder wie [getuige 5], aansluitwerk verricht aan de rechterrij van 12 tunnelkassen; die aansluiting is toen voltooid; het gebeurde met man en macht omdat koud weer voorspeld was; vooraf stond, omdat anders geen aansluitingshandelingen bij de tunnelkassen mogelijk waren, de rechter vlinderklep dicht; toen de aansluiting klaar was, is de zaak meteen gecontroleerd; deze controle omvatte achtereenvolgens: water zetten op de buizen waar water op kon, alles ontluchten, in het ketelhuis de pomp aanzetten om de verwarming aan de gang te brengen, naar de tunnels gaan en eerst de rechter klep openzetten - wat één der collega's, staande op een trapje heeft gedaan - en tenslotte vaststellen of de zaak warm werd door vooraan in de afzonderlijke tunnelkassen aan de aanvoer- en de retourleiding te voelen; geconstateerd werd dat de tunnelkassen van de rechterrij alle twaalf warm werden; op de daaropvolgende maandag en dinsdag heeft [getuige 4], samen met alleen [getuige 5], de hele linkerrij van eveneens 12 tunnelkassen aangesloten; dinsdagmiddag was dat klaar, waarna weer die controle is uitgevoerd; [getuige 4] is nu zelf het trapje opgegaan en heeft de linkerklep opengezet; geconstateerd werd dat ook deze tunnelkassen warm werden.
[getuige 4] heeft verder nog opgemerkt dat hij hier en daar wat leiding geeft aan andere personeelsleden en gewend is, spreekwoordelijk gezegd, om wel drie keer de boel na te lopen ter controle of alles oké is; voorzover hij er weet van heeft is, na die constateringen dat alles in orde was, door personeel van [gedaagde] niet meer aan die kleppen gekomen; als zij op 4 april 2003 toch dicht zouden hebben gestaan, weet hij, [getuige 4], niet hoe dat gekomen kan zijn; zij zijn in elk geval niet dicht gezet door hem of een collega van hem. Aldus [getuige 4]s verklaring.
11. [getuige 5] heeft niets concreets kunnen verklaren dan alleen dat hij gedurende een gehele zaterdag samen met 5 à 7 collega's, van wie hij er vijf met name noemt, onder wie [getuige 4], aan de aansluiting van de tunnelkassen heeft gewerkt.
12. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [eiseres] het verlangde bewijs
- wat onderdeel a betreft - niet geleverd heeft.
13. Hieraan is, ten overvloede, nog toe te voegen dat uit niets is gebleken dat kort voor de constatering van de vorstschade op de morgen van vrijdag 4 april 2003 nog door personeel van [gedaagde] is gewerkt aan de aansluiting van de tunnelkassen. Bij voorbeeld op de 3e april, op welke datum nog twee tunnelkassen links vooraan aangesloten zouden hebben moeten worden, zoals de bewijsopdracht behelst.
Partijen toch waren het er vóór het tussenvonnis al over eens dat de aansluiting door [gedaagde] van de twee rijen (van elk 12) tunnelkassen op het verwarmingscircuit voltooid was op of omstreeks de 24e maart 2003. Zie de conclusies van antwoord (sub 6 en 7), repliek (sub 4 en 6) en dupliek (sub 6 en 8).
Daarop was gebaseerd het voorlopige uitgangspunt in het tussenvonnis, onder 1.5, voorzover luidende: 'de laswerkzaamheden geschieden op donderdag 20 en vrijdag 21 maart met drie en op zaterdag 22 maart met zes personeelsleden; op maandag 24 maart ronden enkele personeelsleden van [gedaagde] de aansluitingswerkzaamheden af en verzorgen zij het vullen van de verwarmingsinstallatie'. Dit impliceert dat het op vrijdag 4 april 2003, toen vorstschade werd geconstateerd, ongeveer anderhalve week geleden was dat de aansluiting van alle 24 tunnelkassen geheel was voltooid. De juistheid van dat uitgangspunt wordt gestaafd door de verklaringen van, in feite, alle getuigen, in verband met elkaar beschouwd, in het bijzonder die van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]. [getuige 1] immers zegt dat hij het er voor houdt dat de mensen van [gedaagde] de 24e of 25e maart zeiden klaar te zijn, dat op 4 april 2003 alle 24 tunnels in gebruik waren en dat het waarschijnlijk ongeveer een week daarvoor zal zijn geweest dat de heteluchtkanonnen verwijderd waren daar ze niet meer nodig waren nu de nieuwe aangesloten verwarming in alle tunnels functioneerde in zijn ogen. [getuige 2] zegt, wat de 24 tunnelkassen betreft, dat hij voor 100% zeker weet dat in de periode van ongeveer anderhalve week voorafgaande aan de 4e april 2003 de definitieve verwarming in de tunnelkassen compleet en goed heeft gewerkt. [getuige 3] zegt onder meer dat hij meent te weten dat ongeveer een week voor de 4e april 2003 door mensen van [gedaagde] de laatste tunnels zijn aangesloten.
Eén en ander duidt er niet op dat [gedaagde]s personeel op of omstreeks 3 april 2003 nog iets met aansluiting van tunnelkassen van doen heeft gehad.
14. Gezien het vorenoverwogene wordt aan de bewijsopdracht onder b niet meer toegekomen en moet de vordering als ongegrond worden afgewezen. [eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het geding worden verwezen. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht EUR 2.175,00
- overige kosten 11,34
- salaris procureur 4.973,50 (3,5 punten × tarief EUR 1.421,00)
Totaal EUR 7.159,84
1. wijst de vordering af,
2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 7.159,84.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Jonkers en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2006.?