zaaknummer / rolnummer: 60945 / KG ZA 07-41
Vonnis in kort geding van 2 april 2007
[EISER],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. J.C. van Driel,
advocaat mr. W.G. Verkruisen te Amsterdam,
N.V. UNIVÉ SCHADE,
gevestigd te 9402 NR Assen, Jan Bommerstraat 4,
gedaagde,
procureur mr. H. Dontje.
Partijen zullen hierna [eiser] en Univé genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 februari 2007l
- de mondelinge behandeling van 19 maart 2007;
- de pleitnota’s van [eiser] van 19 maart 2007;
- de bij de stukken gevoegde en overigens ingebrachte producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is van beroep timmerman. Hij werkte tot 16 juli 2001 in zijn eenmanszaak als installateur van badkamers en keukens.
2.2. Op 16 juli 2001 is [eiser] een verkeersongeval overkomen, waarbij hij rijdend in zijn auto is aangereden door een tegemoetkomende tractor met aanhanger die op de verkeerde weghelft was geraakt.
2.3. [eiser] had toen een arbeidsongeschiktheidsverzekering lopen bij de rechtsvoorganger van Univé.
2.4. Onderdeel van de verzekeringsovereenkomst tussen partijen met betrekking tot arbeidsongeschiktheid is het Algemeen Reglement Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen AOV-3. Artikel 17.1.5 van het Reglement bepaalt:
De verzekerde is verplicht in geval van arbeidsongeschiktheid:
De maatschappij terstond op de hoogte te stellen van zijn geheel of gedeeltelijk herstel, dan wel van de gehele of gedeeltelijke hervatting van zijn beroepswerkzaamheden en of het verrichten van andere arbeid;
Artikel 17.3 van het reglement luidt:
Geen recht op uitkering bestaat, indien de verzekerde of de verzekeringsnemer een of meer van deze verplichtingen niet is nagekomen, en daardoor de belangen van de maatschappij heeft geschaad.
2.5. Vanaf de datum van het ongeval tot oktober 2006 heeft Univé maandelijks een arbeidsongeschiktheiduitkering aan [eiser] uitgekeerd. Deze lag tussen de EUR 1.100,00 en EUR 1.200,00 netto per maand. Het UWV heeft [eiser] een WAZ-uitkering toegekend met ingang van 5 juli 2002 van EUR 23,78 bruto per dag.
2.6. De chauffeur van de tractor had een WA-verzekering lopen bij Univé. [eiser] heeft hem aansprakelijk gesteld. Univé heeft de aansprakelijkheid erkend.
In oktober 2006 hebben partijen ter zake van deze aansprakelijkheid een vaststellingsovereenkomst gesloten. In de akte van deze overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
Univé en benadeelde hebben onderhandeld over een definitieve afwikkeling van de geleden en te lijden schade van benadeelde, bij wijze van uikering ineens.
Ter beëindiging en ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen partijen rechtens geldt, zijn partijen overeengekomen zich jegens elkaar aan een vaststelling daarvan te binden.
Partijen realiseren zich bij het aangaan van deze vaststellingsovereenkomst, dat er onzekerheden bestaan ten aanzien van toekomstige ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld een eventuele wijziging in de lichamelijke toestand van benadeelde, wijziging van de hoogte en/of duur van de sociale uitkeringen en/of voorzieningen, afschatting van de WAO/WIA/WAZ/Wajong/AOV uitkering van benadeelde, verandering van de belastingdruk, enz. In deze vaststellingsovereenkomst zijn alle goede en kwade kansen verdisconteerd, zodat partijen hierop niet terug kunnen komen bij zich ten gunste of ongunste gewijzigde omstandigheden. Met het aangaan van deze vaststellingsovereenkomst is deze zaak definitief afgedaan.
De omvang van de door benadeelde geleden en te lijden schade wordt vastgesteld op een bedrag van € 265.000,00. op voornoemd bedrag komen de betaalde voorschotten ad
€ 140.000,00 in mindering, zodat een slotuitkering van € 125.000,00 resteert.
De betaling van deze slotuitkering zal plaatsvinden binnen 14 dagen nadat Univé de door benadeelde ondertekende overeenkomst heeft terugontvangen.
2.7. In oktober 2006 heeft Univé, kort na de ondertekening van de vaststellings-overeenkomst, de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen gestaakt. Univé heeft tevens de EUR 125.000,00 niet betaald.
2.8. Bij brief van 7 december 2006 heeft Univé hierover aan mr. Verkruisen onder meer als volgt bericht:
…Nadat die overeenkomst (red. de vaststellingsovereenkomst) aan Bureau Pals was gezonden bereikte cliënte de informatie die erop duidde dat uw cliënt werkzaamheden verricht die zich niet verenigen met het door hem voorgestelde letselbeeld en die bovendien noch in het arbeidsongeschiktheidsdossier, noch in het letseldossier aan cliënte zijn gemeld.
Voor cliënte is deze informatie aanleiding geweest een nader onderzoek te doen instellen. Dat onderzoek is overigens al gestart voordat de vaststellingsovereenkomst door uw cliënt c.q. zijn belangenbehartiger was getekend en aan cliënte is geretourneerd. Het onderzoek is uitgevoerd met inachtneming van de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek, opgesteld door het Verbond van Verzekeraars.
2.9. Univé heeft de beschikking gekregen over verklaringen van [derde 1] te [woonplaats], [derde 2] te [woonplaats], [derde 3] te [woonplaats], [derde 4] te [woonplaats], [derde 5] te [woonplaats], [derde 6] te [woonplaats] en [derde 7] te [woonplaats]. Deze verklaringen hebben als strekking dat [eiser] werkzaamheden verricht tegen betaling en daarbij (een) werknemer(s) aanstuurt.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert - samengevat - hervatting van de betalingen op grond van de arbeidsongeschiktheidsverzekering en onmiddellijke betaling van de slotuitkering van EUR 125.000,00, onder verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van Univé in de kosten van de procedure.
3.2. Univé voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] vordert in het onderhavige kort geding betaling van een geldsom op grond van de vaststellingsovereenkomst en hervatting van de betalingen op grond van de arbeidsongeschiktheidsverzekering. De vorderingen zullen hierna afzonderlijk worden besproken, gelet op de verschillende grondslagen.
Betaling geldsom
4.2. Het is vaste jurisprudentie dat voor toewijzing van een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding slechts dan plaats is, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling - bij afweging van de belangen van partijen - aan toewijzing niet in de weg staat.
4.3. Univé heeft in de eerste plaats aangevoerd dat er geen spoedeisend belang bij betaling is. [eiser] heeft inkomen uit werkzaamheden, uit een WAZ-uitkering en zijn partner heeft inkomsten uit haar rijschool. Verder zou de vaststellingsovereenkomst louter een letseluitkering betreffen die geheel op een toekomstige situatie ziet, en er is volgens Univé geen sprake van toekomstige schade.
Tenslotte beroept Univé zich op dwaling en bedrog bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst op grond waarvan zij de overeenkomst buitengerechtelijk heeft vernietigd. De beoordeling van de aanwezigheid van dwaling en/of bedrog is een aangelegenheid die zich niet leent voor behandeling in kort geding volgens Univé, omdat er onder meer nieuwe getuigen moeten worden gehoord in een bodemprocedure.
4.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
In de dagvaarding is in weerwil van het bepaalde in artikel 111 lid 2 onder d Rv niet aangevoerd welke feiten meebrengen dat de financiële situatie van [eiser] zodanig is dat hij onmiddellijk de beschikking moet krijgen over EUR 125.000,00, terwijl hij:
- reeds EUR 140.000,00 heeft ontvangen
- een WAZ-uitkering krijgt
- zijn echtgenote inkomen uit haar rijschool heeft
- hij minstens 20 uren betaald per week aan het werk is, zoals hij ter zitting heeft erkend
- en de EUR 140.000,00 zeker deels op toekomstige schade betrekking heeft.
De rechtbank heeft dan ook navraag gedaan. [eiser] heeft daarop ter zitting gesteld dat zijn partner te weinig inkomen heeft. Bij doorvragen heeft hij volstaan met de niet verder onderbouwde stelling dat het gezin op straat zal komen te staan als er niet wordt uitgekeerd. Hij wil gewoon van de hele zaak af.
4.5. De problematische financiële positie waarin [eiser] zich zou bevinden is aldus niet, althans onvoldoende onderbouwd; noch door inkomensgegevens, noch door vermogensgegevens of bankafschriften. Naar voorlopig oordeel zijn er dan ook onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist in die zin, dat Univé veroordeeld moet worden om binnen drie dagen EUR 125.000,00 aan [eiser] te betalen.
4.6. Naast de spoedeisendheid dient bij de beoordeling van de vordering eveneens het restitutierisico betrokken te worden, dat wil zeggen het risico dat restitutie niet meer kan worden verkregen wanneer over de vordering in een bodemgeschil is beslist en uit die beslissing voortvloeit dat het bedrag moet worden terugbetaald. De dagvaarding gaat niet in op dit risico. Ook ter zitting is desgevraagd niet nader verklaard dat het gevreesde risico niet bestaat of dat er zekerheid zal worden gesteld. Naar voorlopig oordeel heeft [eiser] op deze wijze onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld, waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat geen sprake is van een risico voor restitutie van het bedrag van EUR 125.000,00, wanneer in een bodemprocedure Univé in het gelijk zou worden gesteld.
4.7. Op grond van het ontbreken van onverwijlde spoed en het aanwezig zijn een restitutierisico kan de vordering van [eiser] ten aanzien van de vaststellingsovereenkomst niet worden toegewezen.
Voortzetting uitkering
4.8. De vordering tot hervatting van de uitkeringen is gebaseerd op de arbeidsongeschiktheidsverzekering die [eiser] had lopen bij Univé.
Univé stelt zich op het standpunt dat [eiser] op grond van artikel 17.1.5 jo. artikel 17.3 van het Algemeen Reglement Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen AOV-3 geen recht meer heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, omdat hij de maatschappij niet op de hoogte heeft gesteld van geheel of gedeeltelijk herstel, dan wel van de gehele of gedeeltelijke hervatting van zijn werkzaamheden.
4.9. [eiser] erkent dat hij Univé niet op de hoogte heeft gesteld dat hij daadwerkelijk met betaalde arbeid was begonnen en dit heeft volgehouden. Naar zijn zeggen - ter zitting - voor gemiddeld 20 uur per week. Hij voert aan dat dit niet nodig was omdat Univé op de hoogte was van het feit dat hij werkzaamheden mocht hervatten in het kader van
re-integratie en dat het Univé te verwijten valt dat zij zich niet op de hoogte heeft gesteld van de mate van herstel van de arbeidsongeschiktheid en van het herstel van de verdiencapaciteit door een arbeidskundig onderzoek te doen. Univé heeft verzuimd zekerheid te krijgen over de mate van arbeidsongeschiktheid en de mate van verdiencapaciteit van [eiser]. [eiser] betwist dat hij 60 tot 70 uren per week heeft gewerkt en dat hij zoveel zou kunnen werken.
4.10. Over de mate waarin [eiser] zijn werkzaamheden heeft hervat of andere werkzaamheden heeft verricht en over de mate van zijn arbeidsongeschiktheid verschillen partijen van mening. Er bestaat echter geen meningsverschil over het feit dat (een deel van) de werkzaamheden en de inkomsten daaruit, niet, althans niet volledig zijn gemeld bij Univé. Hieruit volgt [eiser] zijn verplichtingen uit hoofde van de arbeidsongeschiktheids-verzekering niet is nagekomen.
Iedere feitelijke wijziging die van belang kan zijn voor de bepaling van de mate van arbeid moet immers worden gemeld. Het gaan verrichten van betaald werk is zo’n wijziging. Of dat vervolgens leidt tot een andere dan de eerder gedane vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid is niet relevant.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat deze overtreding van de uitkeringsvoorwaarden substantieel en zwaarwegend is: Univé moet er op kunnen vertrouwen dat dit soort wijzigingen onmiddellijk worden gemeld, zodat zij kan bezien of er reden is om de uitkering te continueren. Het beëindigen van het recht op uitkering past of zichzelf bij de schending van dit vertrouwen.
Nog los van de vraag of er omstandigheden zijn die meebrengen dat er een onmiddellijke voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed is vereist ten aanzien van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vastgesteld kan worden dat de vordering van [eiser] tot hervatting van de uitkering in een bodemprocedure zal slagen. Die vordering zal daarom ook worden afgewezen.
4.11. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Univé worden begroot op:
- vast recht EUR 251,00
- overige kosten 4,54
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.071,54
BESLISSING
De voorzieningenrechter
1. wijst de vorderingen af,
2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van N.V. Univé Schade tot op heden begroot op EUR 1.071,54
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.J. Lennaerts en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2007.?