ECLI:NL:RBASS:2007:BA3939

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
18 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
189194
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M.H. Pauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid tandarts voor onzorgvuldig handelen door waarnemer

In deze zaak vordert eiseres, een patiënte, schadevergoeding van tandarts M wegens vermeend onzorgvuldig handelen. Eiseres stelt dat de tandheelkundige behandelingen die door tandarts L, de waarnemer van tandarts M, zijn uitgevoerd, onzorgvuldig zijn geweest, wat heeft geleid tot materiële en immateriële schade. De kantonrechter stelt vast dat tandarts L de behandelingen heeft uitgevoerd in de periode van augustus 2001 tot april 2003, terwijl tandarts M eiseres pas op 14 februari 2003 heeft gezien. De rechter concludeert dat er geen aansprakelijkheid kan worden vastgesteld voor tandarts M, omdat de behandelingen door tandarts L zijn uitgevoerd op basis van een waarnemingscontract en L zijn eigen verantwoordelijkheid had. De vordering van eiseres wordt afgewezen, omdat niet is aangetoond dat tandarts M enige verwijtbare onzorgvuldigheid heeft gepleegd. De rechter wijst erop dat de rapportages van de ingeschakelde deskundige onvoldoende bewijs leveren voor de stellingen van eiseres. De kantonrechter concludeert dat eiseres niet heeft voldaan aan haar stelplicht en dat de vordering om die reden moet worden afgewezen. Eiseres wordt bovendien veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ASSEN
Sector kanton
Locatie Emmen
zaaknummer 189194 CV EXPL 06/3906
uitspraak van 18 april 2007
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [adres],
eisende partij
gemachtigde: mr. R.N. Wessels (DAS Rechtsbijstand)
tegen
[tandarts M],
gevestigd en kantoorhoudende te [adres],
gedaagde partij
gemachtigde: mr. C. Prak
Partijen worden hierna [eiseres] en [tandarts M] genoemd.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.2 de dagvaarding van 12 september 2006 met producties;
1.3 de conclusie van antwoord van 22 november 2006 met productie;
1.4 de conclusie van repliek van 7 februari 2007 met productie;
1.5 de conclusie van dupliek van 21 maart 2007.
2. De vaststaande feiten
2.1 De kantonrechter stelt als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken het volgende vast.
2.2 [eiseres] heeft zich op 24 augustus 2001 als nieuwe patiënt in de praktijk van [tandarts M] laten inschrijven. Op die datum is door tandarts [tandarts L] (verder te noemen [tandarts L]) een periodiek onderzoek bij [eiseres] verricht, waarbij geen bijzonderheden zijn vastgesteld. [tandarts L] was in die periode waarnemer in de praktijk van [tandarts M], in welk verband hij zelfstandig tandheelkundige werkzaamheden verrichtte. Een tweede consult vond plaats op 8 februari 2002 waarbij opnieuw een periodiek onderzoek plaatsvond en een intra-orale foto is gemaakt van kies 38. Op 13 februari 2002 is in kies 36 een tweevlakvulling aangebracht. Op 6 februari 2003 is middels een intra-orale foto profunde cariës vastgesteld onder een bestaande occlusale vulling bij kies 46. Naar aanleiding daarvan heeft door pulpa-exponatie in carieus weefsel een wortelkanaalbehandeling moeten plaatsvinden. Daarbij werd tevens een plastische opbouwvulling met radiculaire stift ter voorbereiding voor een kroon aangebracht. De bedoeling hiervan was de betreffende kies te kunnen behouden. Deze behandeling werd (evenals de daaraan voorafgaande behandelingen) verricht door [tandarts L].
2.3 Op 14 februari 2003 is [eiseres] met pijnklachten aan de kies 46 (voor het eerst) bij [tandarts M] verschenen, die op 14 maart 2006 de wortelkanaalbehandeling opnieuw heeft uitgevoerd, zonder daarvoor kosten in rekening te brengen. Blijkens de behandelkaart heeft [tandarts M] vervolgens op 7 april 2003, 23 april 2003 en 26 mei 2003 verdere behandelingen uitgevoerd aan kies 46, nadat [tandarts L] nog op 3 april 2003 onder verdoving in kies 35 een drievlaks composiet vulling had aangebracht.
2.4 Bij brief van 10 december 2003 heeft [eiseres]s gemachtigde aan [tandarts M] verzocht om, in verband met een eventueel ten behoeve van [eiseres] in te stellen verhaalsactie, het tandheelkundig dossier ter inzage aan de tandheelkundig adviseur drs. [drs. X] toe te zenden. [tandarts M] heeft daar op gereageerd middels zijn brief van 5 januari 2004. De tandheelkundig adviseur van DAS Rechtsbijstand, [drs. X], heeft in zijn rapport van 13 april 2004 onder meer het volgende gesteld: (…)
Dit betekent dat op 6 februari 2003 door middel van een röntgenfoto diepe cariës onder een vulling in het kauwvlak van de 1e grote kies rechtsonder is vastgesteld. Gezien het feit dat uw cliënte in 2001 en 2002 periodiek preventief is onderzocht, wijst de aanwezigheid van de diepe cariës in de kies 46 op verwijtbare onzorgvuldigheid en nalatigheid wat betreft de cariësdiagnostiek. Daardoor kon deze cariës te ver voortschrijden en was tandarts [tandarts L] (die als waarnemer in de praktijk van [tandarts M] werkzaam was) genoodzaakt om een wortelkanaalbehandeling in kies 46 uit te voeren. Bij een zorgvuldige cariësdiagnostiek zou deze wortelkanaalbehandeling niet nodig zijn geweest.
Vervolgens blijkt zowel uit de melding van uw cliënte als uit de eerdergenoemde brief van [tandarts M] aan DAR Rechtsbijstand dat [tandarts L] de wortelkanaalbehandeling niet lege artis heeft uitgevoerd. [tandarts M] was daarom genoodzaakt om de wortelkanaalbehandeling in de kies 46 opnieuw uit te voeren, zonder daarvoor overigens opnieuw kosten in rekening te brengen. De onzorgvuldige uitvoering van de 1e wortelkanaalbehandeling door [tandarts L] heeft er bovendien toe geleid dat de conditie van de kies 46 zodanig verslechterde dat de kies 46 na heruitvoering van de wortelkanaalbehandeling van een wortelstift met kroon moest worden voorzien. Omdat er blijkens de brief van [tandarts M] aan DAS Rechtsbijstand voorafgaand aan de wortelkanaalbehandeling ‘slechts’ een occlusale vulling (= vulling in het kauwvlak van de kies) aanwezig was, moet gesteld worden dat de noodzaak voor de vervaardiging van een opbouw met kroon het gevolg is geweest van het op onzorgvuldige wijze uitvoeren van de wortelkanaalbehandeling in kies 46, waardoor de conditie van deze kies verslechterd raakte. Bij een kies met alleen een occlusale vulling is het over het algemeen niet geïndiceerd om de kies van een stiftopbouw met kroon te voorzien.
(…)
2.5 In zijn aanvullende rapportage van 3 januari 2005 heeft [drs. X] voornoemd onder meer nog het volgende gesteld: (…)
De kiezen 17, 16 en 27 zijn door [tandarts M] niet behandeld. Aangezien het ontstaan van caviteiten (=”gaatjes”) onder en naast bestaande vullingen een tandarts niet kan worden verweten, betekent dit dat niet gesteld kan worden dat het aanbrengen van de vullingen in de kiezen 17, 16 en 27 het gevolg is geweest van verwijtbaar handelen door [tandarts M]. Met andere woorden: zou [tandarts M] de caviteiten onder en naast de bestaande vullingen in de kiezen 17, 16 en 27 hebben gediagnosticeerd, dan zou uw cliënte ter behandeling van deze caviteiten bij [tandarts M] dezelfde kosten hebben moeten maken als zij nu bij [B] heeft gemaakt.
De situatie m.b.t. de kiezen 36 en 35 is evenwel anders dan die m.b.t. de kiezen 17, 16 en 27. Blijkens de behandelkaart zijn deze kiezen respectievelijk in februari 2002 en in april 2003 door [tandarts M] behandeld (beide d.m.v. een drievlaks-composiet-vulling). De röntgenfoto’s d.d. 17-03-2004 (de datum waarop uw cliënte voor het eerste bij [B] onder behandeling kwam) laten zien dat deze vullingen in de kiezen 35 en 36 verwijtbaar onzorgvuldig zijn aangebracht, aangezien er nog cariës naast/onder deze vullingen aanwezig is. Het was dan ook geïndiceerd om deze beide, door [tandarts M] aangebrachte vullingen weer te verwijderen en te vervangen door nieuwe vullingen, waarbij door [B] en uw cliënte als vulmateriaal is gekozen voor amalgaan als vulmiddel i.p.v. composiet (=”wit” vulmateriaal).
2.6 Bij brief van 15 maart 2005 heeft [eiseres]s gemachtigde [tandarts M] aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van onzorgvuldig handelen. [tandarts M] heeft daar bij brief van 24 maart 2005 op gereageerd, in welk verband hij alle aansprakelijkheid heeft afgewezen omdat hij de behandelingen waartegen de klachten zijn gericht niet heeft uitgevoerd. Vervolgens heeft [eiseres]s gemachtigde pas bij brief van 9 januari 2006 om de verjaringstermijn te stuiten, aan [tandarts M] medegedeeld dat [eiseres] haar rechten terzake van de aansprakelijkstelling voorbehoudt.
2.7 In de aanvullende rapportage van 8 augustus 2006 heeft [drs. X] onder meer het volgende gesteld: (…)
In uw laatste brief aan uw cliënte maakt u een verdeling in de gevolgkosten. Het bedrag ad € 311,19 zoals genoemd in mijn rapportage d.d. 03-01-2005 schrijft u toe aan het verwijtbaar handelen door tandarts [tandarts L], waarnemer in de praktijk van tandarts [tandarts M]. Dit toeschrijven is gebaseerd op mijn uitleg dat door de onzorgvuldige uitvoering van de wortelkanaalbehandeling door [tandarts L] de conditie van de kies 46 zodanig verslechterde dat deze kies na heruitvoering van de wortelkanaalbehandeling van een wortelstift met kroon moest worden voorzien. Mijn uitleg is echter weer gebaseerd op de brief d.d. 5 januari 2004 van tandarts [tandarts M] aan DAS Rechtsbijstand. Dit betekent dat niet aan de hand van de röntgenfoto is vastgesteld dat de conditie van de kies 46 als gevolg van het handelen door [tandarts L] is achteruitgegaan. De kies 46 was voordien al in conditie achteruitgegaan door de tekortschietende cariësdiagnostiek, waardoor er diepe cariës in de kies 46 was ontstaan.
Bovenstaande betekent dat het m.i. onvoldoende zeker is dat de kies 46 alleen door het handelen van [tandarts L] in conditie is achteruitgegaan. Het is aannemelijk dat deze kies èn door het handelen van [tandarts L] èn door de tekortschietende cariësdiagnostiek (=door nalatig handelen zijdens [tandarts M]) in conditie is verslechterd.
3. De vordering
3.1 [eiseres] vordert op de in de dagvaarding vermelde gronden om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [tandarts M] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen het bedrag van € 1871,49, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24-08-2001 tot aan de dag der voldoening alsmede de buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [tandarts M] in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van [eiseres], vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis.
3.2 [tandarts M] betwist de vordering stellende dat hem van de aan de orde zijnde tandheelkundige behandeling geen verwijt kan worden gemaakt en dat de schade die [eiseres] vordert niet in oorzakelijk verband staat met de verweten gedragingen en deze ook overigens redelijkerwijs niet aan [tandarts M] is toe te rekenen.
4. De beoordeling
4.1 Aan de hand van de beschikbare gedingstukken, in het bijzonder de behandelkaart, de rapportages van [drs. X] en de beschrijving door [eiseres] van de gang van zaken met betrekking tot de tandheelkundige behandelingen, stelt de kantonrechter in de eerste plaats vast dat, anders dan [drs. X] in zijn rapportage van 3 januari 2005 stelt, blijkens de behandelkaart de kiezen 36 en 35 van [eiseres] in februari 2002 respectievelijk in april 2003 door [tandarts L] zijn behandeld en dus niet door [tandarts M]. Waar dat blijkt uit de behandelkaart (en dat ook niet is weersproken door [eiseres]), moet als vaststaand worden aangenomen dat [eiseres] zich op 14 februari 2003 voor het eerst bij [tandarts M] meldde met pijnklachten aan kies 46 en dat [tandarts M] de (eerder op 6 februari 2003 door [tandarts L] uitgevoerde) wortelkanaalbehandeling aan de betreffende kies op 14 maart 2003 heeft herhaald. Tevens blijkt uit die behandelkaart dat [tandarts M] na een consult op 7 april 2003 op 23 april 2003 een intra-orale foto van kies 46 heeft gemaakt, waarna op 26 mei 2003 door [tandarts M] een mooserstift met kroon op kies 46 is geplaatst.
4.2 Vastgesteld wordt dat uit de beschrijving door [eiseres] van de gang van zaken met betrekking tot de behandeling in de tandartsenpraktijk [tandarts M] op zichzelf en in samenhang beschouwd met de rapportages van [drs. X] en de behandelkaart genoegzaam valt af te leiden dat [tandarts M] geen verwijt kan worden gemaakt over de door hem zelf uitgevoerde tandheelkundige behandelingen. Voorts wordt vastgesteld dat, voor zover [eiseres] haar vordering heeft gebaseerd op artikel 6:171 BW, vrije beroepen (waaronder dat van tandarts) buiten het bereik van deze bepaling vallen (MvA II, Parl. Gesch. 6. p. 729 en p. 730). Waar vaststaat dat de tandartsenpraktijk [tandarts M] een eenmanszaak is en [tandarts L] daar in de hier van belang zijnde periode werkzaam was op basis van een met [tandarts M] gesloten waarnemingscontract, overeenkomstig de daarop van toepassing verklaarde Richtlijnen waarneming, zoals opgesteld door de Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Tandheelkunde, was [tandarts L] toen niet in loondienst van [tandarts M] werkzaam en had [tandarts L] een eigen tandheelkundige verantwoordelijkheid. In de Richtlijn Waarneming/Praktijkwaarneming 2006 is terzake het hierna volgende vermeld:
Bij de uitoefening van het beroep is wat betreft de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid het volgende van belang: De waarnemer/praktijkmedewerker heeft zijn eigen tandheelkundige verantwoordelijkheid en verzekert zijn beroepsaansprakelijkheid.
Daaruit volgt dat in dit verband de aansprakelijkheid voor de beweerdelijk verwijtbaar onzorgvuldige uitvoering van de tandheelkundige behandelingen door [tandarts L] bij [tandarts L] ligt en niet bij [tandarts M].
4.3 En het (pas bij conclusie van repliek gedane) beroep op artikel 6:76 BW kan daar overigens ook niet aan afdoen, nu [eiseres] geacht moet worden een behandelingsovereenkomst met [tandarts L] te hebben gesloten en [eiseres] daar blijkens de voorhanden zijnde gegevens kennelijk ook vanuit is gegaan dan wel in elk geval vanuit had moeten gaan ([tandarts L] heeft [eiseres] op 24 augustus 2001 voor het eerst als patiënt gezien, haar ingeschreven en haar gedurende een aaneengesloten periode tussen augustus 2001 en april 2003 behandeld, terwijl zij pas op 14 februari 2003 voor het eerste door [tandarts M] werd gezien). Op grond van de tussen [tandarts L] en [eiseres] tot stand gekomen behandelingsovereenkomst in samenhang beschouwd met de destijds tussen [tandarts M] en [tandarts L] bestaande waarnemingsovereenkomst, kan [tandarts L] niet worden aangemerkt als een hulppersoon in de zin van artikel 6:76 BW. Vaststaat immers dat [tandarts L] in de gegeven omstandigheden niet (door [tandarts M]) is gebruikt bij de uitvoering van een verbintenis tussen [tandarts M] en [eiseres], maar dat de in het geding zijnde tandheelkundige behandelingen zijn uitgevoerd in het kader van de verbintenis tussen [tandarts L] en [eiseres].
4.4 Waar de kantonrechter het in het licht van de (reeds voor de inschakeling van [drs. X] beschikbare!) beschrijving door [eiseres] van de gang van zaken met betrekking tot de tandheelkundige behandelingen in samenhang met de rapportages van [drs. X] al volstrekt onbegrijpelijk acht dat [eiseres](s gemachtigde) in de dagvaarding heeft gesteld: “ Nu niet zonder meer gesteld kan worden dat de door [tandarts L] uitgevoerde behandelingen schade hebben veroorzaakt, is [tandarts M] hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele schade.”, wordt dat onbegrip alleen nog maar versterkt door de opmerking van [eiseres](s gemachtigde) in de conclusie van repliek: (…) is er vanuit gegaan dat de behandelingen door [tandarts M] zelf zijn verricht tenzij uit overige gegevens viel op te maken dat [tandarts L] de behandelingen had uitgevoerd (Conclusie van Antwoord onder 7). Moeten daarom bij de rapportages van [drs. X] ook al vraagtekens worden gezet, vastgesteld wordt dat deze overigens ook onvoldoende basis vormen voor de beoordeling van de stellingen en vorderingen van [eiseres], waaronder in het bijzonder de beantwoording van de vraag naar het causaal verband tussen het handelen van [tandarts M] en de gestelde schade. Van bepalende betekenis voor deze conclusie acht de kantonrechter het feit dat het hier gaat om partijrapportages, dat bij de totstandkoming van die rapportages geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden en dat in dat verband kennelijk geen relevante informatie over de staat van [eiseres]s gebit bij de voorgaande tandarts van [eiseres], drs. [K], beschikbaar is geweest en/of is opgevraagd. Dat klemt te meer waar kennelijk al op 11 december 1997 door [K] voornoemd bitewingfoto’s van de kiezen 35, 36 en 46 zijn gemaakt, waarop zichtbaar was dat kies 35 van een kleine en kies 36 van een grote vulling was voorzien en waaruit bleek dat kies 46 was voorzien van een dermate grote en diepe vulling dat toen al vaststond dat deze kies vroeg of laat zou moeten worden behandeld door middel van een endodontische behandeling met daarop volgend een opbouw en een kroon.
4.5 Alles overziende komt de kantonrechter tot de slotsom dat [eiseres] tot in dit stadium van de procedure onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat en waarom er sprake is van verwijtbaar onzorgvuldig handelen door [tandarts M] jegens [eiseres],laat staan dat en waarom [tandarts M] in enig opzicht aansprakelijk is te houden voor de door [eiseres] gestelde materiële en immateriële schade. De vordering van [eiseres] zal daarom zonder meer moeten worden afgewezen, waarbij [eiseres] zal moeten worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
5. De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van [tandarts M] begroot op [bedrag] aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.M.H. Pauw en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2007.
typ/conc. 54hp
coll: