ECLI:NL:RBASS:2007:BA5920

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
29 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
61225 KG ZA 07-52
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Wolthuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot intrekking van beroep en voorlopige voorziening in kort geding tussen Tynaarlo Real Estate B.V. en gedaagde

In deze zaak, die voor de Rechtbank Assen is behandeld, vordert de besloten vennootschap Tynaarlo Real Estate 5 B.V. (hierna: TRE) dat de gedaagde, die in persoon verschijnt, wordt geboden om binnen twee dagen na betekening van het vonnis het door hem bij de Raad van State ingestelde beroep en de gevraagde voorlopige voorziening in te trekken. TRE stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij deze vordering, omdat zij door het ingestelde beroep en de voorlopige voorziening geen bouwvergunning kan verkrijgen, waardoor geplande werkzaamheden niet kunnen worden uitgevoerd. De gedaagde betwist het spoedeisend belang en voert aan dat hij bij het sluiten van de overeenkomst is uitgegaan van andere bouwtekeningen dan die welke TRE heeft gepresenteerd.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de gedaagde gehouden kan worden aan de overeenkomst die op 30 november 2006 is gesloten. De voorzieningenrechter stelt vast dat de gedaagde zich heeft verplicht om af te zien van verdere stappen en procedures die de bestemmingsplanwijziging van het perceel van TRE zouden kunnen verhinderen. De voorzieningenrechter wijst erop dat het recht op toegang tot de rechter niet kan worden ontzegd, maar dat dit niet betekent dat men niet contractueel kan afzien van het instellen van beroep. De voorzieningenrechter concludeert dat de gedaagde in strijd handelt met de overeenkomst door het beroep bij de Raad van State in te stellen.

De voorzieningenrechter beslist dat de vordering van TRE toewijsbaar is en gebiedt de gedaagde om het beroep in te trekken, met een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat hij hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 25.000,00. Tevens wordt de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van TRE, die zijn begroot op € 1.142,39. Het vonnis is uitgesproken door mr. H. Wolthuis op 29 maart 2007.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ASSEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 61225 / KG ZA 07-52
Vonnis in kort geding van 29 maart 2007, zoals gewijzigd bij vonnis d.d. 18 april 2007
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TYNAARLO REAL ESTATE 5 B.V.,
gevestigd te Tynaarlo,
eiseres,
procureur mr. E.D. de Jong,
advocaat mr. W.L.R. Schuurmans te Roden,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna ook TRE en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 14 maart 2007
- de mondelinge behandeling d.d. 22 maart 2007
- de brief van [gedaagde] d.d. 19 maart 2007, inhoudende een reactie op de dagvaarding
- de pleitnota van TRE
- de wijziging van eis
- de door partijen in het geding gebrachte producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. TRE is eigenaar van het perceel grond met de zich daarop bevindende opstallen, gelegen te [woonplaats, kadastrale gegevens].
2.2. [gedaagde] is eigenaar van het perceel grond met de zich daarop bevindende woning en bedrijfsgebouwen gelegen te [woonplaats, kadastrale gegevens].
2.3. Op 22 oktober 2002 heeft de gemeenteraad van Tynaarlo het bestemmingsplan [bestemmingsplan] vastgesteld. Het College van Gedeputeerde Staten van Drenthe heeft het bestemmingsplan op 3 juni 2003 goedgekeurd.
2.4. TRE is voornemens om op het haar in eigendom toebehorende perceel een bouwwerk te (doen) stichten. Het College van B & W van de gemeente Tynaarlo heeft op 28 november 2006 het bestemmingsplan gewijzigd en TRE toestemming verleend het door haar beoogde gebouw te realiseren.
2.5. [gedaagde] heeft tegen het besluit van de gemeente bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is ongegrond verklaard.
2.6. Partijen hebben een overeenkomst gesloten, waarvan de inhoud is vastgelegd in een notariële akte d.d. 30 november 2006. De bepalingen van die akte luiden, voor zover hier van belang:
6. Partijen hebben zich gevonden in de volgende regeling:
- De vennootschap verplicht zich op het bij haar in eigendom zijnde perceel een bouwwerk te stichten, waarvan de totale hoogte, te rekenen volgens de door de gemeente Tynaarlo gebruikelijk gehanteerde maatstaven, niet hoger zal zijn dan zeven meter en zestig centimeter (7.60 mtr);
- dat tussen het te stichten gebouw en de bovengemelde grens tussen de percelen gemeente[woonplaats, kadastrale gegevens] over de gehele perceelsdiepte geen ander bouwwerk zal worden gerealiseerd;
10. In ruil voor de verlening van voormelde rechten aan de comparant sub 2. verklaarde laatstgenoemde af te zien van verdere stappen en procedures teneinde de bestemmingsplanwijziging van het perceel van de vennootschap te (doen) verhinderen of uit te (doen) stellen.
2.7. B & W van Tynaarlo hebben bij brief d.d. 28 november 2006 hun besluit tot wijziging ter goedkeuring aan GS gezonden. Bij brief d.d. 21 december 2006 hebben B & W hun besluit d.d. 28 november 2006 aangevuld ten aanzien van de verkeersveiligheid. Op 11 januari 2007 hebben Gedeputeerde Staten van Drenthe het besluit van B & W van de gemeente Tynaarlo tot wijziging van het bestemmingsplan [bestemmingsplan] goedgekeurd.
2.8. [gedaagde] heeft beroep ingesteld tegen het besluit van College van Gedeputeerde Staten van Drenthe van 11 januari 2007. Daarnaast heeft hij een voorlopige voorziening gevraagd.
2.9. Bij brief d.d. 9 maart 2007 heeft de raadsman van TRE [gedaagde] verzocht en indien nodig gesommeerd het door hem bij de Raad van State ingestelde beroep in te trekken.
3. Het geschil
3.1. TRE vordert – na wijziging - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] zal gebieden om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis het door [gedaagde] bij de Raad van State ingestelde beroep c.q. de bij de Raad van State gevraagde voorlopige voorziening in te trekken, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag, danwel gedeelte van een dag, dat gedaagde daartoe nalatig blijft, zulks met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure.
3.2. TRE stelt dat [gedaagde] in strijd met de overeenkomst beroep heeft ingesteld bij de Raad van State. Zij heeft door het ingestelde beroep en de gevraagde voorlopige voorziening nog geen bouwvergunning gekregen, waardoor zij de door haar uitbestede – voor begin april geplande - werkzaamheden niet kan laten uitvoeren. TRE stelt een spoedeisend belang bij haar vordering te hebben. Bij toewijzing van de vordering op korte termijn kan zij nog in de laatste week van maart beschikken over een vergunning en overgaan tot de geplande werkzaamheden.
3.3. [gedaagde] voert aan dat hij er bij het tot stand komen van de overeenkomst vanuit is gegaan dat de voorgevel van het (nog te bouwen) gebouw in één lijn zou komen te staan met de bestaande bebouwing aan weerskanten van het perceel, conform de bouwtekeningen die er op dat moment lagen. In februari 2007 werd hij geconfronteerd met een tekening waarop het gebouw ongeveer vijf meter naar voren was geschoven. Hij was daarom genoodzaakt beroep aan te tekenen tegen de beslissing van Gedeputeerde Staten van Drenthe. Het recht op toegang tot een rechter kan hem niet worden ontzegd.
[gedaagde] betwist het spoedeisend belang. Reeds in december 2005 heeft TRE het perceel aangekocht. Pas eind september 2006 is de wijzigingsprocedure gestart.
[gedaagde] wijst er tenslotte op dat het intrekken van het beroep onomkeerbaar is.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De vraag die in dit kort geding beantwoord moet worden, is of [gedaagde] gehouden kan worden aan de overeenkomst d.d. 30 november 2006. Zijn stelling dat de toegang tot de rechter hem niet kan worden ontzegd, gaat niet op. Art. 17 van de grondwet bepaalt dat niemand tegen zijn wil van de rechter die de wet hem toekent, afgehouden kan worden. De bepaling verbiedt niet dat men vrijwillig, bijvoorbeeld bij contract (zoals in deze zaak), afziet van een beroep op de rechter (vgl. HR 27 oktober 1967, NJ 1968, 3 en HR 24 september 1964, NJ 1965, 359).
4.2. [gedaagde] voert voorts aan, dat hij bij het sluiten van de overeenkomst van een andere tekening is uitgegaan, dan de tekening die TRE als laatste heeft laten zien. Als hij die tekening had gekend, zou hij de overeenkomst niet hebben getekend.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel, dat dit - kennelijke - beroep op dwaling niet gehonoreerd kan worden. In kort geding kan de overeenkomst tussen partijen niet worden vernietigd en bovendien is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel, dat, naar zijn voorlopige inschatting, dit beroep op dwaling in een bodemprocedure evenmin gehonoreerd zal worden. Het beroep van [gedaagde] is gelet op de eisen van art. 6:228 BW ook onvoldoende onderbouwd.
In de overeenkomst tussen partijen is in art. 6 duidelijk geregeld aan welke voorwaarden het te stichten bouwwerk moet voldoen. Daarbij is niet vastgelegd hoe ver het bouwwerk aan de voorzijde uit de perceelsgrens moet blijven. Onbetwist is dat aan de voorwaarden in art. 6 wordt voldaan. De stelling van [gedaagde], dat het bouwwerk 5 meter verder naar voren komt dan aangegeven op tekening, wordt door TRE gemotiveerd betwist. Zij stelt dat het bouwwerk ca. 7 tot 10 meter uit de grens blijft. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan naar voorlopig oordeel niet worden vastgesteld dat TRE een mededelingsplicht, die boven de eigen onderzoeksplicht van [gedaagde] gaat, heeft geschonden.
4.3. Het spoedeisend belang bij de vordering staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende vast. TRE heeft er een groot belang bij het door haar gewenste bouwwerk - ten aanzien waarvan partijen ook overeenstemming hebben bereikt - te laten bouwen. De stelling van [gedaagde], dat TRE na de aankoop van het perceel maandenlang geen actie heeft ondernomen om een bedrijfsbestemming te realiseren, gaat niet op, nu TRE voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in die periode voorbereidingen trof. Uit de door haar overgelegde producties blijkt, dat de start van de werkzaamheden staat gepland voor week 14, zodat TRE een voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering.
4.4. [gedaagde] stelt tenslotte dat een ingetrokken beroep onomkeerbaar is. Hieromtrent overweegt de voorzieningenrechter het volgende. [gedaagde] heeft zich verplicht af te zien van verdere stappen en procedures teneinde de bestemmingsplanwijzing van het perceel te (doen) verhinderen of uit te (doen) stellen, waar tegenover TRE zich heeft verplicht een bouwwerk te stichten dat voldoet aan in de regeling genoemde maximale hoogte en plaatsing, dit in de vorm van erfdienstbaarheden. Door het thans ingestelde beroep c.q. gevraagde voorziening tegen cq terzake het “Besluit van Gedeputeerde Staten van Drenthe inzake de wijziging van het bestemmingsplan [bestemmingsplan]” handelt [gedaagde] in strijd met artikel 10 van de overeenkomst.
Overigens kan de voorzieningenrechter het niet anders zien dan dat de bezwaren van [gedaagde] zich niet zozeer richten tegen de voormelde wijziging bestemmingsplan als wel tegen de in dat Besluit d.d. 11 januari 2007 vermelde aan de bouwvergunning door de Gemeente te koppelen voorwaarden ten behoeve van de verkeersveiligheid, tengevolge waarvan, naar [gedaagde] stelt, het bouwwerk 5 meter naar voren moet worden verplaatst. In dat licht bezien oordeelt de voorzieningenrechter dat voorshands niet kan worden geconcludeerd dat de bezwaren van [gedaagde] definitief aan rechterlijke toetsing zijn onttrokken; immers bijvoorbeeld in het kader van een bezwaar- en beroepsprocedure tegen de bouwvergunning nog aan de orde kunnen komen, en dat derhalve in deze zin voorshands niet van onomkeerbaarheid kan worden gesproken. Met het voorgaande heeft de voorzieningenrechter evenwel niet willen oordelen dat [gedaagde] met een dergelijke bezwaar- en beroepsprocedure tegen de af te geven bouwvergunning niet in strijd handelt met de met TRE gesloten overeenkomst of met de strekking/ geest daarvan.
4.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat [gedaagde] kan worden gehouden aan de overeenkomst en de vordering toewijsbaar is. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.
4.6. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van TRE worden begroot op:
- dagvaarding EUR 70,85
- vast recht 251,00
- overige kosten 4,54
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.142,39
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
1. Gebiedt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis het door [gedaagde] bij de Raad van State ingestelde beroep c.q. de bij de Raad van State gevraagde voorlopige voorziening in te trekken.
2. Bepaalt dat [gedaagde] voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij met het onder 1. bepaalde nalatig blijft, aan TRE een dwangsom verbeurt van EUR 500,00, tot een maximum van EUR 25.000,00.
3. Veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Tynaarlo Real Estate tot op heden begroot op EUR 1.142,39.
4. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5. Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Wolthuis en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.J. Wassenburg-Hazelhoff op 29 maart 2007.?