ECLI:NL:RBASS:2007:BA6133

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
8 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
186623 - CV EXPL 06-2557
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de vordering tot schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Assen op 8 mei 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en een werknemer over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De werknemer was op 6 september 2004 in dienst getreden bij de werkgever en had zijn arbeidsovereenkomst op 1 maart 2006 opgezegd. De werkgever stelde echter dat er een overeenkomst was gesloten waarin was afgesproken dat de werknemer tot 24 maart 2006 zou blijven werken. De werkgever vorderde een gefixeerde schadevergoeding van € 8.773,60, omdat zij meende dat de werknemer zich niet aan de gemaakte afspraken had gehouden en eerder was begonnen bij een andere werkgever.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer inderdaad tot 24 maart 2006 zijn werkzaamheden heeft verricht, en dat er geen sprake was van een onregelmatige opzegging. De rechter concludeerde dat de partijen overeenstemming hadden bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en dat de werknemer zijn werkzaamheden niet had gestaakt per 1 maart 2006. Hierdoor was er geen grond voor de werkgever om aanspraak te maken op de gefixeerde schadevergoeding.

De kantonrechter wees de vorderingen van de werkgever af, inclusief de rente en incassokosten, en veroordeelde de werkgever tot betaling van de proceskosten aan de werknemer. Dit vonnis benadrukt het belang van duidelijke afspraken tussen partijen bij de beëindiging van een arbeidsovereenkomst en de gevolgen van het niet nakomen van die afspraken.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector kanton
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 186623 \ CV EXPL 06-2557
vonnis van de kantonrechter d.d. 8 mei 2007
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [werkgever].,
hierna te noemen: [werkgever],
gevestigd te [adres],
eisende partij,
gemachtigde: D.A.S. Rechtsbijstand,
tegen
[werknemer],
hierna te noemen: [werknemer],
wonende te [adres],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. P.G.H. van Dijk.
De procedure
1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 juli 2006 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de nadere toelichtingen van partijen.
Bij tussenvonnis van 8 januari 2007 is een comparitie van partijen gelast, welke is gehouden op 3 april 2007. De inhoud van de stukken geldt hier als herhaald en ingelast.
De vaststaande feiten
2. De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten, die vaststaan omdat ze niet of niet voldoende zijn betwist en/of blijken uit de in zoverre onweersproken gelaten inhoud van de overgelegde producties.
[werknemer] is op 6 september 2004 bij [werkgever] in dienst getreden in de functie van technicus voor de duur van drie maanden. Deze overeenkomst is vervolgens met zeven maanden verlengd tot 6 juli 2005. Na deze overeenkomst heeft een verlenging voor de duur van een jaar plaatsgevonden, die van rechtswege zou eindigen per 6 juli 2006.
Op of omstreeks 26 januari 2006 heeft [werknemer] aan [werkgever] kenbaar gemaakt dat hij deze arbeidsovereenkomst wilde opzeggen per 1 maart 2006, aangezien hij een andere baan had gevonden. Er kon echter vooralsnog geen overeenstemming worden bereikt over het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. De gemachtigde van [werknemer] heeft op 21 februari 2006 bevestigd dat [werknemer] de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2006 heeft opgezegd. Vervolgens heeft [werkgever] op 23 februari 2006 per fax de schadeplichtigheid van deze opzegging ingeroepen. In dezelfde fax heeft [werkgever] [werknemer] de mogelijkheid geboden om in te stemmen met een voorstel, namelijk dat [werknemer] tot en met 24 maart 2006 zijn normale werkzaamheden (inclusief overdrachtswerkzaamheden) zou blijven verrichten. [werkgever] zou dan afzien van het vorderen van schadevergoeding. Per fax van 24 februari 2006 heeft [werknemer] het voorstel van [werkgever] aanvaard. Op 6 maart 2006 heeft [werknemer] zich ziek gemeld en per 16 maart 2006 heeft hij zich weer beter gemeld. [werknemer] heeft vervolgens zijn werkzaamheden verricht tot en met 24 maart 2006.
De vordering en het verweer
3.1 [werkgever] vordert van [werknemer] de gefixeerde schadevergoeding (ex artikel 7:677 lid 4 jo 680 lid 1 BW) ten bedrage van € 8.773,60, zijnde het te verdienen loon van 1 maart 2006 tot en met 7 juli 2006. Daarnaast maakt [werkgever] aanspraak op vergoeding € 64,97 terzake de kosten van het bezoek van de arbo-dienst, daar [werknemer] naar de mening van [werkgever] in het geheel niet ziek was. Tenslotte maakt [werkgever] aanspraak op een vergoeding naar billijkheid ex art. 7:611 BW, aangezien [werknemer] zich niet als een goed werknemer zou hebben gedragen. Verder vordert [werkgever] € 700,00 aan incassokosten, rente en kosten rechtens.
Ter onderbouwing van de vordering stelt [werkgever] dat zij op 15 maart 2006 heeft ontdekt dat [werknemer] sinds 6 maart 2006 bij zijn nieuwe werkgever begonnen was. Volgens [werkgever] heeft [werknemer] zich na deze ontdekking per 16 maart 2006 weer beter gemeld. [werkgever] acht zich dan ook niet gehouden aan haar deel van de gemaakte afspraken en is van mening dat [werknemer] schadeplichtig heeft opgezegd per 1 maart 2006. De vervanger van [werknemer] was bovendien ziek geworden en [werknemer] diende de tijd die verloren was gegaan door te werken. [werknemer] wenste hieraan volgens [werkgever] niet mee te werken.
3.2 [werknemer] heeft de vordering betwist. Hij voert aan dat hij na zijn opzegging met [werkgever] heeft afgesproken dat zijn dienstverband op 24 maart 2006 zou eindigen. [werknemer] stelt dat hij zich op 6 maart 2006 heeft gemeld bij de huisarts die hem dringend heeft geadviseerd even een stap terug te doen. Er was namelijk volgens [werknemer] sprake van situatieve arbeidsongeschiktheid in combinatie met een heftige gemoedstoestand, die hem het feitelijk werkzaam zijn volstrekt onmogelijk maakte. [werknemer] ontkent dan ook alvast voor zijn nieuwe werkgever aan de slag te zijn gegaan. Nadat [werknemer] een paar dagen de tijd heeft gekregen om af te koelen is hij weer aan het werk gegaan bij [werkgever] tot en met 24 maart 2006, zoals afgesproken. [werknemer] stelt dan ook dat de arbeidsovereenkomst conform de gemaakte afspraken is beëindigd.
De beoordeling
4.1 De kantonrechter dient te beoordelen of partijen afspraken hebben gemaakt over de wijze waarop de arbeidsovereenkomst zal eindigen. Nu [werkgever] bij fax van 23 februari 2006 heeft voorgesteld dat [werknemer] zijn werkzaamheden zou blijven verrichten tot 24 maart 2006 en [werknemer] daadwerkelijk tot die datum is blijven werken - afgezien van een betwiste ziekteperiode - leidt de kantonrechter daaruit af dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Er is derhalve geen sprake van een onregelmatige opzegging per 1 maart 2006, nu uitvoering is gegeven aan de beëindigingsovereenkomst. [werknemer] heeft zijn werkzaamheden immers niet gestaakt per 1 maart 2006 en heeft daarmee geen gevolg gegeven aan zijn eerdere uitlatingen omtrent het opzeggen van de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2006.
4.2 [werkgever] heeft daarnaast aangevoerd dat [werknemer] in de periode 6 tot en met 15 maart 2006 alvast voor zijn nieuwe werkgever werkzaamheden heeft verricht en dat [werknemer] zich aldus niet aan de gemaakte afspraken heeft gehouden. [werknemer] heeft deze stelling betwist en aangevoerd dat hij zich ziek heeft gemeld, op advies van zijn huisarts. Wat hier ook van zij, vaststaat dat er een beëindigingsovereenkomst is gesloten. Het gedeeltelijk niet-nakomen van een dergelijke overeenkomst brengt, indien dat al zou komen vast te staan, nog niet mee dat [werkgever] aanspraak kan maken op een gefixeerde schadevergoeding uit hoofde van art. 7:677 lid 4 jo 680 lid 1 BW, nu er geen sprake is van een onregelmatige opzegging.
4.3 Dit alles overwegende wijst de kantonrechter de vorderingen van [werkgever] af, met inbegrip van de rente en incassokosten, waarbij [werkgever] overigens niet afdoende heeft onderbouwd dat zij daadwerkelijk buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht anders dan die ter voorbereiding van de procedure. [werkgever] zal als degene die in het ongelijk wordt gesteld in de proceskosten worden verwezen.
De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vorderingen van [werkgever] af;
veroordeelt [werkgever] tot betaling van de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van [werknemer] begroot op € 750,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. A. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2007.
typ/conc: 167/SJSK
coll: