STRAFVONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1986,
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in [plaats van detentie verdachte].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 12 juni 2007.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. J.P. Pieters, advocaat te Hoogeveen.
De officier van justitie, mr. A.M. de Vries, acht hetgeen onder 1. primair, 2., 3. subsidiair en 4. primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: twaalf maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek van voorarrest; toewijzing van de civiele vordering, tevens in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel; tenuitvoerlegging van de op 7 december 2005 door de meervoudige strafkamer in het arrondissement Zwolle-Lelystad opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 69 dagen (parketnummer 19.07/410310-05) en niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vordering na voorwaardelijke veroordeling in de zaak onder parketnummer 19/830169-06.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op verschillende tijdstippen, althans een tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 mei 2005 tot en met 1 september 2005, althans in het jaar 2005 te Meppel en/of te Wanneperveen en/of te Steenwijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [naam slachtoffer] meermalen tegen haar hoofd, althans lichaam heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij op verschillende tijdstippen, althans op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 mei 2005 tot en met 1 september 2005, althans in het jaar 2005 te Meppel en/of te Wanneperveen en/of te Steenwijk, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer]), heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 mei 2005 tot en met 1 september 2005 te Meppel (nabij de Zomerdijk), [nam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes in zijn hand voor die [naam slachtoffer] gestaan;
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 maart 2006 tot en met 30 mei 2006 te Steenwijk (nabij het kantoor van bedrijf Noxton) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meermalen) die [naam slachtoffer] tegen het hoofd, althans het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of een kopstoot heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 maart 2006 tot en met 30 mei 2006 te Steenwijk 9nabij het kantoor van het bedrijf Noxton) opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer]), (meermalen) heeft geslagen en/of gestompt en/of een kopstoot heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
hij op of omstreeks 10 april 2006, althans in of omstreeks april 2006, te Meppel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [naam slachtoffer] meermalen op/tegen haar hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of heeft geschopt/getrapt en/of kopstoten heeft gegeven en/of een knietje heeft gegeven en/of aan de haren heeft getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij op of omstreeks 10 april 2006, althans in of omstreeks april 2006, te Steenwijk opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer]), tegen het hoofd, althans het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of heeft getrapt/geschopt en/of kopstoten heeft gegeven en/of een knietje heeft gegegven en/of aqan de ahren heeft getrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De verdachte dient van het onder 1. primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht met name niet bewezen dat verdachte [naam slachtoffer] zwaar heeft willen mishandelen.
De verdachte dient voorts van het onder 3. primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht met name niet bewezen dat verdachte [naam slachtoffer] zwaar heeft willen mishandelen. Voorts acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte haar een kopstoot heeft gegeven.
De verdachte dient tenslotte van het onder 4. primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Ook hier acht de rechtbank met name niet bewezen dat verdachte [naam slachtoffer] zwaar heeft willen mishandelen.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1. subsidiair, 2., 3. subsidiair en 4. subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 mei 2005 tot en met 1 september 2005 te Meppel en/of te Wanneperveen en/of te Steenwijk, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer]), heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
hij op een tijdstip in de periode van 1 mei 2005 tot en met 1 september 2005 te Meppel (nabij de Zomerdijk), [naam slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes in zijn hand voor die [naam slachtoffer] gestaan;
hij op een tijdstip in de periode van 1 maart 2006 tot en met 30 mei 2006 te Steenwijk (nabij het kantoor van het bedrijf Noxton) opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer]), meermalen heeft geslagen en gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
hij op 10 april 2006 te Steenwijk opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer]), tegen het hoofd heeft geslagen en tegen het lichaam heeft geschopt en gestompt en kopstoten heeft gegeven en een knietje heeft gegeven en aan de haren heeft getrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het onder 1. subsidiair, 2., 3. subsidiair en 4. subsidiair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In tegenstelling tot de raadsvrouw van verdachte - het zou gaan om drie op zichzelf staande incidenten - acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn toenmalige vriendin [naam slachtoffer] in een tijdsbestek van vier maanden (van 1 mei 2005 tot en met 1 september 2005) stelselmatig heeft mishandeld door haar meermalen te schoppen en te slaan waardoor [naam slachtoffer] in ieder geval telkens pijn ondervond en in een aantal gevallen ook gewond raakte.
De rechtbank baseert zich daarbij allereerst op de verklaringen van [naam slachtoffer] zelf (dossierpagina's 38 - 47 van het proces-verbaal) waarin zij verklaart dat verdachte haar in mei of juni 2005 voor het eerst sloeg en dat de frequentie van mishandelen na verloop van tijd toenam. Het nam zover toe dat er op het laatst van de relatie geen dag tussen de mishandelingen zaten. Ze zat onder de blauwe plekken. Gymnastiek op school kon niet meer omdat ze geen T-shirts met korte mouwen kon dragen. Ook naar haar ouders toe moest ze de blauwe plekken op haar lichaam verbergen. Als zij letsel had aan haar hoofd, verzon ze daar wel een smoes voor (dossierpagina 39 en 40).
Maar de rechtbank baseert zich ook op de verklaringen van de moeder van [naam slachtoffer], die heeft gezien dat het gezicht van haar dochter onder de blauwe plekken zat, die [naam slachtoffer] maskeerde met make-up (verklaring van [naam getuige] op dossierpagina 59) en de verklaringen van de vader van [naam slachtoffer], die de blauwe plekken op het gezicht van [naam slachtoffer] ook heeft gezien en op een dag een verwonding aan de vinger van zijn dochter zag (die later door verdachte bleek te zijn veroorzaakt) en bij [naam slachtoffer] op een gegeven moment een wond op haar voorhoofd ontdekte (verklaring van [naam getuige] op dossierpagina 64). Ook de verklaring van [naam getuige] (dossierpagina 67 en 68) gebruikt de rechtbank voor het bewijs dat verdachte [naam slachtoffer] stelselmatig heeft mishandeld. [naam getuige] verklaart dat hij meermalen getuige is geweest van het feit dat verdachte [naam slachtoffer] sloeg en schopte. Dat begon al vrij snel nadat ze verkering met elkaar kregen. Verdachte sloeg haar dan, waarop [naam slachtoffer] begon te huilen. Verdachte kon daar helemaal niet tegen, aldus [naam getuige], en sloeg haar opnieuw. Zijn vriendin, [naam vriendin], heeft meer dan eens gezien dat verdachte [naam slachtoffer] in het gezicht sloeg. Hij deed het heel subtiel, zo snel dat je het eigenlijk niet kon volgen (dossierpagina 71).
Ook de bedreiging met zware mishandeling in die periode acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte van [naam slachtoffer] zelf (dossierpagina 137: "op een gegeven moment stonden we bij de boten aan de Zomerdijk. Plotseling zocht [naam verdachte] weer ruzie met mij. Hij liet een mes zien. Hij ging voor mij staan met dat mes") en de verklaring van [naam getuige] (dossierpagina 67). [naam getuige] verklaart dat de keer met het mes hem het meest is bijgebleven. [naam getuige] was samen met zijn vriendin [naam vriendin] en [naam slachtoffer] en verdachte in Meppel. Ze zaten in de auto. [naam slachtoffer] en verdachte kregen ruzie en [naam slachtoffer] stapte uit de auto en liep weg. Verdachte vloog er direct achteraan. [naam getuige] liep naar ze toe en zag dat verdachte een mes in zijn hand had. Het was een behoorlijk groot mes. [naam getuige] zag dat verdachte [naam slachtoffer] met het mes in zijn hand stond te bedreigen.
Ook [naam getuige] (dossierpagina 72) verklaart over het incident met het mes. Dat is haar heel erg bijgebleven. Verdachte liep weg met [naam slachtoffer]. Ze hadden ruzie. [naam getuige] zag dat verdachte [naam slachtoffer] bij de arm vasthad en dat hij met zijn andere hand een mes in haar zij drukte.
Het wettig bewijs voor de mishandeling in de periode van 1 maart 2006 tot en met 30 mei 2006 te Steenwijk baseert de rechtbank op de verklaringen van [naam slachtoffer] zelf (dossierpagina 137/138: "wij liepen een keer vlak bij mijn huis. Ter hoogte van notariskantoor Noxton begon [naam verdachte] mij zomaar te slaan. Hij gooide mijn fiets neer. Hij begon mij overal te slaan"), alsmede op de verklaringen van [naam getuige] (dossierpagina 75) en [naam getuige] (dossierpagina 84). [naam getuige] bevond zich op een dag in mei 2006 samen met [naam getuige] in de spreekkamer op de eerste etage van het bedrijf Noxton aan de Sluisweg 5 te Steenwijk. Vanuit de spreekkamer had zij zicht op de Eesveenseweg. Zij zag aan de overkant van de straat op het fietspad een meisje fietsen. Er zat een jongen bij haar achterop. De jongen sprong nogal ruig van de fiets, waardoor het meisje uit balans raakte en met fiets en al omviel. Ze stond op maar liet de fiets op de grond liggen. In haar beleving heeft ze gezien dat de jongen het meisje een kopstoot gaf.
[naam getuige] wilde geen verklaring afleggen omdat hij bang was voor represailles van de verdachte.
[naam getuige] bevindt zich samen met [naam getuige] en [naam getuige] op zijn werkplek op de eerste etage van het bedrijfspand. Hij ziet dat een jongen het meisje een vuistslag geeft in haar gezicht. De jongen haalt met rechts uit en raakt haar op haar gezicht.
[naam getuige] verklaart dat zij niet meer precies weet wat er gebeurd is. In haar beleving heeft zij gezien dat de jongen het meisje een kopstoot gaf. [naam getuige] heeft dit niet gezien.
Ook [naam slachtoffer] verklaart niet over een kopstoot. Daarom acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [naam slachtoffer] toen een kopstoot heeft gegeven.
Het wettig bewijs voor de mishandeling op 10 april 2006 te Meppel tenslotte, baseert de rechtbank op de verklaringen van [naam slachtoffer] op dossierpagina 43 tot en met 45: "ik kreeg een klap tegen mijn rechterslaap. Dit deed mij enorm veel pijn. [naam verdachte] zei toen tegen mij dat ik aan het andere eind van het bed moest gaan zitten. Toen ik daar zat, schopte hij mij keihard tegen mijn scheenbeen. (...) Ik kreeg overal klappen. Daar waar hij mij maar raken kon. (...) Hij sloeg mij met zijn vuisten. (...) Bij de slaapkamerdeur zakte ik in elkaar. Terwijl ik in elkaar gezakt op de grond lag, begint [naam verdachte] mij te schoppen. Hij schopt mij daar waar hij mij raken kan. Dit deed mij erg veel pijn. (...) Vervolgens trok [naam verdachte] mij aan mijn haren de slaapkamer uit. Hij trok mij aan de haren mee naar beneden. (...) Ik kreeg kopstoten van [naam verdachte] en vuistslagen met zijn rechterhand."
De getuige [naam getuige] verklaart op dossierpagina 55 en volgende: "We hebben een aantal jaren in de buurt van de familie [familienaam verdachte] gewoond. Op de bewuste middag kwam ik de stad uit. Ik fietste het laatste stukje met mijn buurman mee. Hij heet [naam buurman]. Al pratende met mijn buurman zag ik dat er een meisje door de schuur liep in de richting van de deur. Ik heb het over de schuur van de woning van [naam verdachte]. Ik zag dat ze alleen een onderbroek droeg. Ik zag dat [naam verdachte] bij haar stond en ik zag dat [naam verdachte] haar op haar lichaam begon te stompen en te slaan. Hij sloeg haar overal waar hij haar raken kon. Ik zag dat ze hierna een paar keer een knietje in haar buik of in haar kruis kreeg. Daarna kreeg ze een kopstoot van [naam verdachte] en ik zag dat hij haar aan haar haren trok. "
De buurman van [naam getuige], [naam buurman], wil geen verklaring afleggen. Tegenover verbalisant [naam verbalisant] (proces-verbaal van bevindingen; dossierparagraaf 12) verklaart [naam buurman] dat hij die bewuste dag met getuige [naam getuige] buiten stond te praten. Beiden stonden achter de woning van [naam getuige]. [naam buurman] vertelde dat hij op een bepaald moment een meisje in de berging van een woning zag staan. Ook vertelde hij dat hij had gezien dat het meisje een kopstoot kreeg.
In het kader van de mini-instructie op 4 juni 2007 zijn zowel de getuige [naam getuige] (feit 3) als de getuige [naam getuige] (feit 4) gehoord. [naam getuige] verklaart dat hij meende te zien dat een jongen een meisje met zijn vuist vol in haar gezicht sloeg. Hij heeft dat geverifieerd bij zijn collega [naam collega]. Hij wilde weten of wat hij meende gezien te hebben ook juist was. Toen zij dit bevestigde heeft hij zijn aandacht op de jongen en het meisje gevestigd. Hij heeft toen gezien dat de jongen het meisje aanhaalde en een klap in het gezicht gaf. Dat herhaalde zich enige malen.
[naam getuige] verklaart dat [naam getuige] zei: kijk eens achter je wat daar gebeurt. [naam getuige] zag door het glas van de schuurdeur dat een jongen een beweging maakte van een kopstoot. Hij zag dat hij een snelle beweging met zijn hoofd vooruit maakte en weer een snelle beweging terug.
Met betrekking tot de bewezen verklaarde feiten hanteert de rechtbank tenslotte als bewijs de verklaring die de verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd. Verdachte verklaarde onder meer dat [naam slachtoffer] en hij ook wel eens ruzie hadden en dat dat wel vaker gebeurde.
De rechtbank heeft uit de genoemde wettige bewijsmiddelen de overtuiging verkregen dat de toedracht van de mishandelingen is geweest zoals [naam slachtoffer] heeft verklaard. De verklaringen van [naam slachtoffer] worden immers, zoals hiervoor is aangegeven, op essentiële punten ondersteund door diverse getuigen, die er geen enkel belang bij hadden de verdachte in een kwaad daglicht te stellen. Zij hebben enkel verklaard wat zij hebben waargenomen. Sterker nog: [naam getuige] en [naam getuige] wilden aanvankelijk geen getuigenis afleggen uit angst voor represailles van verdachte. De rechtbank acht de verklaringen van alle getuigen geloofwaardig en put uit die verklaringen, in onderling verband en samenhang beschouwd met de verklaringen van [naam slachtoffer], de overtuiging dat de verdachte de hem onder 1. subsidiair, 2., 3. subsidiair en 4. subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan.
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd;
onder 2: bedreiging met zware mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht;
strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht;
strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft kennis genomen van een psychologisch rapport d.d. 5 juni 2007, opgemaakt door E. Reinink, gz-psycholoog en vast gerechtelijk deskundige.
Dit rapport houdt onder meer in als conclusie - zakelijk weergegeven -:
betrokkene lijdt niet aan een ziekelijke stoornis. Wel is er sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met een nauwelijks ontwikkeld geweten.
Dit was ook zo ten tijde van het tenlastegelegde. Bij een persoonlijkheidsstoornis is immers sprake van een duurzaam en stabiel patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen.
Betrokkene is iemand die gemakkelijk over gaat tot het plegen van crimineel gedrag en daar geen gewetenswroeging over heeft. Hij is berekenend in zijn gedrag, kan zich als het moet goed beheersen, kiest wat hij wel zegt en doet en wat niet, en is daarmee volledig toerekeningsvatbaar.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare.
De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde volledig aan de verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan;
- hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte;
- de eis van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsvrouw van de verdachte;
- de oriëntatiepunten voor de straftoemeting, te weten: vier weken gevangenisstraf voor mishandeling zonder slagwapen, waardoor aanzienlijk lichamelijk letsel, maar geen zwaar lichamelijk letsel, wordt veroorzaakt, zes weken gevangenisstraf voor mishandeling met behulp van een slagwapen of door een kopstoot, waardoor beperkt lichamelijk letsel wordt veroorzaakt en drie maanden gevangenisstraf voor mishandeling met behulp van een slagwapen of door een kopstoot, waardoor aanzienlijk, maar geen zwaar lichamelijk letsel, wordt veroorzaakt.
- de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 15 maart 2007, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake geweldsdelicten (mishandeling; politierechter te Assen d.d. 24 november 2006; diefstal met geweld en bedreiging met zware mishandeling; meervoudige strafkamer rechtbank Zwolle d.d. 22 november 2005 en mishandeling; kinderrechter te Assen d.d. 3 april 2003) is veroordeeld.
In haar schriftelijke slachtofferverklaring van 7 mei 2007 beschrijft [naam slachtoffer] hoe traumatiserend de periode met de verdachte voor haar is geweest. Zij heeft niet veel zelfvertrouwen meer. Ook haar vertrouwen in de medemens is flink geschaad. Ze zal alles opnieuw moeten opbouwen: haar vertrouwen in zichzelf, in anderen en de contacten met anderen.
De psycholoog Reinink beschrijft verdachte als iemand wiens gewetensfunctie nauwelijks is ontwikkeld. Hij is berekenend in zijn gedrag, kan zich als het moet goed beheersen en kiest wat hij wel zegt en doet en wat niet. De strafbare feiten kunnen hem volledig worden toegerekend, aldus Reinink. De rechtbank heeft zich met die conclusie verenigd.
De rechtbank rekent de verdachte de strafbare feiten daarom zeer zwaar aan. Gewelddadig en soms zelfs op sadistische wijze heeft hij het zelfrespect van [naam slachtoffer] stelselmatig afgebroken.
De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden gevorderd. De rechtbank vindt deze eis, hoewel zij de onder 1., 3. en 4. primair tenlastegelegde pogingen tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen acht, gelet op ernst van de feiten en de impact die deze op het leven van [naam slachtoffer] hebben gehad en nog zullen hebben, afgezet tegen de oriëntatiepunten voor de straftoemeting en de eerdere veroordelingen van verdachte terzake geweldsdelicten, zeker gerechtvaardigd. De rechtbank zal echter een deel van de gevorderde vrijheidsstraf voorwaardelijk opleggen. Enige vorm van behandeling of toezicht zal de rechtbank daarbij achterwege laten. Uit het psychologisch rapport van Reinink komt namelijk naar voren dat verdachte, gezien zijn karakterstructuur, daarvan niet zal profiteren.
BENADEELDE PARTIJ [naam benadeelde partij]
De rechtbank acht het causaal verband tussen de bewezen verklaarde feiten en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. Het gevorderde bedrag acht zij voldoende aannemelijk gemaakt. De civiele vordering is dan ook gegrond en voor toewijzing vatbaar.
SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Met betrekking tot de onder 1. subsidiair, 2., 3. subsidiair en 4. subsidiair bewezen verklaarde feiten acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door de strafbare feiten is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
VORDERING TENUITVOERLEGGING NA VOORWAARDELIJKE VEROORDELING ONDER PARKETNUMMER 19.07/410310-05:
De rechtbank acht de vordering van de officier van justitie toewijsbaar nu de verdachte, eerder veroordeeld tot een deels voorwaardelijke straf bij vonnis van de meervoudige strafkamer in het arrondissement Zwolle-Lelystad d.d. 7 december 2005, zich tijdens de proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.
De rechtbank zal gelasten dat de niet tenuitvoergelegde straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd.
VORDERING TENUITVOERLEGGING NA VOORWAARDELIJKE VEROORDELING ONDER PARKETNUMMER 19/830169-06:
De vordering is gebaseerd op de veroordeling van 1 december 2006, waarbij verdachte werd veroordeeld tot een week voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 16 december 2006. Verdachte heeft de thans tenlastegelegde en bewezen verklaarde feiten echter gepleegd vóór de ingang van de voormelde proeftijd. De rechtbank zal de officier van justitie daarom niet ontvangen in de vordering tot tenuitvoerlegging van voornoemde voorwaardelijke gevangenisstraf.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 14h, 14i, 14j, 27, 36f, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING VAN DE RECHTBANK
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1. primair, 3. primair en 4. primair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1. subsidiair, 2., 3. subsidiair en 4. subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. subsidiair, 2., 3. subsidiair en 4. subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan een gedeelte groot vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van de voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij] van de som van € 800,-- en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer], een bedrag van € 800,-- te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door zestien dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 19.07/410310-05:
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis d.d. 7 december 2005 door de meervoudige strafkamer in het arrondissement Zwolle Lelystad gewezen voorwaardelijke gevangenisstraf van 69 dagen.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 19/830169-06:
De rechtbank verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. de Wit, voorzitter, en mr. A. Rombouts-Nieuwstraten en mr. N.R. Boonstra, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op dinsdag 26 juni 2007.