ECLI:NL:RBASS:2007:BC4929

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
4 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
57354 - HA ZA 06-443
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij schade veroorzaakt door lading tijdens laadwerkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 4 april 2007 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Allianz Nederland Schadeverzekering N.V. en de onderlinge waarborgmaatschappij Transvemij U.A. De zaak betreft een geschil over de aansprakelijkheid voor schade die is ontstaan tijdens het laden van een vrachtwagen. Eiseres, Allianz, vorderde vergoeding van schade die was ontstaan toen een werknemer van de verzekerde, [verzekerde], tijdens het laden van de vrachtwagen een rol betuiningsplastic probeerde recht te leggen. De werknemer raakte gewond toen de rol begon te glijden en op zijn onderbeen viel. Allianz stelde dat de schade onder de dekking van de WAM-verzekering viel, omdat het een ladingrisico betrof. De gedaagde, TVM, voerde aan dat het hier ging om een laad/los-risico, waarvoor de AVB-verzekering dekking zou moeten bieden.

De rechtbank oordeelde dat de schade was ontstaan tijdens het uitvoeren van laadwerkzaamheden en dat het laden nog niet was voltooid op het moment van het ongeval. De rechtbank concludeerde dat de schade onder de AVB-verzekering viel en wees de vorderingen van Allianz af. Tevens werd Allianz veroordeeld in de proceskosten van TVM, die op EUR 7.523,84 werden begroot. De rechtbank benadrukte dat het laden pas als voltooid kan worden beschouwd wanneer de lading op een zorgvuldige wijze is gestuwd, wat in dit geval niet het geval was. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter A.M.A.M. Kager.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ASSEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 57354 / HA ZA 06-443
Vonnis van 4 april 2007
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te 3012 AG Rotterdam,
eiseres,
procureur mr. H.J. de Ruijter,
advocaat mr. H.M. Kruitwagen te Arnhem,
tegen
de onderlinge waarborgmaatschappij
TRANSVEMIJ U.A. TRANSPORT VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ,
gevestigd en kantoorhoudende te 7901 AW Hoogeveen, Van Limburg Stirumstraat 250,
gedaagde,
procureur mr. H.E. Schuurmans.
Partijen zullen hierna Allianz en TVM genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 september 2006, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd;
- het proces-verbaal van comparitie van 12 januari 2007
- de akte overlegging producties van Allianz van 8 november 2006;
- de akte uitlating van TVM van 31 januari 2007;
- de antwoordakte van Allianz van 28 februari 2007;
- de bij de stukken gevoegde producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd betwist en/of op grond van de niet of onvoldoende weersproken inhoud van overgelegde producties, staat in dit geding het volgende vast:
2.1. Aannemingsbedrijf [verzekerde] BV (verder: [verzekerde]) legt zich voornamelijk toe op grondverzetwerkzaamheden.
2.2. Sinds 1 oktober 1980 is [werknemer van verzekerde] (verder: [werknemer van verzekerde]) in vaste dienst van [verzekerde].
2.3. In september 2000 heeft [werknemer van verzekerde] met een heftruck rollen betuiningsplastic op een vrachtwagen van [verzekerde] gelegd. Die rollen wegen ongeveer 200 kg per stuk. Toen hij met de vrachtwagen weg wilde rijden, zag hij dat een rol scheef lag. Hij wilde die rol recht leggen (omdat de rol anders wellicht schade zou kunnen veroorzaken - eraf vallen - bij/tijdens het rijden) en is daartoe op de vrachtwagen geklommen. Op enig moment begon de rol te glijden. Daarop is [werknemer van verzekerde] van de vrachtwagen gesprongen. Eén van de vrachtwagen vallende rol is vervolgens op zijn onderbeen terechtgekomen, waardoor hij letsel heeft opgelopen.
2.4. [werknemer van verzekerde] heeft [verzekerde] aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en te lijden schade.
2.5. [verzekerde] had zijn wettelijke aansprakelijkheid voor door/met de vrachtwagen ontstane schade bij TVM verzekerd onder een zogenoemde vrachtautopakketverzekering (verder WAM-verzekering). In artikel 16 van de toepasselijke polisvoorwaarden is onder meer het volgende bepaald:
“16.3 Wettelijke aansprakelijkheid lading
Onder deze verzekering is mede begrepen de wettelijke aansprakelijkheid van de verzekerden voor schade -anders dan bij het laden en lossen- aan derden toegebracht door de lading of andere zaken, terwijl deze zich bevinden op, worden vervoerd met, vallen van dan wel nadat deze zijn gevallen van het motorrijtuig...”.
2.6. [verzekerde] had tevens een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven en beroepen (verder AVB-verzekering) bij Allianz lopen. In de op die verzekering van toepassing zijnde voorwaarden is onder V UITSLUITINGEN onder meer het volgende bepaald:
“8. Motorrijtuigen:
schade veroorzaakt met of door motorrijtuigen die verzekerden bezitten, houden, besturen of gebruiken, waarvoor de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (W.A.M.) of analoge buitenlandse wet (hierna te noemen de wet) een afzonderlijke verzekering voorschrijft.
Wel verzekerd is de aansprakelijkheid voor schade:
....
8.2 veroorzaakt door de lading van een vervoermiddel, ook als die lading valt of is gevallen.
8.3 veroorzaakt tijdens het laden en lossen van een vervoermiddel.....”.
2.7. Op 27 oktober 2005 heeft [verzekerde] ter comparitie bij het gerechtshof te Arnhem een schikking met [werknemer van verzekerde] getroffen, inhoudende de voldoening van een bedrag groot EUR 180.000,00 en de afgifte van een belastinggarantie. Allianz heeft de zaak voor [verzekerde] behandeld en de schadevergoeding aan [werknemer van verzekerde] betaald.
3. De vordering
3.1. Allianz vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. TVM zal veroordelen om aan Allianz als gesubrogeerde tegen behoorlijk bewijs van kwijting te vergoeden het bedrag van EUR 1.659,56 (terzake van de aan [werknemer van verzekerde] betaalde proceskosten), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, primair vanaf 9 februari 2004 tot aan de dag der algehele voldoening, althans subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
2. TVM zal veroordelen om aan Allianz als gesubrogeerde tegen behoorlijk bewijs van kwijting te vergoeden het bedrag van EUR 18.000,00 (terzake van de aan [werknemer van verzekerde] vergoede schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, primair vanaf 27 oktober 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, althans subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3. zal verklaren voor recht dat TVM Allianz dient te vrijwaren voor de aan [werknemer van verzekerde] op 31 oktober 2005 afgegeven (en door [werknemer van verzekerde] op 9 november 2005 ondertekende) belastinggarantie en dat TVM derhalve indien en voor zover [werknemer van verzekerde] aanspraak maakt of zal maken op die garantie, gehouden is de garantieverplichting over te nemen en die verplichting jegens [werknemer van verzekerde] dient na te komen;
4. TVM zal veroordelen om aan Allianz als gesubrogeerde te voldoen het bedrag van EUR 17.030,03 terzake van de in de tussen [werknemer van verzekerde] en [verzekerde] gevoerde procedures gemaakte kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente,
• primair over:
- EUR 1.659,56 vanaf 9 februari 2004;
- EUR 180.000,00 vanaf 27 oktober 2005;
- EUR 280,37 vanaf 5 november 2002, EUR 1.646,82 vanaf 20 januari 2003, EUR 1.949,23 vanaf 28 april 2003, EUR 1.862,86 vanaf 18 juli 2003, EUR 222,60 vanaf 23 oktober 2003, EUR 2.343,13 vanaf 16 januari 2004, EUR 310,05 vanaf 23 april 2004, EUR 1.193,82 vanaf 26 juli 2004, EUR 2.234,33 vanaf 24 november 2004, EUR 408,85 vanaf 11 januari 2005, EUR 1.850,48 vanaf 16 mei 2005, EUR 286,20 vanaf 15 augustus 2005 en EUR 2.441,18 vanaf 15 november 2005;
• althans subsidiair over de betreffende bedragen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
5. TVM zal veroordelen om aan Allianz tegen behoorlijk bewijs van kwijting te vergoeden een bedrag van EUR 4.000,00 ter zake van de door deze reeds gemaakte en nog te maken buitengerechtelijke kosten in verband met deze schade en de regeling daarvan, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
6. TVM zal veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. Allianz baseert haar vordering op de stelling dat de schade is ontstaan door de lading en dat deze gelet daarop door TVM als WAM-verzekeraar vergoed dient te worden. Sprake is van een ladingrisico, niet van een laad/los-risico. Op het moment van het schadevoorval waren de rollen reeds op de vrachtwagen geladen en waren de ladingwerkzaamheden al voltooid. [werknemer van verzekerde] was ten tijde van het ongeval juist voornemens met de vrachtwagencombinatie te gaan rijden, toen hij zag dat er een rol scheef lag. Met het oog daarop wilde hij de rol rechtleggen.
Hij was niet doende de rol op de vrachtwagen te leggen (laden) of de rol eraf te halen (lossen). Hij legde de rol recht omdat de rol anders wellicht schade zou kunnen veroorzaken bij/tijdens het rijden. Controle van de lading vormt geen laden, aangezien het dan reeds lading betreft.
4. Het verweer
Door TVM is verweer gevoerd.
Zij heeft voorop gesteld dat Allianz niet ontvankelijk verklaard dient te worden. Dit omdat zij een niet bestaande rechtspersoon heeft gedagvaard en daarmee onduidelijkheid zou hebben geschapen. Op het vermelde adres zijn meerdere rechtspersonen gevestigd.
Inhoudelijk is door TVM gesteld dat sprake is van een laad/los-risico waarvoor de AVB-verzekering van Allianz dekking behoort te bieden. Het ongeval vond plaats tijdens het laden van de vrachtwagen. Sprake was van een uitvoeringshandeling in het kader van het op juiste wijze beladen van de vrachtwagen, alvorens er mee te gaan rijden.
In de procedure tussen [verzekerde] en [werknemer van verzekerde] is door zowel [werknemer van verzekerde], als [verzekerde], de verzekeringsexpert en de arbeidsinspectie aangegeven dat [werknemer van verzekerde] bezig was de vrachtwagen te laden en bij het -na het met de heftruck op de vrachtwagen leggen van de rollen- rechtleggen van een rol, is geraakt door een vallende rol. Ook Allianz zelf heeft dat standpunt naar [werknemer van verzekerde] toe ingenomen.
5. Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid
5.1. Een rechtspersoon dient te worden gedagvaard onder haar statutaire naam. Uit de in geding gebrachte stukken van de Kamer van Koophandel blijkt dat de statutaire naam van de WAM-verzekeraar van [verzekerde] (kennelijk) Onderlinge waarborgmaatschappij TVM U.A. luidt. In het onderhavige geding is die naam niet opgenomen als de gedagvaarde rechtspersoon. Derhalve is in deze niet de juiste naam vermeld.
Anders dan door TVM is gesteld volgt daaruit naar het oordeel van de rechtbank echter in het onderhavige geval niet dat Allianz niet ontvankelijk verklaard dient te worden. Evenmin is de rechtbank van oordeel dat door Allianz actie ondernomen moet worden om haar processuele fout te herstellen, omdat sprake zou zijn van onduidelijkheid en mogelijke executieproblemen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
5.2. Zoals door Allianz terecht is betoogd, is zowel bij de Kamer van Koophandel als in de polis(voorwaarden) van de WAM-verzekering aangegeven dat sprake is van een rechtspersoon geheten: Onderlinge waarborgmaatschappij Transvemij U.A., gevestigd te Hoogeveen aan de van Limburg Stirumstraat 250. Voorts blijkt uit de bij de WAM-verzekering behorende polisvoorwaarden dat die verzekering bij een rechtspersoon met die naam loopt. Ook volgt zowel uit de polis, als de inschrijvingsgegevens bij de Kamer van Koophandel dat de WAM-verzekeraar ook ‘Transport Verzekerings Maatschappij’, ‘TVM’ en ‘TVM-verzekeringen’ als, dan wel bij haar naam hanteert. Uit de overgelegde gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt daarnaast dat op voormeld adres slechts één onderlinge waarborgmaatschappij is gevestigd.
Reeds gelet daarop kan de rechtbank niet inzien dat er verwarring kan zijn ontstaan over de vraag welke rechtspersoon in het onderhavige geding is gedagvaard. In deze geldt dat echter nog te meer nu, zoals door Allianz onbetwist is opgemerkt:
- reeds vanaf, in ieder geval, 2002 door Allianz contact over de schadekwestie met de (de advocaat van de) WAM-verzekeraar van [verzekerde] is onderhouden,
- in de procedure tussen [verzekerde] en [werknemer van verzekerde] is verzocht om de WAM-verzekeraar in vrijwaring te mogen oproepen, waarbij door Allianz eveneens als naam is aangehouden “de onderlinge waarborgmaatschappij Transvemij U.A. transportverzekeringsmaatschappij”, én
- in december 2002 tussen (de advocaat van) de WAM-verzekeraar en Allianz is overeengekomen de vrijwaringprocedure eerst aan te brengen zodra in de hoofdzaak uitsluitsel bestond.
Tot in deze procedure heeft -zo is eveneens niet betwist- (de advocaat van) de WAM-verzekeraar nimmer een opmerking over de gehanteerde naam gemaakt, noch aangeven dat zij het geschil tussen partijen wenste voor te leggen aan de Geschillencommissie Schadeverzekering van het verbond van verzekeraars.
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat voor de WAM-verzekeraar in het geheel geen onduidelijkheid kan bestaan over wie er is gedagvaard en dat een in rechte te respecteren belang bij het beroep op een onjuiste tenaamstelling dan ook ontbreekt. De rechtbank zal er tevens vanuit gaan dat het inhoudelijk gevoerde verweer ook reeds door de WAM-verzekeraar is gevoerd.
Inhoudelijk
5.3. Kern van het geschil is de vraag of sprake is van een ladingrisico, waarbij de WAM-verzekeraar en dus TVM dekking zou moeten bieden, of van een laad- en losrisico, waarbij de AVB-verzekering en dus Allianz, dekking zou moeten bieden.
Daarbij is door Allianz nog aangegeven dat de rollen op vrijdag 8 september 2000 met een heftruck op de vrachtwagen zouden zijn gelegd en dat het ongeval op maandag
11 september 2000 ontstond toen [werknemer van verzekerde], vóórdat hij met de vrachtwagen weg zou rijden, een scheef liggende rol zag, op de wagen is geklommen en heeft geprobeerd deze recht te leggen. Door TVM is gemotiveerd betwist dat de rollen op vrijdag reeds op de vrachtwagen zouden zijn gelegd; door [werknemer van verzekerde] zelf is altijd gesteld dat hij dat op maandag zou hebben gedaan, [verzekerde] heeft dat ook in het schademeldingsformulier gemeld en ook de arbeidsinspectie en de verzekeringsexpert zijn daarvan uitgegaan.
5.4. De rechtbank is van oordeel dat in het midden kan blijven of de rollen op vrijdag, dan wel op maandag met de heftruck op de vrachtwagen zijn gelegd. Dit omdat tussen partijen niet in geschil is dat één rol scheef is komen te liggen, alsmede dat [werknemer van verzekerde] toen hij dat zag, alvorens met de vrachtwagen te gaan rijden, op de wagen is geklommen om die rol te gaan verleggen, waarbij de rol is gaan schuiven en hij letsel heeft opgelopen. Waar het om gaat is dan ook de vraag of het laden reeds was voltooid toen de rollen met de heftruck op de wagen waren gelegd (visie Allianz), of dat het na het zien van een scheef liggende rol, trachten recht te leggen van die rol, alvorens met de vrachtwagen te gaan rijden, nog onder het laden valt (visie TVM).
5.5. De rechtbank is van oordeel dat in een situatie als de onderhavige het laden eerst voltooid is indien de lading op een zorgvuldige, voor een veilig vervoer geschikte wijze op de vrachtwagen is gelegd. Met het plaatsen van de rollen met een heftruck op de vrachtwagen kan daaraan voldaan zijn, namelijk als de rollen direct goed, voor een veilig transport, liggen, maar dat behoeft niet.
In het onderhavige geval is niet in geschil dat één van de rollen scheef lag, alsmede dat die positie een risico van schade, als gevolg van verschuiven bij/tijdens het rijden gaf, hetgeen voor [werknemer van verzekerde] aanleiding was om op de vrachtwagen te klimmen en die rol te proberen te verleggen. De rechtbank is van oordeel dat daaruit volgt dat het laden met het op de vrachtwagen brengen van de rollen met de heftruck nog niet was voltooid. Anders dan Allianz meent staat daaraan de (wetsgeschiedenis van de) WAM niet in de weg. Uit de door haar daaruit aangehaalde zinsnede “de gevolgen van slecht gestuwde lading vallen onder de WAM-dekking’, volgt -anders dan zij kennelijk meent- niet dat een lading reeds is ‘gestuwd’ zodra deze op de wagen is gelegd. Die zinsnede geeft alleen aan dat de WAM-verzekering dekking biedt tegen schade ontstaan door slechte belading, en bepaalt niets over wanneer het laden is voltooid. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de term stuwen nu juist inhoudt ‘lading zo schikken/bergen dat zij zo min mogelijk ruimte inneemt en niet kan verschuiven’ (zie Van Dale). Het gebruik van de term ‘gestuwde lading’ geeft derhalve veeleer aan dat het enkele neerleggen van lading op/in een motorrijtuig niet volstaat om van voltooid laden te kunnen spreken.
5.6. Ook de uitspraak van de Verbondscommissie samenloop over de weggewaaide surfplank (VR 1984/18) staat hier naar het oordeel van de rechtbank niet haaks op. In die uitspraak betrof het een ongeval ontstaan doordat een los op de auto gelegde en verder onbeheerd gelaten surfplank, daar door de wind vanaf waaide. De WAM-verzekering diende dekking te bieden, omdat in de polis was bepaald dat dekking werd geboden voor schade veroorzaakt -anders dan bij het laden en lossen- door goederen die zich bevinden op, dan wel vallen of gevallen zijn van het motorrijtuig. De schade ontstond hier doordat de onbeheerd op de auto gelaten surfplank daarvan afwaaide.
In het onderhavige geval is het zo dat de rol is gaan rollen en schade heeft veroorzaakt, toen [werknemer van verzekerde] de rol in het kader van de wijze waarop hij de rollen met de vrachtwagen mee wilde nemen, probeerde te verplaatsen. Met andere woorden het ongeval ontstond in het onderhavige geval tijdens het verrichten van werkzaamheden met betrekking tot de wijze waarop de rollen voor het zorgvuldig transport daarvan, op de vrachtwagen zouden te liggen, oftewel tijdens het uitvoeren van laadwerkzaamheden van de rollen op de vrachtwagen. Ook de Verbondscommissie samenloop neemt tot uitgangspunt dat ‘het laden en lossen pas is afgelopen als alle daarmee verband houdende handelingen ten einde zijn gebracht’ (zo volgt uit de uitspraak van 23 oktober 1989, VR 1990/143). Het recht leggen van de met de heftruck scheef neergelegde/terechtgekomen rol, behoort in de onderhavige situatie naar het oordeel van de rechtbank, nu nog niet met de vrachtwagen was gereden, tot het zorgvuldig laden van de vrachtwagen en de oorzaak van het ongeval is in het onderhavige geval, nu de schade is ontstaan toen [werknemer van verzekerde] de rol probeerde te verleggen, dan ook uitsluitend gelegen in het verrichten van laadwerkzaamheden.
De rechtbank is van oordeel dat dit ook in lijn is met het door de Hoge Raad op 31 maart 2000 gesanctioneerde oordeel van het Hof (NJ 2000/357), inhoudende dat de WAM-verzekering het aansprakelijkheidsrisico dekt voor schade die met de lading is veroorzaakt als gevolg van een gebrek van het motorrijtuig of de daarvan deel uitmakende laad- en losinrichting, terwijl de AVB-verzekering dekking geeft ter zake van aansprakelijkheid voor schade die tijdens het laden of lossen met de lading wordt veroorzaakt anders dan tengevolge van een gebrek als evenbedoeld.
5.7. Uit het voorgaande volgt dat de schade naar het oordeel van de rechtbank onder de AVB-verzekering valt. De vorderingen dienen derhalve reeds om die reden te worden afgewezen. Allianz zal als de in het ongelijk te stellen partij worden verwezen in de proceskosten van TVM. De kosten aan de zijde van TVM worden begroot op:
- vast recht EUR 3.960,00
- overige kosten 11,34
- salaris procureur 3.552,50 (2,5 punten × tarief EUR 1.421,00)
Totaal EUR 7.523,84
BESLISSING
De rechtbank
1. wijst de vorderingen af,
2. veroordeelt Allianz in de proceskosten, aan de zijde van TVM tot op heden begroot op EUR 7.523,84,
3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.A.M. Kager en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2007.?