ECLI:NL:RBASS:2007:BD1493

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
19 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
60351 / HA ZA 07 -70
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • F. le Poole
  • M.C.D. Boon-Niks
  • H. Wolthuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roodstand rekening-courant en toepassing van de Wet op het Consumentenkrediet

In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 19 december 2007 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de naamloze vennootschap Postbank N.V. als eiseres en twee gedaagden. De zaak betreft een rekening-courantverhouding tussen de partijen, waarbij gedaagden een negatieve debetstand op hun rekening hadden. Eiseres vorderde betaling van een bedrag van € 26.397,18, vermeerderd met rente, als gevolg van wanprestatie door gedaagden. De rechtbank oordeelde dat de Wet op het Consumentenkrediet (WCK) van toepassing was, omdat eiseres niet tijdig adequate actie had ondernomen na het verstrijken van de drie maanden waarin de roodstand bestond. Hierdoor was niet de gevorderde rente van 19,2% per jaar toewijsbaar, maar slechts het krachtens de WCK en het Besluit Kredietvergoeding toegestane rentepercentage.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de debetstand op de rekening op 30 september 2002 € 3.751,23 bedroeg en dat deze stand door diverse betalingen en rente is opgelopen tot € 25.019,16 op 2 februari 2006. Eiseres had gedaagden in gebreke gesteld en hen gesommeerd het saldo aan te zuiveren, maar de rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende had gedaan om de gedaagden tijdig te wijzen op de gevolgen van de oplopende renteschuld. De rechtbank heeft de vordering van eiseres voor een deel toegewezen, maar de buitengerechtelijke kosten zijn niet toewijsbaar op grond van de WCK.

De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling, waarbij eiseres zich diende uit te laten over de verschuldigde rente en gedaagden de gelegenheid kregen om hierop te reageren. De beslissing werd aangehouden tot het eindvonnis, waarbij de rechtbank de zaak naar de rol van de eerste enkelvoudige kamer verwees voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ASSEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 60351 / HA ZA 07-70
Vonnis van 19 december 2007
in de zaak van
de naamloze vennootschap
POSTBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
procureur mr. H.J. de Ruijter,
advocaat mr. H. Ouled Ali,
tegen
1. [GEDAAGDE SUB 1],
2. [GEDAAGDE SUB 2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur mr. M.R.P. Ossentjuk.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 april 2006, waarin een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 8 juni 2006;
- de pleitnotitie van mr. H. Ouled Ali;
- de akte uitlating voortgang procedure van 4 oktober 2006 van mr. M.R.P. Ossentjuk,
waarbij de procedure onder nummer 55730 ambtshalve is doorgehaald;
- het bij verzoek opbrengen doorgehaalde zaak van mr. H.J. de Ruijter, waarna de
doorgehaalde zaak vervolgens onder nummer 60351 op de rol is geplaatst van
24 januari 2007;
- de conclusie na comparitie van eiseres van 24 januari 2007;
- de antwoord conclusie na comparitie van gedaagden van 21 maart 2007;
- de bij de stukken gevoegde en overigens in het geding gebrachte producties.
1.2. Tenslotte is vonnis bepaald.
1.3. Omdat de rechter die de comparitie heeft gehouden niet meer in de civiele sector van de rechtbank werkt, maakt deze geen deel meer uit van de meervoudige kamer, die dit vonnis wijst.
2. De feiten
2.1. Tussen eiseres enerzijds en gedaagden anderzijds bestaat een rekening-courantverhouding krachtens welke gedaagden beschikken over een girorekening onder nummer 3056361. De rekening betreft een zogenaamde en/of -girorekening. Bij het aangaan van deze verhouding is bedongen, dat de algemene - en girovoorwaarden en aanvullende voorwaarden en/of girorekening van de Postbank op deze rechtsverhouding tussen partijen van toepassing zijn.
2.2. Op de en/of - rekening is een zogenaamd giro kwartaalkrediet verleend, in die zin dat een negatief saldo op de rekening van € 2.500,00 geoorloofd is. Aan de rekening is een creditcard (Postbank Goldcard) gekoppeld.
2.3. Op 30 september 2002 bedroeg de debetstand op de en/of - rekening
€ 3.751,23. Nadien is de debetstand verder opgelopen als gevolg van betalingen met de creditcard van € 6.590,67, betaling van de jaarpremie Postbank Royaalpakket van € 162,00 en afschrijving verschuldigde debetrente van € 14.190,07. Het negatieve saldo van de en/of rekening bedroeg op 2 februari 2006 € 25.019,16.
2.4. Op 25 oktober 2000 hebben eiseres enerzijds en gedaagden anderzijds een overeenkomst van geldlening (doorlopend krediet) gesloten ad f 40.000,- ofwel € 18.151,21, dit krediet is laatstelijk op 6 maart 2001 verhoogd tot een bedrag van € 23.800,00. Bij het aangaan van de overeenkomst is bedongen, dat de algemene voorwaarden doorlopend krediet van de Postbank op de rechtsverhouding tussen partijen van toepassing zijn.
2.5. Gedaagden zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit die overeenkomst. Het uitstaande debetsaldo bedroeg op 2 februari 2006 € 30.034,08.
2.6. Bij brief d.d. 15 december 2003 heeft eiseres gedaagden in gebreke gesteld en hen gesommeerd het saldotekort op de en / of rekening aan te zuiveren alsmede de achterstallige betalingen terzake het doorlopend krediet te voldoen. Bij brief 15 april 2004 heeft eiseres het doorlopend krediet met onmiddellijke ingang opgezegd en heeft zij het verschuldigde saldo van het doorlopend krediet opgeëist.
3. De vordering en haar grondslag
3.1. Eiseres vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden, ieder hoofdelijk voor het geheel, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, ter zake voormeld zal veroordelen om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen de volgende bedragen:
A. de somma van € 26.397,18 (zegge: zesentwintigduizend driehonderdzevenennegentig euro en achttien eurocent), vermeerderd met 19,2% rente per jaar over de hoofdsom € 25.019,16 te rekenen na 2 februari 2006 tot de dag der algehele voldoening;
B. de somma van € 30.034,08 (zegge: dertigduizend vierendertig euro en acht eurocent), te vermeerderen met 8,7 % per jaar over € 30.034,08, na 2 februari 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
C. een en ander met veroordeling van gedaagden in de kosten van dit geding.
A. De en/of-rekening
3.2. Op deze rekening is een ongeoorloofde debetstand ontstaan. Eiseres heeft deze debetstand expliciet als wanprestatie aangemerkt en zij heeft vervolgens jegens gedaagden actie ondernomen teneinde tot aanzuivering van het negatieve saldo te komen (door gedaagden ondermeer in gebreke te stellen). Voorts heeft eiseres de ongeoorloofde debetstand op de voorgeschreven wijze aangemeld bij de Stichting Bureau Krediet Registratie.
3.3. Op grond van de algemene voorwaarden zijn rekeninghouders verplicht een tekort op de girorekening aan te zuiveren. Voorts zijn zij ieder voor het geheel hoofdelijk aansprakelijk ter zake van al hetgeen eiseres in verband met de en/of rekening van de rekeninghouders te vorderen mocht hebben. Gedaagden zijn opeisbaar aan eiseres verschuldigd een bedrag ad € 25.019,16, zijnde het negatieve saldo op de en/of rekening per 2 februari 2006. Over dit saldo zijn zij krachtens de algemene voorwaarden een debetrente verschuldigd van 19,2% per jaar.
3.4. Eiseres vordert terzake buitengerechtelijke kosten een bedrag ad € 1.378,02 (inclusief verschuldigde BTW). De buitengerechtelijke kosten bestaan uit: aanmaning, opvragen gegevens, bewaken betalingsregeling, opeisbaar stellen van de vordering en aanzeggen van de dagvaarding. Deze kosten dienen op grond van de algemene voorwaarden van eiseres voor rekening van gedaagden te komen. Hierover komt BTW omdat dit voor eiseres geen verrekenpost is.
B. Het Doorlopend Krediet
3.5. Eiseres vordert een bedrag ad € 30.024,08 terzake nakoming van de tussen partijen gesloten financieringsovereenkomst in de vorm van betaling van de openstaande som ad € 26.134,52 vermeerderd met rente tot en met 2 februari 2006 ad € 3.899,56.
3.6. Gedaagden zijn, in verband met het feit dat zij gedurende twee maanden achterstallig waren in de betalingen van een vervallen termijnbedrag, schriftelijk in gebreke gesteld, onder mededeling dat bij nalatigheid om aan hun verplichtingen te voldoen uiterlijk binnen veertien dagen het nog verschuldigde in zijn geheel opeisbaar zou zijn, een en ander op de voet van de toepasselijke algemene voorwaarden. Gedaagden zijn in gebreke gebleven aan hun verplichtingen te voldoen. Ingevolge de algemene voorwaarden is het uitstaande saldo per 2 februari 2006 belopend € 30.024,08 opeisbaar geworden.
3.7. Gedaagden zijn ingevolge de overeenkomst een kredietvergoeding verschuldigd, waarvan de hoogte kan variëren, echter met dien verstande dat de in rekening te brengen vergoeding volgens de Wet op het consumentenkrediet (hierna te noemen WCK) toegestane maximumvergoeding nimmer zal overtreffen. Bovendien zijn gedaagden, indien zij in verzuim verkeren, bij overschrijding van de kredietlimiet op dagbasis vertragingsvergoeding verschuldigd aan eiseres, naar het krediet-vergoedingspercentage van de overeenkomst. Eiseres maakt uit dien hoofde aanspraak op een kredietvergoeding van 8,7% over het uitstaande saldo na 2 februari 2006.
4. Het verweer
4.1. Gedaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt, hierna voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling van het geschil
5.1. A. Roodstand rekening-courant
WCK
5.1. Om te beginnen dient de vraag beantwoord te worden of de WCK van toepassing is op de rekening-courantovereenkomst.
Blijkens de toelichting bij de WCK (TK, vergaderjaar 1987/1988, 19 785, nummer 7 pagina 24) dient de kredietgever actie te ondernemen bij ongewilde roodstanden van langer dan drie maanden indien hij wil voorkomen dat de ongewilde roodstand verandert in een krediettransactie. Deze actie moet voldoen aan de volgende kenmerken:
1. de bank merkt de roodstand expliciet aan als wanprestatie;
2. de bank gaat tot ingebrekestelling en directe opeising over en
a. de bank gaat spoedig na het verstrijken van de drie maanden tot incasso van de vordering over of;
b. er wordt een betalingsregeling overeengekomen van al dan niet langer dan drie maanden, die schriftelijk wordt vastgelegd;
3. en, voor zover het gaat om bedragen boven de €. 453,78 (ƒ 1.000,00), vindt er melding bij het BKR plaats met een speciale achterstandscodering
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet voldaan aan bovengenoemde cumulatieve voorwaarden, nu uit de hierna te omschrijven feitelijke gang van zaken blijkt dat eiseres niet spoedig na het verstrijken van de drie maanden op adequate wijze actie heeft ondernomen. Uit het bankafschrift overgelegd als productie 1 bij conclusie van antwoord blijkt dat er reeds op 30 september 2002 een roodstand bestond van € 3.751,23. Op dat moment was er sprake van een limietoverschrijding van € 1.251,23. Vast staat dat er nadien diverse malen zowel telefonisch als schriftelijk contact is geweest tussen eiseres en gedaagden, hetgeen ook blijkt uit het door eiseres in het geding gebrachte activiteitenoverzicht overgelegd als productie 6 bij brief d.d. 31 mei 2006. In de standaardbrieven die eiseres naar eigen zeggen heeft verzonden aan gedaagden (zie productie 8 overgelegd bij brief d.d. 31 mei 2006) worden gedaagden echter niet in gebreke gesteld. Ook worden gedaagden in genoemde brieven niet gewezen op de oplopende renteschuld en het toepasselijke rentepercentage. Deze brieven zijn er meer op gericht de relatie met eiseres in stand te laten dan om gedaagden duidelijk te wijzen op de gevolgen met name ook voor de omvang van de schuld bij voortdurende limietoverschrijding. Eerst op 15 december 2003 wordt er in gebreke gesteld, Daarbij wordt aangezegd, dat de verschuldigde bedragen binnen 14 dagen moeten zijn bijgeschreven. In feite is het debetsaldo vervolgens pas op 15 april 2004 opgeëist. Vervolgens wordt op 21 juni 2004 een betalingsregeling overeengekomen. Gedaagden komen de betalingsregeling echter niet stipt na. In de periode van 15 juli 2004 tot 25 november 2005 heeft slechts 7 maal betaling plaats gehad.
Het incassobureau heeft gedaagden bij brief d.d. 2 juli 2005 gewezen op de ontstane achterstand. In genoemde brief wordt gedaagden medegedeeld dat indien zij niet binnen 5 dagen alsnog de ontstane achterstand voldoen onmiddellijk rechtsmaatregelen zullen volgen. Er wordt echter eerst gedagvaard op 13 februari 2006. Ondertussen is de rekening sedert 1 oktober 2002 wel geblokkeerd, echter gedaagden wordt een aanzienlijk rentepercentage in rekening gebracht, waarvan niet is aangetoond dat het ooit expliciet aan gedaagden is medegedeeld. De verschuldigde en afgeschreven rente is vervolgens opgelopen tot een veelvoud van het oorspronkelijk toegestane giro kwartaalkrediet. In deze omstandigheden is er sprake van een feitelijk toenemende roodstand, zonder dat adequate actie is ondernomen door de bank. De WCK is derhalve van toepassing.
Zorgplicht
5.2. Gedaagden stellen dat de vordering uit hoofde van de ongeoorloofde debetstand niet toewijsbaar is voor zover deze vordering een bedrag ad € 2.500,00, zijnde de geoorloofde debetstand op deze rekening, te boven gaat. Gedaagden stellen daartoe - zonder overigens aan te geven welke juridische consequenties dit met zich meebrengt - dat eiseres de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden. De rechtbank is echter van oordeel dat hetgeen door gedaagden is aangevoerd voor een deel heeft geleid tot het oordeel, dat de WCK van toepassing is. Voor het overige is onvoldoende onderbouwd, dat eiseres in strijd met haar zorgplicht op grond van deze wet heeft gehandeld. Dit verweer gaat dus niet op.
5.3. Blijkens de door eiseres in het geding gebrachte rekeningoverzichten Postbank Card (zie productie 13 overgelegd bij brief d.d. 7 juni 2006) hebben gedaagden in de periode van 4 juli 2002 tot en met 4 oktober 2002 veelvuldig gebruik hebben gemaakt van hun creditcard. Eiseres heeft de door gedaagden met de Postbank Card gedane uitgaven ad € 6.590,67 ten laste van de rekening van gedaagden gebracht. Zij was daartoe gerechtigd op grond van de toepasselijke voorwaarden gespreid terugbetalen Postbank creditcards.
Rente
5.4. Eiseres heeft tevens een bedrag ad € 14.190,07 aan verschuldigde debetrente (over een periode van drie jaar) ten laste van de rekening van gedaagden gebracht. Blijkens het bepaalde in artikel 10.4 van de algemene girovoorwaarden is eiseres bij een saldotekort gerechtigd om rente in rekening te brengen en af te schrijven. Eiseres stelt dat gedaagden krachtens de desbetreffende voorwaarden een debetrente verschuldigd zijn bij overschrijding van het giro kwartaalkrediet van 19,2 % per jaar. Nu de rechtbank van oordeel is dat de WCK van toepassing is, is slechts het krachtens deze wet en het Besluit Kredietvergoeding toegestane rentepercentage toewijsbaar. Eiseres dient zich bij akte gespecificeerd uit te laten over het verschuldigde rentebedrag indien wordt uitgegaan van de toepasselijkheid van de WCK. De rechtbank gaat er daarbij voorshands vanuit, dat deze rente verschuldigd is met ingang van de dag waarop de roodstand langer dan drie maanden aanwezig was. Gedaagden worden in de gelegenheid gesteld om hier bij antwoordakte op te reageren.
Incassokosten
5.5. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn alleen daarom al niet toewijsbaar, omdat het de kredietgever op grond van artikel 34 WCK niet is toegestaan buitengerechtelijke kosten in rekening te brengen.
B. Doorlopend krediet
5.6. Gedaagden stellen dat de vordering voor zover deze het overeengekomen kredietbedrag ad € 23.800,00 overschrijdt, niet toewijsbaar is op grond van verwijtbaar handelen van eiseres. Dit bestaat daarin, dat eiseres in april 2003 al wist dat gedaagden hun verplichtingen niet na konden komen en dat eiseres desondanks de schuld heeft laten oplopen. De rechtbank kan gedaagden in hun stellingname op dit punt niet volgen. In ieder geval kan anders dan gedaagden stellen uit het overzicht mutaties doorlopend krediet d.d. 25 maart 2003 (zie productie 3 overgelegd bij conclusie van antwoord) niet worden afgeleid dat eiseres de hoofdsom van de schuld heeft laten oplopen. Integendeel uit genoemde productie blijkt dat de bank de opnameruimte op 25 april 2003 heeft geblokkeerd. Daarnaast stellen gedaagden dat eiseres de kredietovereenkomst eerder had moeten opzeggen namelijk op het moment dat gedaagden twee maanden achterstallig waren in de betaling van een maandtermijn. Een dergelijke verplichting volgt echter, anders dan gedaagden stellen, niet uit de toepasselijke algemene voorwaarden en kan evenmin worden afgeleid uit artikel 33 WCK, zodat ook dit verweer wordt gepasseerd. Vast staat dat eiseres gedaagden op 15 december 2003 in gebreke heeft gesteld en dat gedaagden nadien nalatig zijn gebleven in de nakoming van hun verplichtingen, zodat het aan de bank verschuldigde in zijn geheel opeisbaar is geworden. De schuld bedroeg op 2 februari 2006 een bedrag van € 30.034,08, dit is het gevolg van de door eiseres in rekening gebrachte achterstallige termijnen en rente. De rechtbank heeft hierboven al uiteengezet , dat zij van oordeel is, dat een zekere voortvarendheid van de bank om oplopende renteschulden te voorkomen op zijn plaats is en het ontbreken daarvan consequenties kan hebben. De WCK stelt echter geen uitdrukkelijke grenzen op dit punt. In de omstandigheden van dit geval is alles tegen elkaar afwegende onvoldoende gesteld om aan te nemen, dat het gebrek aan voortvarendheid van eiseres ertoe leidt, dat zij geen aanspraak kan maken op de hoofdsom en rente overeenkomstig de WCK. De vordering van eiseres zal dan ook worden toegewezen. De beslissing wordt aangehouden tot het eindvonnis.
6. De beslissing
De rechtbank
1. verwijst de zaak naar de rol van de eerste enkelvoudige kamer van 16 januari 2008, opdat eiseres zich bij akte kan uitlaten over hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 5.4.,
2. bepaalt dat gedaagden bij antwoordakte mogen reageren op de hiervoor bedoelde akte van eiseres,
3. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. le Poole, mr. M.C.D. Boon-Niks en mr. H. Wolthuis, bijgestaan door mr. LA. Post, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2007.