RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.830074-07
vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 12 februari 2008 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
wonende [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft laatstelijk plaatsgehad op 29 januari 2008.
De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen.
De verdachte is ingevolge de ter terechtzitting gewijzigde tenlastelegging bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1.
A.
hij op of omstreeks 21 maart 2007, te Assen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto (Volkswagen Golf), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte, waarbij verdachte voormeld(e) auto/goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
B.
hij op of omstreeks 21 maart 2007, te Assen, opzettelijk mishandelend met [slachtoffer] in gevecht/worsteling is gegaan/geraakt, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, althans waardoor deze werd gewond en/of pijn ondervond;
2.
hij op of omstreeks 21 maart 2007 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een pistool, althans een zwaar en/of hard voorwerp, meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij op of omstreeks 21 maart 2007 te Assen opzettelijk mishandelend [slachtoffer] met een pistool, althans een zwaar en/of hard voorwerp, meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd heeft geslagen, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 21 maart 2007 te Assen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer] 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend,
- zichtbaar voor die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2], een pistool, althans een op een pistool gelijkend voorwerp, tevoorschijn gehaald, althans in de hand gehad en/of
- dat pistool/voorwerp doorgeladen, althans met dat pistool/voorwerp een doorlaadbeweging gemaakt;
4.
hij op of omstreeks 21 maart 2007 te Assen een wapen van categorie III, te weten een pistool, voorhanden heeft gehad.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
Verweren ten aanzien van de voorvragen
De raadsman heeft bij wijze van verweer aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. De raadsman heeft gesteld dat door nalatigheid van politie en justitie een aantal wellicht cruciale onderzoeken niet plaats heeft gevonden, waardoor verdachte zich niet deugdelijk heeft kunnen verweren tegen het aan hem tenlastegelegde. Er is geen onderzoek gedaan naar eventuele schotresten in de Volkswagen Golf, er is geen technisch onderzoek gedaan naar wie waar in beide auto's heeft gezeten, er is geen technisch onderzoek gedaan met betrekking tot het afgevuurde schot en er zijn niet bij alle betrokkenen zogenaamde 'schiethanden' afgenomen, aldus de raadsman. De raadsman heeft geconcludeerd dat op grond van het bovenstaande verdachte geen eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM heeft gehad, zodat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Met betrekking tot het verweer overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van zodanig grote tekortkomingen in het opsporingsonderzoek, dat daaruit de conclusie getrokken kan worden dat verdachte geen eerlijk proces heeft gehad. De rechtbank overweegt dat - indien de door de raadsman aangedragen onderzoeken uitgevoerd zouden zijn - daaruit niet zonder meer conclusies met betrekking tot de bewijsbaarheid in deze zaak getrokken zouden kunnen worden. De verdachte is derhalve niet in zijn belangen geschaad. Bovendien heeft de politie hem terecht direct als verdachte aangemerkt en heeft de politie geen aanleiding gehad om uitgebreid onderzoek te doen naar een mogelijk andere gang van zaken op 21 maart 2007, nu verdachte pas drie weken na zijn aanhouding heeft verklaard wat er in zijn ogen is voorgevallen. De rechtbank verwerpt het verweer.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de feiten 1A, 1B, 2 primair en 3 bewezen verklaart. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte ter zake van de feiten 1A, 2 primair, 3 en 4 vrijgesproken dient te worden.
De rechtbank is van oordeel dat de volgende feiten en omstandigheden vast zijn komen te staan en gaat daarvan uit. Verdachte is samen met [mede-inzittende] naar de Begoniastraat in Assen gereden. Zij hebben daar gewacht op aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Verdachte wilde namelijk geld hebben van [slachtoffer 1]. Verdachte was boos en opgefokt toen hij naast [slachtoffer 1] in de Volkswagen Golf ging zitten. [slachtoffer 2] was op dat moment al uitgestapt. Er is in de auto een vechtpartij geweest tussen [slachtoffer 1] en verdachte. Verdachte is vervolgens door [slachtoffer 2] de auto uitgetrokken, waarop een vechtpartij volgde tussen verdachte, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Verdachte is uiteindelijk gevlucht in de Volkswagen Golf. Tevens staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat er op enig moment een vuurwapen in het spel is geweest en dat er op enig moment een schot is gelost met dat vuurwapen.
De rechtbank overweegt dat de verklaringen van de betrokkenen met betrekking tot het vuurwapen onderling verschillen en dat hun verklaringen tevens niet consistent zijn. Zo heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer 1] het vuurwapen bij zich had. [slachtoffer 1] heeft echter verklaard dat verdachte het vuurwapen mee had genomen, terwijl [mede-inzittende] [slachtoffer 2] aanwijst. [slachtoffer 2] legt bij de politie en de rechter-commissaris verschillende verklaringen af. Bij de politie verklaart hij te hebben gezien dat er in de auto een vuurwapen was, maar niet wie het bij zich had. Bij de rechter-commissaris verklaart [slachtoffer 2] dat hij het vuurwapen eerst buiten de auto zag in de hand van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat niet overtuigend vast te stellen valt wie op welk moment het wapen in zijn bezit heeft gehad. Op grond hiervan kan naar het oordeel van de rechtbank derhalve niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zodat hij van die feiten vrijgesproken dient te worden.
Nu er zoveel onduidelijkheid bestaat met betrekking tot het vuurwapen, is de rechtbank tevens van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met een pistool, althans met een zwaar en/of hard voorwerp, tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geslagen. Wel kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigen bewezen worden dat verdachte meerdere malen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geslagen. Dat levert echter geen poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op, zodat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 2 primair tenlastegelegde. De rechtbank zal het onder 2 subsidiair tenlastegelegde bewezen verklaren.
Met betrekking tot het onder 1A tenlastegelegde is de rechtbank van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat verdachte - om welke reden dan ook - met de Volkswagen Golf is gevlucht. De rechtbank overweegt dat niet vast is komen te staan dat verdachte de bedoeling had om de auto te houden. De rechtbank is derhalve van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het oogmerk had om zich de auto wederrechtelijk toe te eigenen, zodat verdachte vrijgesproken zal worden van feit 1A.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het onder 1B tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Door met zijn knie tegen het hoofd van [slachtoffer 2] te schoppen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 2] door die schop zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Dat zware lichamelijke letsel heeft zich vervolgens ook gemanifesteerd in de vorm van een gebroken rug.
De verdachte dient van het onder 1A, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht de volgende bewijsmiddelen van belang, van welke bewijsmiddelen de strekking zakelijk is weergegeven.
De aangifte van [slachtoffer 1]1:
Op 21 maart 2007 is [slachtoffer 1] in Assen meerdere malen tegen het hoofd geslagen door verdachte. Aangever voelde daarbij pijn en had letsel aan zijn hoofd.
Een medische verklaring betreffende [slachtoffer 1]2:
De chirurg [chirurg] heeft 3 barstwondjes in het hoofd van [slachtoffer 1] waargenomen.
De aangifte van [slachtoffer 2]3:
Op 21 maart 2007 is [slachtoffer 2] in Assen mishandeld. Aangever heeft verdachte uit een auto getrokken. Vervolgens ontstond een worsteling tussen aangever en verdachte. Aangever is in die worsteling gevallen. Hij voelde zijn rug en benen niet meer. Aangever heeft verklaard dat hij zijn rug gebroken had.
Een medische verklaring betreffende [slachtoffer 2]4:
De chirurg [chirurg] heeft een breuk in de eerste lendewervel in de rug van [slachtoffer 2] aangetroffen.
De verklaring van verdachte5:
Ik ging bij [slachtoffer 1] in de auto zitten. Ik heb een paar keer tegen zijn hoofd geslagen. Ik ben vervolgens door [slachtoffer 2] de auto uitgetrokken. Er ontstond een gevecht. [slachtoffer 2] zat bovenop mij. Ik heb hem met mijn knie tegen zijn hoofd kunnen schoppen. Hij viel daardoor van mij af. Vervolgens hoorde ik [slachtoffer 2] 'au, au' roepen.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1B en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1B
hij op 21 maart 2007, te Assen, opzettelijk mishandelend met [slachtoffer 2] in gevecht/worsteling is geraakt, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen;
2 subsidiair
hij op 21 maart 2007 te Assen opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] meermalen tegen het hoofd heeft geslagen, tengevolge waarvan deze lichamelijk letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het onder 1B en 2 subsidiair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
onder 1B: mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft,
strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht;
onder 2 subsidiair: mishandeling, meermalen gepleegd,
telkens strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Verweren met betrekking tot strafuitsluitingsgronden
De raadsman heeft ter terechtzitting bij wijze van verweer aangevoerd dat verdachte ten aanzien van de onder 1B en 2 subsidiair tenlastegelegde feiten gehandeld heeft uit noodweer. De raadsman heeft dit verweer als volgt onderbouwd. Er was sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar tegen verdachte. Verdachte heeft zich op een passende manier verweerd en dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het verweer verworpen dient te worden aangezien verdachte bewust de confrontatie heeft opgezocht en aangezien de gestelde noodweersituatie alleen volgt uit de verklaring van verdachte zelf.
Met betrekking tot dit verweer overweegt de rechtbank als volgt. Uit het systeem van de wet en uit de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat voor een geslaagd beroep op een strafuitsluitingsgrond de gestelde feiten en omstandigheden aannemelijk geworden moeten zijn. Zoals de rechtbank hierboven al heeft overwogen is niet voldoende duidelijk vast te stellen wat zich precies heeft voorgedaan in de auto, en dat met name niet duidelijk is geworden wie het pistool bij zich had. Nu dat niet vastgesteld kan worden is tevens niet aannemelijk geworden dat verdachte - door tegen het hoofd van [slachtoffer 1] te slaan - gehandeld heeft, geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte zich in een situatie heeft begeven waarbij het risico op een mogelijke aanranding van zijn lijf te verwachten viel door de confrontatie te zoeken met [slachtoffer 1]. Verdachte is met [mede-inzittende] naar de woning van [slachtoffer 2] gereden om daar genoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op te wachten. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij geld wilde hebben van [slachtoffer 1]. Hij voelde zich afgescheept. Verdachte had eerder op de dag in een coffeeshop gehoord dat [slachtoffer 1] veel geld had. Dit geld zou afkomstig zijn van een wietplantage waarin verdachte tevens een rol heeft gehad, maar waarvan hij geen opbrengsten van genoten heeft. Verdachte heeft verklaard dat hij boos en opgefokt was op het moment dat hij bij [slachtoffer 1] in de auto ging zitten. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij wist dat de gebroeders [slachtoffer 1] geregeld met vuurwapens rondliepen.
De raadsman van verdachte heeft ter onderbouwing van zijn verweer tot noodweer gewezen op het taxichauffeur-arrest van de Hoge Raad.6 De raadsman heeft uit dit arrest geconcludeerd dat in casu geen sprake kan zijn van culpa in causa.
De rechtbank volgt de raadsman hierin niet. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval niet zozeer sprake is van culpa in causa, maar van dolus in causa7. Verdachte wist dat [slachtoffer 1] gevaarlijk kon zijn. Verdachte en [slachtoffer 1] kenden elkaar uit het drugscircuit en verdachte heeft zelf gesteld dat [slachtoffer 1] geregeld een vuurwapen bij zich had. Door [slachtoffer 1] op te wachten en vervolgens - boos en opgefokt - bij hem in de auto te stappen en geld op te eisen, heeft verdachte zich willens en wetens in een situatie gebracht waarin een dreigende reactie van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te verwachten was. Verdachte heeft er desondanks voor gekozen bij [slachtoffer 1] in de auto te stappen. Mede hierom kan een beroep op noodweer, dan wel noodweerexces, met betrekking tot de mishandelingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet slagen. De rechtbank verwerpt het verweer.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat ook voor het overige geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de op te leggen straf rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, met de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, met hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte en met de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 22 maart 2007, waaruit blijkt dat verdachte eerder ter zake van een misdrijf is veroordeeld tot een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank houdt voorts rekening met de eis van de officier van justitie, mr. S. Kromdijk. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte veroordeeld wordt tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden is. De rechtbank houdt hierbij rekening met de oriëntatiepunten voor de straftoemeting. De rechtbank overweegt dat indien de oriëntatiepunten gevolgd worden verdachte veroordeeld dient te worden tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken. Verdachte heeft inmiddels 62 dagen in voorarrest vastgezeten. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest volstaat.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Aangezien medeschuld van de benadeelde partij niet uit te sluiten valt is de vordering naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij zal dan ook niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering en zij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1A, 2 primair, 3 en 4 is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1B en 2 subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1B en 2 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
gevangenisstraf voor de duur van 62 dagen.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slactoffer 2] niet ontvankelijk is in haar vordering en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter en mrs. H. de Wit en B.I. Klaassens, rechters in tegenwoordigheid van mr. S.M. von Bartheld, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 12 februari 2008.
1 Pagina 208-212 van het proces-verbaal met dossiernummer PL031E/07-102046.
2 Pagina 227 van het proces-verbaal met dossiernummer PL031E/07-102046.
3 Pagina 230-233 van het proces-verbaal met dossiernummer PL031E/07-102046.
4 Verklaring met mutatienummer PL031E/07-124744 en ongenummerd in het dossier opgenomen.
5 Afgelegd ter terechtzitting op 29 januari 2008.
6 HR 28 maart 2006, NJ 2006, 509.
7 De doleuse variant van culpa in causa, vgl. Wemes in T&C Strafrecht, zesde druk, aant. 5 onder b op art. 41 Sr en HR 23 maart 1999, NJ 1999, 402.