RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19/830083-08
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 juli 2008 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam verdachte],
[geboorte plaats en datum verdachte] 1980,
wonende te [adres en woonplaats verdachte]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 24 juni 2008.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. G.H. Thasing, advocaat te Emmen.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode 1 juni 2007 tot en met 24 maart 2008 in de gemeente Emmen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed) en/of cocaïne en/of MDMA (XTC-pillen), zijnde afetamine, cocaïne en/of MDMA (telkens) middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsmiddelen.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op meerdere tijdstippen in de periode 1 juni 2007 tot en met 24 maart 2008 in Nederland telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed) en MDMA, zijnde amfetamine en MDMA middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod,
strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet, meermalen gepleegd.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten,
- de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan,
- hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte,
- de eis van de officier van justitie, mr. H. Eising, luidende: twaalf maanden gevangenisstraf onder aftrek van voorarrest,
- het pleidooi van de raadsman van verdachte,
- de oriëntatiepunten voor de straftoemeting en
- de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 5 juni 2008, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder wegens misdrijf is veroordeeld.
De rechtbank heeft op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting bewezen geacht dat verdachte vanaf juni 2007 tot zijn aanhouding op 31 maart 2008 met name binnen zijn vriendengroep heeft gehandeld in harddrugs, waardoor de handel qua omvang betrekkelijk gering is gebleven. Verdachte wist waar hij de drugs moest halen. Hij verhandelde de drugs onder zijn vrienden en had daardoor tot op zekere hoogte vrij gebruik van drugs.
Het verspreiden van harddrugs dient krachtig te worden bestreden. Harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik is ook bezwarend voor de samenleving onder meer vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit.
Het oriëntatiepunt voor de straftoemeting bij handel in harddrugs gedurende zes tot twaalf maanden luidt dan ook achttien maanden gevangenisstraf. De rechtbank zal bij het bepalen van de strafmaat van dit oriëntatiepunt uitgaan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat verdachte zich onvoldoende heeft gerealiseerd dat hij strafbaar handelde. Hij lijkt nu doordrongen van de gevolgen die zijn strafrechtelijk gedrag voor hem kan hebben. Hij wil schoon schip maken. De rechtbank houdt daar bij de hoogte van de op te leggen straf in positieve zin rekening mee. Ook laat de rechtbank in het voordeel van verdachte meewegen dat hij niet eerder is veroordeeld. Wel is verdachte eerder getransigeerd voor een vermogensdelict (december 1999) en (zeer recent) een valsheiddelict (april 2008).
Verdachte is op 31 maart 2008 aangehouden en aansluitend in verzekering en voorlopige hechtenis gesteld. Op 11 april 2008 heeft de meervoudige raadkamer van de rechtbank de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst onder het stellen van voorwaarden. Verdachte diende zich onder meer te gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften hem te geven door of namens Reclassering Nederland.
Tijdens de schorsing is verdachte echter verschillende keren teruggevallen in middelen-gebruik. De reclassering heeft hem te verstaan gegeven dat bij blijvende terugval opname in een klinische setting aan de orde komt.
Verslavingszorg Noord Nederland, die op 20 juni 2008 een rapport omtrent verdachte heeft uitgebracht, adviseert, mede met het oog op het eigen bedrijf van verdachte, een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasserings-contact waarin verdachte een klinische behandeling zal ondergaan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan echter niet worden volstaan met een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf. Verdachte is tijdens de schorsing ettelijke malen terugge-vallen in middelengebruik. Hij heeft, kortom, de voorwaarden die aan zijn schorsing waren verbonden, aan zijn laars gelapt. Verdachte dient te worden doordrongen van de ernst van zijn situatie. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden is gelet op de omstandigheden op zijn plaats. Verdachte dient tot het besef te komen dat hij drastisch en definitief dient te stoppen met het gebruik van harddrugs.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan een gedeelte, groot negen maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt,
of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de afdeling reclassering van de Verslavingszorg Noord Nederland, zolang deze instelling zulks nodig oordeelt, hetgeen mede kan inhouden dat verdachte zich ambulant zal laten behandelen voor zijn verslavingsproblematiek, met opdracht aan de reclasseringsinstelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Fuhler, voorzitter, en mr. B.I. Klaassens en mr. J.G. de Bock, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 8 juli 2008.