De beoordeling
19. Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd en gezien de in het geding gebrachte producties, heeft de kantonrechter het volgende overwogen.
20. Op grond van de thans beschikbare stukken in combinatie met hetgeen hierover door eiseres is vermeld, is aannemelijk dat eiseres slechts opereert als werkgever zonder dat zij zelf andere dan administratieve activiteiten ontplooit. Gedaagde is steeds tewerkgesteld bij dezelfde werkmaatschappij van eiseres. Het (afgeleid) belang van eiseres als werkgeefster is daarmee een gegeven en derhalve kan zij ontvankelijk worden geacht.
21. Tussen partijen bestaat geen non-concurrentiebeding. Dit betekent dat indiensttreding door gedaagde bij een ander bedrijf ook als dit als concurrent van eiseres moet worden aangemerkt en in hetzelfde marktsegment opereert, op zichzelf niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt. Dit geldt ook nu, zoals gesteld, eiseres heeft geïnvesteerd in opleiding, training en begeleiding van gedaagde. De huidige maatschappelijke ontwikkeling is er immers juist op gericht werknemers daardoor flexibeler te maken.
22. De beëindigde arbeidsovereenkomst tussen partijen kan echter wel mede een omstandigheid vormen, die het werken van gedaagde bij de concurrent onrechtmatig maakt, indien dit leidt tot ongeoorloofde concurrentie. Dat is het geval als gedaagde door gebruikmaking van bij eiseres verworven kennis en ervaring bijdraagt aan het stelselmatig en substantieel afbreken van het duurzame debiet van eiseres bij Heineken.
23. De feiten en omstandigheden die eiseres hiertoe heeft aangevoerd maken niet aannemelijk dat hiervan sprake is.
24. Allereerst moet worden opgemerkt dat het moet gaan om feiten en omstandigheden die aan gedaagde kunnen worden toegerekend. Dat [L BV] concurrent van eiseres is, bezig is haar activiteiten bij Heineken uit te breiden, in het verleden 4 werknemers van eiseres bij [L BV] in dienst zijn getreden en [L BV] het initiatief heeft genomen meerdere werknemers van eiseres over te halen bij haar in dienst te treden, zijn geen aan gedaagde toe te rekenen omstandigheden.
25. Ook de enkele tewerkstelling van gedaagde op de sites van Heineken waar hij voorheen ook voor eiseres werkte is onvoldoende om te concluderen dat sprake is van ongeoorloofde concurrentie door toedoen van gedaagde, reeds omdat niet aannemelijk is dat slechts door de aanwezigheid van “zijn bekende gezicht” bedrijfsdebiet van eiseres verloren zou gaan.
26. Door eiseres zijn geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat [L BV] middels de gebruikmaking van kennis en ervaring van gedaagde bezig is ten koste van eiseres bedrijfsdebiet te verwerven.
27. Het project voor de nieuw te bouwen Colonne 8, waar gedaagde te werk is gesteld, is door [L BV] (als onderaannemer) reeds verworven voordat gedaagde bij haar in dienst was. Dat [L BV] dat project heeft verworven lijkt veeleer de oorzaak voor de overstap van gedaagde te zijn geweest.
28. De stelling van eiseres dat de naderhand door [L BV] bij Heineken verworven projecten wel gevolg zijn van de kennis van gedaagde met betrekking tot kostencalculaties, is door gedaagde gemotiveerd betwist. Door eiseres is ter onderbouwing van deze stelling onvoldoende gesteld om dit thans aannemelijk te achten.
29. De verwachting van eiseres dat de kans groot is dat [L BV] door gebruik te maken van de kennis en kunde op stelselmatige en substantiële wijze het bedrijfsdebiet van eiseres bij Heineken zal afbreken is onvoldoende om dit reeds thans als onrechtmatig te kunnen aanmerken en gedaagde op grond daarvan te verbieden zijn werkzaamheden voor [L BV] op de Heineken sites uit te oefenen.
30. Van meer belang acht de kantonrechter dat gesteld noch gebleken is dat [L BV] na indiensttreding van gedaagde ook heeft gepoogd in aanmerking te worden gebracht voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden binnen een raamcontract, hetgeen anders dan de inschrijving voor steeds nieuwe projecten, als duurzaam bedrijfsdebiet van eiseres is aan te merken.
31. Gelet op vorenstaande overwegingen zal de vordering van eiseres tot het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen.
32. Eiseres zal als de in dit kort geding in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten daarvan, die aan de zijde van gedaagde tot op heden worden begroot op € 400,00 wegens salaris gemachtigde.