Beoordeling
16. Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd en gezien de in het geding gebrachte producties heeft de kantonrechter het volgende overwogen.
17. De stelling van gedaagde dat geen sprake is van een spoedeisend belang moet worden verworpen. Eisers functie als supermarktmanager is immers direct na de overgang van (een deel van) de onderneming van eisers vorige werkgever op gedaagde, per 1 oktober 2007 vervallen wegens sluiting van het filiaal waar eiser was aangesteld. Thans, ruim 9 maanden later, heeft nog steeds geen (definitieve) benoeming van eiser in een andere functie plaatsgevonden. Hierop zijn de vorderingen van eiser gebaseerd.
18. De kantonrechter gaat ervan uit dat eiser gezien zijn betoog zijn vorderingen baseert op het gestelde in de artt. 7:663 jo. 7:616 BW en niet op hetgeen waarop gedaagde in haar reactie het accent legt, te weten het bepaalde in art. 7:658a BW.
19. Het feit dat eiser bij gedaagde geen “eigen functie” heeft, moet worden aangemerkt als een direct gevolg van het na overgang vervallen van zijn functie. De oorzaak hiervan was niet alleen dat het Lidl concern een dergelijke functie niet kent maar meer nog dat het filiaal waar hij manager was is gesloten. In zoverre is sprake van wijziging van omstandigheden ten nadele van eiser. Gelet op het gestelde in art. 7:663 BW ten aanzien van het overgaan van de bestaande verplichtingen tegenover werknemers bestaat voor gedaagde een zware inspanningsverplichting.
20. Eiser heeft in dit verband terecht aangevoerd dat gedaagde aan eiser een passende functie, die gelijkwaardig is aan zijn functie voor de overgang moet aanbieden.
21. Gedaagde heeft enerzijds gesteld dat dit niet mogelijk is op de standplaats van eiser wegens sluiting van het filiaal en een dergelijke functie elders in de organisatie niet voorkomt, waarbij is aangegeven dat Lidl als discounter slechts managers kent die meewerkend voorman zijn. Anderzijds heeft zij betoogd dat de functie van filiaalmanager Lidl voor eiser passend is.
22. De primaire vordering van eiser is gericht op tewerkstelling van eiser in een passende functie bij Lidl. Gelet op de standpunten van partijen dient allereerst een oordeel te worden gegeven over de vraag of de functie van filiaalmanager Lidl als passend is te beschouwen.
23. Op grond van de in dit geding voorhanden gegevens is de kantonrechter voorshands van oordeel dat dit niet het geval is. Uit het grote verschil in waardering van de functie van eiser als supermarktmanager en de functie van filiaalmanager bij Lidl, blijkt reeds dat sprake is van een verschillende niveau. Ook al zou dat salarieel worden bijgepast door het verstrekken van een toelage (ter grootte van NB 50% van het bij de nieuwe functie behorende loon) dan wordt daarmee de functie op zichzelf nog niet gelijkwaardig aan de oude. De waardering zegt ook iets over het soort taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden die deel uitmaken van de functie. Dit wordt bevestigd door het in het kader van de re-integratie van eiser in opdracht van gedaagde uitgebrachte arbeidsdeskundigadvies d.d. 30 november 2007. Daarin is aangegeven dat de functie van filiaalmanager bij Lidl voor 75% bestaat uit fysieke taken als kassawerkzaamheden, vakken vullen/laden en lossen en papier en karton scheuren. Gedaagde heeft ter zitting aangegeven dat dit niet juist is, maar nu de deskundige stelt de gegevens te ontlenen aan eerdere onderzoeken bij Lidl in de filialen in Nieuw-Amsterdam en Sneek moet vooralsnog van de juistheid daarvan worden uitgegaan. Gesteld noch gebleken is voorts dat gedaagde de arbeidsdeskundige heeft verzocht een nieuw advies uit te brengen in verband met de gestelde onjuiste uitgangspunten.
24. De vordering eiser bij Lidl te werk te stellen in een (andere) passende functie kan echter niet worden toegewezen. Lidl heeft gesteld dat dergelijke functies met aan de supermarktmanager bij SuperdeBoer vergelijkbare taken en verantwoordelijkheden in haar organisatie (nog) niet voorhanden zijn. Nog afgezien van het feit dat ook eiser geen concrete functies heeft genoemd waarvoor dit geldt, kan in het bestek van dit kort geding niet worden beoordeeld of bij gedaagde andere gelijkwaardige functies (bijv. de functie van rayonmanager) aanwezig zijn. De primaire vordering moet daarom worden afgewezen.
25. Dit betekent niet dat gedaagde 9 maanden na de overgang eiser nog steeds mag tewerkstellen in de niet passende functie van filiaalmanager. Het oordeel dat deze functie niet passend is, is gebaseerd op de vergelijking met de functie die eiser ten tijde van de overgang van onderneming bekleedde en staat los van de beoordeling of deze functie gezien zijn medische beperkingen en in het kader van re-integratie al dan niet passend is.
26. De subsidiaire vordering wordt gelet hierop toegewezen.
27. Zolang eiser geen andere passende functie heeft moet de functie van supermarktmanager zoals hij deze bij SuperdeBoer bekleedde worden aangemerkt als de bedongen arbeid. Dit betekent dat deze functie en het belastingprofiel daarvan in het kader van de beoordeling van zijn arbeidsgeschiktheid uitgangspunt moet zijn.
28. Eiser heeft onweersproken gesteld dat hij voor die functie arbeidsgeschikt is. Dit brengt mee dat de met de subsidiaire vordering gepaard gaande vordering tot loondoorbetaling kan worden toegewezen. Het feit dat eiser zijn werk niet kan verrichten is primair het gevolg van het vervallen van zijn feitelijke werk na de overgang van onderneming en het niet voorhanden zijn van een andere gelijkwaardige functie binnen de organisatie van gedaagde. Dit is een oorzaak die volledig in de risicosfeer van gedaagde ligt en voor haar rekening moet komen.
29. De stelling van gedaagde dat dit niet onbeperkt kan voortduren, is een loze stelling. Gedaagde is immers zelf op grond van de verplichtingen voortvloeiend uit de overgang en haar verantwoordelijkheden als goed werkgever gehouden eiser niet langer te laten zwabberen en hem een gelijkwaardige functie aan te bieden dan wel ingevolge art. 7:685 BW ontbinding van de arbeidsovereenkomst te vragen zoals omschreven in art. 7:665 BW.
30. Gedaagde dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van dit geding.