RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.830133-08
vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 12 september 2008 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en -land] op [geboortedatum] 1979,
thans gedetineerd in [plaats van detentie].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 29 augustus 2008.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.M. Bierens, advocaat te Assen.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 19 mei 2008 te en in de gemeente Assen ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het
leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een nagelvijl en/of mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de buik heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij op of omstreeks 19 mei 2008 te Assen ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een nagelvijl en/of mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp in de buik heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 28 mart 2007 in de gemeente Assen opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2], een kopstoot heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Art. 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. C. Westerling acht hetgeen onder 1 primair en onder 2 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met als bijzondere voorwaarde reclasserings- toezicht; verbeurd verklaring van de in beslag genomen nagelvijl en teruggave aan de verdachte van de overige onder hem in beslag genomen zaken.
De verdachte dient van het onder 2 tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde is de rechtbank van oordeel dat er naast de aangifte van [slachtoffer 2] onvoldoende steunbewijs is, immers, als steunbewijs is enkel aanwezig de verklaring van de vriendin van aangever mevrouw [vriendin van aangever]. Naast de ontkennende verklaring van verdachte bevindt zich in het dossier een verklaring van verdachtes broer [broer 1 verdachte] die de lezing van verdachte over de gebeurtenissen op 28 maart 2007 ondersteunt. De rechtbank stelt bovendien vast dat de getuigen eerst geruime tijd na het incident zijn gehoord. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Het bewijs
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht de volgende bewijsmiddelen van belang, van welke bewijsmiddelen de strekking zakelijk is weergegeven:
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie.
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot het onder 1 primair tenlastegelegde:
Namens verdachte is aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat hij [slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken, nu hij dit ten stelligste ontkent en er bovendien geen mes is aangetroffen. De rechtbank volgt dit betoog van de verdediging niet en overweegt dienaangaande het volgende.
Op grond van de aangifte van het slachtoffer [slachtoffer 1] alsmede op grond van verschillende getuigenverklaringen waaronder die van verdachtes broers [broer 1 verdachte] en [broer 2 verdachte] die verklaren een mes te hebben gezien acht de rechtbank wél wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een mes heeft gebruikt om [slachtoffer 1] te steken. Verdachtes verklaring dat hij met een nagelvijl heeft gestoken acht de rechtbank niet geloofwaardig nu deze versie van het verhaal niet gesteund wordt door getuigenverklaringen terwijl er voorts verklaringen in het dossier zijn aangetroffen waaruit blijkt dat er vlak na het steekincident afspraken zijn gemaakt binnen de familie [familienaam verdachte] dat eenieder zou verklaren dat verdachte niet met een mes maar met een nagelvijl zou hebben gestoken. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat verdachte ook overigens ongeloofwaardig heeft verklaard, namelijk dat hij en [slachtoffer 1] alleen tegen over elkaar stonden en dat hij niets heeft gezien van andere auto's en andere mensen in de buurt op het moment van de confrontatie. Uit nagenoeg alle overige verklaringen, van zowel het slachtoffer als van betrokken en niet betrokken getuigen, blijkt echter dat verdachte tezamen met zijn broers en vrienden in meerdere auto's kwam aanrijden, dat zij op het slachtoffer zijn afgegaan, dat er over en weer veel werd geschreeuwd, dat het slachtoffer is geslagen alvorens hij werd gestoken door verdachte en dat de rest van het gezelschap er om heen stond.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] met een mes in de buik heeft gestoken. Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt voorts dat verdachte na het steken opnieuw op hem af wilde komen maar dat hij werd tegengehouden door omstanders. Verdachte heeft aldus de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] levensgevaarlijk gewond zou raken en aan zijn verwondingen zou komen te overlijden, op de koop toe genomen. Verdachte heeft in die zin zijn opzet gericht op het van het leven beroven van [slachtoffer 1].
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 mei 2008 in de gemeente Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes in de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het onder 1 primair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: de aard en de ernst van het gepleegde feit; de omstandigheden waaronder dit feit is begaan; hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; de eis van de officier van justitie; het pleidooi van de raadsman van de verdachte; alsmede de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 22 mei 2008, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van misdrijven is veroordeeld.
Ten nadele van de verdachte laat de rechtbank voorts meewegen dat verdachte zijn aandeel in het gebeuren lijkt te minimaliseren, weinig verantwoordelijkheid lijkt te nemen voor zijn aandeel en in de slachtofferrol kruipt.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Nu verdachte van het onder 2 tenlastegelegde wordt vrijgesproken komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 27 en 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1 primair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank gelast de teruggave aan verdachte van de navolgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
- een nagelvijl met een zwart handvat, merk Douglas;
- een paar sportschoenen, maat 42;
- een paar sokken;
- een spijkerbroek, kleur blauw, merk Rock & Republic;
- een t-shirt, kleur grijs, merk Basic;
- een overhemd, kleur grijs, merk Napapijri;
- een vest, kleur grijs, merk La Martina;
- een gsm telefoon, kleur grijs, merk Nokia, type RM-217.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L.M.J. Rooijakkers, voorzitter en mr. L.J. Hofstra en
mr. H.K. Elzinga, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 12 september 2008, zijnde mr. Elzinga buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.