ECLI:NL:RBASS:2008:BH8655

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
19 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
67512 - HA ZA 08-345
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.J. Lennaerts
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hypotheek op moskee en sharia-compliance: rechtsgeldigheid en bestuurdersaansprakelijkheid

In deze zaak vorderde de Stichting Islamitisch Cultureel Centrum de nietigverklaring van een hypotheek op hun moskee, die was gevestigd op een gebouw dat door de stichting was aangekocht. De hypotheek was gevestigd ter zekerheid van een lening van gedaagde sub 1, die volgens de stichting in strijd was met de sharia, omdat deze een renteverplichting met zich meebracht, wat als 'haram' wordt beschouwd. De stichting stelde dat er sprake was van bedrog bij het aangaan van de lening, omdat een van de bestuursleden, de heer [derde 2], analfabeet was en de inhoud van de akte niet begreep. De rechtbank oordeelde dat, zelfs als één bestuurslid was bedrogen of gedwaald, dit niet betekende dat de stichting als geheel was bedrogen. De stichting was rechtsgeldig vertegenwoordigd en de notaris had de akte in het Arabisch laten vertalen, waardoor de rechtbank geen reden zag om de hypotheek nietig te verklaren.

Daarnaast vorderde de stichting dat de gedaagden rekenschap zouden afleggen over hun financiële beleid en de volledige administratie van de stichting zouden overhandigen. De rechtbank wees deze vorderingen af, omdat de vordering tot rekening en verantwoording niet paste bij de stichtingsvorm en de gedaagden niet persoonlijk verantwoordelijk konden worden gehouden voor het bestuur van de stichting. De rechtbank concludeerde dat de stichting niet had aangetoond dat er onrechtmatig was gehandeld door de gedaagden en dat de vorderingen om de administratie te overhandigen onvoldoende waren onderbouwd. Uiteindelijk werden alle vorderingen van de stichting afgewezen en werd de stichting veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ASSEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 67512 / HA ZA 08-345
Vonnis van 19 november 2008
in de zaak van
de stichting
STICHTING ISLAMITISCH CULTUREEL CENTRUM [WOONPLAATS],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. R.A.A. Geene,
tegen
1. [GEDAAGDE SUB 1],
wonende te [woonplaats],
2. [GEDAAGDE SUB 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. A.K. Doornbosch.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 juli 2008, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd;
- het proces-verbaal van comparitie van 21 oktober 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
a. De Stichting Islamitisch Cultureel Centrum [woonplaats] (hierna te noemen: de Stichting) is eigenaresse van het gebouw aan de [adres en woonplaats]. Daarin is een moskee gevestigd.
b. Het gebouw is gekocht van de gemeente [woonplaats]. De koopprijs kon deels worden voldaan uit eigen middelen en moest voor het overige door de Stichting worden gefinancierd.
Gedaagde [gedaagde sub 1] (hierna: [gedaagde sub 1]) heeft dit mogelijk gemaakt door het restantbedrag ter beschikking te stellen aan de Stichting. Deze heeft met [gedaagde sub 1] afgesproken dat ter zekerheid van terugbetaling van dit bedrag ten behoeve van [gedaagde sub 1] een hypotheek op het gebouw wordt gevestigd. Dat is geschied bij notariële akte van 16 februari 2001, verleden door de notaris mr. Jan Foppo Hendrik de Jong Posthumus.
c. De akte vermeldt dat de Stichting bij het verlijden werd vertegenwoordigd door vertegenwoordigingsbevoegde bestuursleden, dat de zekerheid strekt tot terugbetaling van een bedrag van ƒ 209.250,00, dat in dit bedrag begrepen is de restant koopsom van ƒ 155.000,00 en een bedrag van ƒ 54.250,00 voor kosten, boeten en renten, en dat de inhoud van de akte door een beëdigd tolk-vertaler in het Arabisch is vertaald in het kader van de verplichting die ingevolge artikel 42 Wet op het Notarisambt op de notaris rust.
d. De lening van [gedaagde sub 1] aan de Stichting is per direct aflosbaar zonder dat enige boete of andere last verschuldigd is.
3. De vordering
De stichting vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. de rechtshandeling en de inschrijving waarbij het moskee-pand aan de [adres en woonplaats] (kadastraal bekend: [kadastrale gegevens]) is bezwaard met een recht van hypotheek ten gunste van [gedaagde sub 1], nietig zal verklaren, althans: zal vernietigen;
b. gedaagden hoofdelijk zal veroordelen tot het afleggen van rekening en verantwoording ten aanzien van het door hen als bestuursleden van de Stichting gevoerde beleid, in het bijzonder het financiële beleid, aan de hand van in rechte controleerbare justitificatoire bescheiden, zulks binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis en op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 500,00 per dag of dagdeel dat zij daarmede in gebreke blijven;
c. gedaagden hoofdelijk zal veroordelen tot afgifte van de volledige administratie van de Stichting, zulks binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis en op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 500,00 per dag of dagdeel dat zij daarmede in gebreke blijven;
d. gedaagden hoofdelijk, des dat de één betalende de ander bevrijd zal zijn, zal veroordelen tot vergoeding van de schade, geleden door de Stichting tijdens en als gevolg van hun bestuur, in ieder geval als gevolg van hun onrechtmatig handelen, nader op te maken bij staat en te vereffenen overeenkomstig de wet;
e. gedaagden hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van deze procedure (de nakosten daaronder begrepen), overeenkomstig de wet.
4. Beoordeling van het geschil
Rolhandelingen
4.1. De heer [voorzitter] heeft zich ter zitting van 21 oktober 2008 gepresenteerd als voorzitter van het bestuur van de Stichting. Hij is verschenen zonder advocaat. De rechtbank heeft er op gewezen dat dit tot gevolg heeft dat geen rolhandelingen kunnen worden verricht (tweede lid van artikel 79 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Dit is aanvaard met de mededeling dat hiervoor is gekozen omdat de kosten van de advocaat te hoog worden.
De rechtbank moet dan vaststellen dat de heer [voorzitter] ter zitting de eisen die bij de dagvaarding zijn ingediend heeft willen wijzigen, en dat dit door het ontbreken van een advocaat niet rechtsgeldig kon geschieden zodat er ter beoordeling en beslissing slechts voorliggen de eisen en feiten die bij de dagvaarding zijn ingediend respectievelijk gesteld.
Ter voorlichting zij vermeld dat dit bijvoorbeeld betekent dat de eis ter zitting om ‘alsnog in deze zaak de statuten te laten behandelen en vernietigen’ niet aan de orde kan komen.
Recht, geloofsovertuiging en de stichtingsvorm
4.2. De heer [voorzitter] heeft ter zitting beaamd dat de rechtbank geen beslissing kan geven die is gegrond op de geloofsovertuiging van degenen die de moskee bezoeken: het enige dat mogelijk is, is toepassing van het geldende recht.
Hij heeft daarbij aangegeven te beseffen dat de rechtsvorm stichting beperkingen meebrengt en dat de rechtsvorm van een vereniging veel beter past bij de wijze waarop hij besluitvormings- en verantwoordingsprocedures wil doen verlopen.
De hypotheek
4.3. Indien de rechtbank de gronden waarop de vordering tot nietigverklaring van het recht van hypotheek goed begrijpt, dan moet dat gebeuren wegens ‘bedrog in de zin van artikel 3:44 BW’ van een van de vertegenwoordigers van eiseres door [gedaagde sub 1] en de heer [derde] toen tegenover de notaris het hypotheekrecht werd overeengekomen (dat later is ingeschreven in de registers). [Gedaagde sub 2] staat daar buiten zo begrijpt de rechtbank.
Het bedrog zit er in dat de Stichting is vertegenwoordigd door onder meer de heer [derde 2], dat hij analfabeet was en het Nederlands niet begreep zodat er een discrepantie was tussen zijn wil en zijn verklaring. Hij wilde niet dat er een recht van hypotheek werd gevestigd omdat er zo een renteverplichting op de moskee kwam te rusten terwijl hij dat ‘haram’ vindt en aan harame zaken nooit medewerking verleent als rechtschapen moslim. Hij heeft dat toch gedaan op grond van misleidende mededelingen van genoemde heren.
Verder is aangevoerd dat als er al geen sprake was van bedrog, de heer [derde 2] in ieder geval dwaalde, dat er nooit een bestuursvergadering is geweest zodat op grond van artikel 2:14 BW er nietigheid is, en dat het onrechtmatig is om een hypotheek met renteverplichting op een moskee te vestigen.
4.4. Gedaagde [gedaagde sub 1] bestrijdt deze opvatting en wijst er op dat de notaris een tolk de akte heeft laten vertalen, dat niet juist kan zijn dat [derde 2] een en ander niet heeft begrepen omdat hij bij alle formele handelingen van eiseres vanaf het begin betrokken is geweest, dat dan ook de koop van het gebouw nietig zou moeten zijn, dat niet vaststaat dat het bestuur van eiseres nooit heeft vergaderd of besloten over de lening en dat het voltallige bestuur bij de notaris aanwezig was en heeft ingestemd met wat daar is geschied, dat de sharia niet van toepassing is, dat lening en hypotheek twee onderscheiden rechtsfiguren zijn en dat in de akte waarvan vernietiging wordt gevraagd niet is vastgelegd dat er rente moet worden betaald, en dat de lening onmiddellijk en zonder boete aflosbaar is waardoor er geen rente verschuldigd meer is zodat eiseres geen belang heeft bij een vernietiging die alleen maar de heer [gedaagde sub 1] zou benadelen.
4.5. De rechtbank kan niet anders dan de eerste vordering afwijzen nu deze nergens steun vindt in het recht dat tussen gedaagden en de Stichting geldt; neergelegd in het Burgerlijk Wetboek en daarnaast geldend op grond van hetgeen als vaststaand tussen partijen geacht moet worden overeengekomen en voorgevallen te zijn.
Voorop moet worden gesteld dat de dagvaarding heel stellig is maar dat rechtens tot op heden niet vaststaat dat juist is wat over de motieven van de heer [derde 2] is gesteld: dit zijn louter beweringen die de rechtbank zou moeten geloven. In de vaststaande feiten vinden die beweringen geen steun.
Gedaagden hebben die feiten juist weergegeven: [derde 2] is vanaf het begin bij alle formele handelingen betrokken geweest, de notaris was verplicht zich er van te vergewissen of alle aanwezigen de portee van hun handelen beseften en heeft het in dit verband nodig geacht om de akte in het Arabisch te doen vertalen. Daarbij komt dat [derde 2] pas jaren later, nadat er beroering is ontstaan, zou verklaren (volgens de heer [voorzitter]) dat hij is misleid of niet besefte wat hij deed.
Belangrijker is echter dat voor de toepassing van het recht het voorgaande in het midden kan blijven zodat de rechtbank géén bewijslevering toelaat die het voorgaande zou kunnen ontkrachten.
Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.6. Mocht één bestuurslid zijn bedrogen of hebben gedwaald, dan wil dit nog niet zeggen dat de Stichting is bedrogen of heeft gedwaald. De wilsvorming wordt immers niet bepaald door dat ene bestuurslid, dat past niet bij de stichtingsvorm en is -dus- ook niet gesteld. Gedaagden wijzen hier terecht op: de Stichting was bevoegd vertegenwoordigd en die vertegenwoordiging heeft ingestemd. Dat het huidige bestuur anders zou hebben gehandeld is niet relevant: het gaat om de wilsbepaling van het toenmalige bestuur tegenover de heer [gedaagde sub 1]. Dat is wat de Stichting en de heer [gedaagde sub 1] thans nog bindt, hoezeer dit bepaalde personen thans ook tegenstaat.
Reeds hierop stranden alle gronden van de eerste vordering.
Rekening en verantwoording bij een stichting
4.7. De vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording past niet bij de stichtingsfiguur en wordt daarom afgewezen. Verwezen zij naar rechtsoverweging 4.2. Daarbij komt dat gedaagden niet persoonlijk verantwoordelijk zijn te achten maar het hele bestuur.
Afgifte van administratie
4.8. Het bestuur van een stichting hoort de beschikking te hebben over de administratie van de stichting. Als bij vervanging van bestuursleden administratieve bescheiden niet worden ingeleverd door de (te) vervangen bestuursleden, dan zijn deze opvorderbaar maar moet wel duidelijk zijn om welke bescheiden het gaat of moet duidelijk worden gemaakt waarom dit niet exact is aan te geven.
De dagvaarding stelt dat het gaat om ‘administratieve bescheiden, met name ook de bankafschriften’ (dagvaarding onder 28). Uit hetgeen hier verder over is verklaard in de dagvaarding volgt dat het moet gaan om bescheiden uit het tijdvak van 21 maart 2002 tot
18 februari 2005 (‘tijdens het bewind van gedaagden’). Niet duidelijk is welke bescheiden uit die tijd niet zijn overhandigd bij de eerstvolgende bestuurswijziging, waarom toen niet om ontbrekende bescheiden is gevraagd, waarom niet van de bank afschriften kunnen worden gekregen en waarom [derde 2] als gehandhaafd bestuurslid (hij is op 21 maart 2002 aangebleven), en thans medestander van het huidige bestuur, die bescheiden niet zou hebben of niet zou weten welke bescheiden ontbreken en waar deze zouden kunnen zijn. Niet verklaard wordt hoe het mogelijk is dat de producties 6 en 7 uit de tijd dat [gedaagde sub 1] voorzitter was, wel in handen van het huidige bestuur zijn gekomen terwijl wordt gesteld: ‘Dat de gehele administratie van de stichting bij de heer [gedaagde sub 1] en [derde 3] rust is een feit’(aantekeningen ter zitting onder punt 13); en hoe het bestuur dan de beschikking kan hebben over het ‘financiële overzicht d.d.. 17-11-2006’ waarin zou staan dat [gedaagde sub 1] nog steeds de hele administratie heeft en in dit overzicht ‘de moskee te koop aanbiedt’ ([gedaagde sub 1] is geen eigenaar, dat is de Stichting).
Wat wel is gesteld zijn niet meer dan beweringen op grond van reconstructies van feiten zoals deze volgens de dagvaarding zouden zijn voorgevallen. De onderbouwing voldoet hiermee niet aan voormelde eisen en de vordering moet dan ook worden afgewezen.
4.9. Dit geldt ook voor zover bedoeld mocht zijn om voor gedaagden verschillende tijdvakken te doen gelden waar het om bescheiden uit die tijdvakken gaat.
De rechtbank begrijpt dat het er met name om gaat dat [gedaagde sub 1] een tijd lang voorzitter is geweest (tot 18 februari 2005) en dat het gaat om afgifte van bescheiden die hij uit die tijd zou hebben. Ook daarvoor geldt dat het opvolgende bestuur om die bescheiden kon vragen en dat kennelijk niet heeft gedaan terwijl niet duidelijk is om welke reden dat is nagelaten: waren er wel bescheiden die door [gedaagde sub 1] werden achtergehouden?
4.10. Bij het voorgaande geldt bovendien dat [gedaagde sub 2] stelt dat hij nog steeds voorzitter is en dat hij over de administratie zou moeten beschikken maar deze niet meer heeft. De rechtbank kan zich dit voorstellen: er is sprake van volledig uit de hand gelopen verhoudingen waarin kennelijk ook met andere middelen wordt gewerkt dan met rechtsfiguren die passen in het Nederlands recht. De twee vonnissen over bestuurssamenstelling en ontslag doen dit duidelijk uitkomen, zoals ook de betogen ter zitting dit doen uitkomen.
Daarbij gaat de rechtbank er voor wat betreft dit punt (zie hierna) van uit dat niet vaststaat dat de heer [voorzitter] thans voorzitter van de Stichting is en zich als zodanig in het rechtsverkeer mag presenteren. Hij heeft dit ter zitting wel gedaan doch gedaagde heeft dit in het belang van het verkrijgen van een vonnis uitdrukkelijk daar willen laten. Opvallend is hierbij dat de heer [voorzitter] zich ter zitting van de kantonrechter van 19 juni 2007 heeft gepresenteerd als voorzitter, dat hij in de brief van advocaat R. Moskovic van 4 januari 2008 is aangeduid als ‘gevolmachtigde’ van ‘de nodige leden van de Stichting Islamitisch Cultureel Centrum [woonplaats]’, en dat enige -rechtsgeldige- inschrijving bij de Kamer van Koophandel van hem als voorzitter ontbreekt terwijl deze wel beschikbaar is van de heer
[gedaagde sub 2] die dit bij de kantonrechter heeft afgedwongen met schrapping van juist de heer
[voorzitter] als voorzitter (vonnis van 9 juli 2007).
Onrechtmatig handelen van twee bestuursleden
4.11. De vordering die berust op de algemeen geformuleerde stelling dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld tijdens en als gevolg van ‘hun bestuur’ miskent dat gedaagden niet ‘het bestuur’ waren door niet duidelijk te maken hoe zij onrechtmatig konden handelen ten opzichte van de Stichting terwijl er nog meer bestuursleden waren.
Wat wel concreet is gesteld is en tot een toewijzing van de vordering zou kunnen leiden, is dat gelden zouden zijn ontvreemd uit het vermogen van de Stichting: ‘aan de stichting toekomende maar nooit afgedragen gelden’.
Daarmee en met de stelling dat het gaat om ‘hun bestuur’, kan niet anders zijn bedoeld dan dat er in het tijdvak van 24 januari 2001 tot 21 maart 2002 (toen gedaagden samen in het bestuur zaten) geld is gegeven of gegeneerd dat bedoeld was voor de stichting maar niet in handen van de toenmalige penningmeester [derde 2] is gekomen doordat gedaagden dit geld hebben weten te bemachtigen en het niet hebben afgedragen aan die penningmeester.
Voor wat betreft gedaagde [gedaagde sub 2] geldt kennelijk dat voor hem ook de tijd daarna geldt: gesteld wordt dat hij in november en in december 2006 in privé geld heeft opgenomen met een betaalpas van de Stichting. Dat dit niet is gedekt door een bestuursbesluit (tevoren, achteraf of een machtiging) wordt afgeleid uit het feit dat de opname midden in de nacht heeft plaatsgevonden.
4.12. Voor wat betreft [gedaagde sub 1] is gesteld dat hij een overzicht van giften heeft geproduceerd uit het tijdvak van 1998 tot 2001 (productie 7). Dit overzicht wordt niet bestreden. Wat [gedaagde sub 1] verweten wordt is dat hij daarna geen overzicht meer heeft geproduceerd.
Ook wordt hem verweten dat er tijdens zijn voorzitterschap minstens € 200.000,00 is gedoneerd en dat dit is verdwenen. Dit is onderbouwd met de stelling dat dit blijkt uit ‘bescheiden en verklaringen van andere betrokkenen.’ Die bescheiden en verklaringen zijn niet bij de dagvaarding gevoegd.
Verder wordt hem verweten dat hij een schenking van zijn vader heeft achtergehouden.
4.13. Gedaagden bestrijden deze stellingen.
Zij wijzen er op dat het louter beweringen zijn die nergens steun in vinden. De stichting maakte ook kosten en dus kan niet geredeneerd worden dat binnenkomend geld tot op de dag van vandaag aanwezig moet zijn. Dat is wel wat in dagvaarding gebeurt.
4.14. Ook hier geldt dat de rechtbank de stelling onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd acht. Wat is gesteld zijn niet meer dan algemeen geformuleerde oncontroleerbare beweringen op grond van reconstructies van feiten zoals deze zouden zijn voorgevallen, zonder van die reconstructies ook maar enige bijzonderheid te onthullen.
De rechtbank laat dan nog daar dat het de vraag is of de Stichting wel bevoegd is vertegenwoordigd bij het innemen van deze stellingen.
4.15. Het voorgaande leidt ertoe dat alle vorderingen worden afgewezen.
Nu onzeker is of de Stichting wel bevoegd is vertegenwoordigd zou geoordeeld kunnen worden dat zij niet de in het ongelijk gestelde partij is die moet worden veroordeeld in de proceskosten. Dat zou echter meebrengen dat gedaagden geen tegemoetkoming in de kosten krijgen.
De rechtbank acht doorslaggevend dat de Stichting zich niet heeft gesteld op dit punt en kiest er voor om de Stichting te veroordelen in de proceskosten. De kosten aan de zijde van gedaagden worden begroot op:
- vast recht € 254,00
- overige kosten 11,34
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.169,34.
BESLISSING
De rechtbank
1. wijst de vorderingen af,
2. veroordeelt de Stichting Islamitisch Cultureel Centrum [woonplaats] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 1.169,34,
3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.J. Lennaerts en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2008.