zaaknummer / rolnummer: 67392 / HA ZA 08-320
Vonnis van 4 februari 2009
[EISERES],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. H.J. de Ruijter,
1. [GEDAAGDE SUB 1],
wonende te Smilde,
2. [GEDAAGDE SUB 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. J.J. Reiziger.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 juli 2008, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd;
- het proces-verbaal van comparitie van 1 oktober 2008;
- de overigens ter gelegenheid van de comparitie ingebrachte stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op [datum] is overleden [erflater]. Op 11 april 2001 heeft [erflater] een testament opgemaakt, waarin o.m. het volgende werd bepaald:
“ik benoem tot mijn enige en algehele erfgenamen, gezamenlijk en voor na te melden delen: ieder van mijn kinderen…, en [eiseres], geboren te [geboorteplaats] op negentien april negentienhonderdzevenenvijftig, hierna te noemen:’mijn partner’…”
En
“Ik legateer.. aan mijn partner alle goederen..”.
2.2. [eiseres] en [erflater] hebben op 11 april 2001 een samenlevingsovereenkomst gesloten.
Op het moment van overlijden van [erflater] was [eiseres] sinds enkele maanden op een ander adres ingeschreven dan hij. De samenlevingsovereenkomst was niet beëindigd. Er was nog steeds sprake van een en/of rekening. Op 13 juli 2007 heeft [erflater] een bespreking gehad met mevrouw mr. I.W. van ’t Woud, kandidaat notaris, over een voorgenomen wijziging van zijn testament. Nadat hem op 26 juli 2007 een ontwerptestament was toegestuurd, heeft [erflater] op 26 juli 2007 telefonisch aan mevrouw Van ’t Woud meegedeeld, dat hij zijn bestaande testament niet wilde wijzigen en de bestaande regelingen ten behoeve van [eiseres] in stand wilde laten.
2.3. [erflater] was al een aantal jaren voor zijn overlijden zeer ongezond en zorg behoevend. Hij leed aan longemfyseem en rookte en dronk. [eiseres] heeft hem tot het laatst toe, ook nadat zij niet meer met hem samenwoonde verzorgd.
2.4. Op 9 september 2007 heeft de heer [buurman], die een aantal maanden, nadat mevrouw [eiseres] was verhuisd regelmatig contact heeft gehad met [erflater], een brief aan mevrouw Van ’t Woud geschreven, die door [kinderen erflater] is overgelegd als productie 2. De strekking van deze brief is, dat mevrouw [eiseres] [erflater] in haar macht had, flinke bedragen van zijn bankrekeningen heeft opgenomen en hem ervan heeft weerhouden om zijn testament te herroepen.
2.5. De [kinderen erflater] hebben in de loop van hun leven weinig contact gehad met hun vader. Na 2003 hebben zij een enkele maal contact gehad met hun vader en [eiseres]. Gedaagde sub 1 heeft vader ook op het laatst in het ziekenhuis bezocht. Gedaagde sub 1 heeft verklaard, dat mevrouw [eiseres] op haar overkwam als een vriendelijke vrouw. Gedaagde sub 2 heeft verklaard, dat hij een betere band had met [eiseres] dan met zijn vader.
2.6. [eiseres] heeft bij gelegenheid van de comparitie een aantal verklaringen overgelegd van kennissen en familieleden, waarin het beeld wordt geschetst dat [eiseres] tot aan het eind goed voor [erflater] gezorgd heeft, hoewel hij haar door zijn ziekte vaak slecht behandelde. Zij heeft ook een verklaring van de huisarts overgelegd, waaruit blijkt dat zij [erflater] tot het eind zeer vaak bezocht en verzorgde, hoewel hij haar gemaand had meer afstand te nemen.
3. De vordering
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
A. voor recht zal verklaren dat [eiseres] erfgename is van de op [datum] overleden [erflater], geboren op [datum] en legataris is in diens nalatenschap;
B. de [kinderen erflater] zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
4. Het verweer
De [kinderen erflater] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Hun verweer zal voor zover relevant worden besproken bij de beoordeling.
5. Beoordeling
5.1. [eiseres] stelt, dat zij op het moment van overlijden van [erflater] al ongeveer 11 jaar een affectieve relatie met hem had. Op het moment van overlijden woonde zij niet meer samen, maar zij was nog wel steeds zijn partner. Bovendien, zo stelt zij, wordt zij met name in het testament genoemd en doet het er niet toe of zij zijn partner was.
5.2. De strekking van het verweer van [kinderen erflater] is, dat het testament [eiseres] uitdrukkelijk als “mijn partner” beschrijft. Ten tijde van het overlijden was [eiseres], zo stellen [kinderen erflater], niet langer de partner van hun vader. Daarom heeft zij niet als zijn erfgenaam te gelden.
5.3. Uitgangspunt bij de beoordeling is artikel 4:46, lid 1 BW. Volgens dit artikel, waarvan de inhoud ook al voor invoering van het nieuwe erfrecht door de Hoge Raad als maatstaf werd gehanteerd (Zie NJ 2005, 58), moet bij de uitleg van een testament worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wil regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt.
5.4. In het licht van dit artikel en bovenstaand arrest gaat de rechtbank ervan uit, dat, ook al wordt mevrouw [eiseres] met name genoemd in het testament, dit op zichzelf niet voldoende is om haar als erfgenaam/legataris te beschouwen. Het testament noemt haar zijn partner. De rechtbank begrijpt dit zo, dat erflater voor ogen stond de situatie te regelen, dat mevrouw [eiseres] op het moment van overlijden nog steeds zijn partner was.
5.5. Mr. Verrijp, de notaris belast met de afwikkeling van de nalatenschap heeft uit de in r.o. 2.2 en 2.3 omschreven feiten en omstandigheden afgeleid dat mevrouw [eiseres] als partner op het moment van overlijden moet worden beschouwd.
5.6. De rechtbank is van oordeel, dat uit deze feiten en omstandigheden, voorshands kan worden afgeleid, dat [eiseres] inderdaad als partner in de zin van het testament moet worden beschouwd. Het is aan de [kinderen erflater] om feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat dit niet het geval is. Hun stellingen zijn op dit punt onvoldoende.
5.7. Het enkele feit, dat [eiseres] niet meer op hetzelfde adres woonde als [erflater] is onvoldoende, al zeker in de huidige situatie, waarin niet duidelijk betwist is, dat samenwonen met [erflater] zeer bezwaarlijk was door diens toestand en dat [eiseres] tot aan het overlijden hem verzorgd heeft. Verder is van belang, dat [erflater] nog kort voor zijn overlijden tegenover kandidaat-notaris mr. Van ’t Woud heeft aangegeven, dat hij de bestaande regelingen ten behoeve van mevrouw [eiseres] in stand wilde laten, omdat ze weer bij elkaar waren. De kandidaat-notaris heeft kennelijk geen reden gezien om te twijfelen aan de waarde van deze verklaring. De [kinderen erflater] beroepen zich ter ondersteuning van hun standpunt verder uitsluitend op de brief met bijlagen van de heer [buurman]. De rechtbank acht de betekenis van deze brief slechts beperkt. Immers de visie van [buurman] wijkt af van die van alle andere briefschrijvers en eigenlijk ook van het beeld van mevrouw [eiseres] dat de [kinderen erflater] ter comparitie hebben geschetst. Verder is niet weersproken, dat [buurman] zelf belang had bij herroeping van het testamant.
5.8. Al met al is de rechtbank op grond van het bovenstaande van oordeel, dat de vordering tot verklaring voor recht kan worden toegewezen. Nu het gaat om een declaratoir vonnis is het niet mogelijk dit deel van het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren zoals gevorderd. De [kinderen erflater] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 85,44
- vast recht 254,00
- overige kosten 11,34
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.254,78.
1. verklaart voor recht dat [eiseres] erfgename is van de op [datum] overleden [erflater], geboren op [datum], en dat zij legataris is in diens nalatenschap,
2. veroordeelt de [kinderen erflater] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.254,78,
3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. le Poole en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2009.?