zaaknummer / rolnummer: 67673 / HA ZA 08-368
Vonnis van 4 februari 2009
[EISERES],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
toegevoegd advocaat mr. J.J. Reiziger,
1. [GEDAAGDE SUB 1]
handelende in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van
[ERFLATER], laatst gewoond hebbende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
2. [GEDAAGDE SUB 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. H.Q.N. Renon.
Partijen zullen hierna [eiseres] respectievelijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 augustus 2008, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd;
- het proces-verbaal van comparitie van 19 november 2008;
- de overigens ingebrachte stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op [datum] is overleden de heer [erflater], hierna te noemen: erflater.
2.2. Erflater was ten tijde van zijn overlijden sedert 44 jaar in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [gedaagde sub 2].
2.3. Erflater en [gedaagde sub 2] leefden sinds 1988 gescheiden. Sedertdien woonde erflater, in het kader van een affectieve relatie, samen met [eiseres].
2.4. Erflater heeft bij testament, op 11 september 2003 verleden voor een waarnemer van mr. J.J.M.M. Ridderhof, notaris te Vaassen, over zijn nalatenschap beschikt en daarbij onder meer het volgende bepaald:
“A. te herroepen alle door hem voor dato dezen gemaakte uiterste wilsbeschikkingen;
B. te legateren aan zijn levensgezellin [eiseres] (…), een bedrag in contanten ter grootte van vijfhonderd duizend euro (€ 500.000,00);
C. Zijn genoemde echtgenote [gedaagde sub 2] uitdrukkelijk uit te sluiten als zijn erfgename. Voorzover na te melden onroerende zaken niet aan genoemde [gedaagde sub 2] krachtens huwelijksgoederenrecht worden toebedeeld aan haar te legateren de boerderij [naam boerderij] gelegen aan de [adres] te [woonplaats] alsmede alle omliggende gronden, zulks tegen inbreng in zijn nalatenschap van de waarde, welke waarde dient te worden vastgesteld, hetzij in onderling overleg, hetzij overeenkomstig de regelen bij artikel 679 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaald.
D. Onder de last van voormelde legaten te benoemen tot zijn enige erfgenamen:
- [erfgenaam A] (…), voor een/derde gedeelte zijner nalatenschap;
- zijn zuster [erfgenaam B] (…), voor twee/derde gedeelte zijner nalatenschap;
E. Te benoemen tot zijn executeur: zijn neef [gedaagde sub 1] (…)”
2.5. De erfgenamen hebben de nalatenschap van erflater beneficiair aanvaard.
2.6. In 2000 heeft erflater de boerderij aan de [adres] te [woonplaats] verkocht. De verkoopopbrengst is aangewend voor de aankoop van het landgoed [naam] in Tsjechië. Dit landgoed is aangekocht door de vennootschap naar Tsjechisch recht
[naam vennootschap], van wie erflater enig aandeelhouder was. De aandelen van deze vennootschap behoren tot de nalatenschap van erflater.
2.7. Op 28 oktober 2001 is door erflater een akte van commanditaire vennootschap ondertekend met betrekking tot de exploitatie van de kampeerboerderij, annex congres- en partycentrum [naam boerderij] te [woonplaats], hierna te noemen: [naam boerderij].
[naam boerderij] is ingebracht in deze commanditaire vennootschap. In artikel 4 lid 4 van de vennootschapsakte is het volgende bepaald:
“De echtgenote van vennoot sub 1 (rechtbank: erflater) heeft het persoonlijke recht van gebruik en bewoning van het woongedeelte van de ingebrachte boerderij en de toegang daartoe. Dit recht eindigt bij het metterwoon verlaten van de boerderij, alsmede in geval van verkoop krachtens artikel 1223 BW (oud). Voor het recht is geen vergoeding verschuldigd. Tijdens de duur van het recht komen het volledig onderhoud, alsmede de verzekering en de zakelijke lasten geheel voor rekening van de C.V.. Wel zullen de kosten van verbruik van openbare nutsbedrijven in redelijkheid worden omgeslagen over de gebruikster en de vennootschap.”
2.8. Bij akte van verdeling op 22 augustus 2005, verleden voor een waarnemer van genoemde notaris Ridderhof, heeft een partiële verdeling van de door het overlijden van erflater ontbonden huwelijksgoederengemeenschap plaatsgevonden, waarbij drie percelen weilanden zijn toegedeeld aan [gedaagde sub 2].
2.9. Bij akte van 20 april 2007, verleden voor mr. E.J. de Jonge, notaris te Harderwijk, is het onverdeeld aandeel in de in r.o. 2.7 genoemde commanditaire vennootschap toegedeeld aan [gedaagde sub 2]. Daaromtrent is in deze akte nog het volgende bepaald:
“Genoemde mevrouw [gedaagde sub 2] heeft vervolgens de erfgenamen verzocht een vruchtgebruik te vestigen conform artikel 4:30 van het Burgerlijk Wetboek op de vordering wegens overbedeling ad éénhonderd zeventien duizend zeventig euro vijftig eurocent
(€ 117.570,50), aangezien de overige bestanddelen van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, waartoe behoort vermogen in Tsjechië, nog niet kan worden verdeeld. Daarom heeft mevrouw [gedaagde sub 2] behoeft aan dit vruchtgebruik ter verzorging. Gezien haar geringe inkomsten is zij niet in staat extern een financiering af te sluiten ter voldoening van voormelde overbedeling.”
2.10. Op 18 april 2008 respectievelijk 21 april 2008 is een koopovereenkomst ondertekend inhoudende de verkoop van de tot de nalatenschap behorende aandelen in de vennootschap naar Tsjechisch recht [naam vennootschap] s.r.o., die eigenaar is van het landgoed, aan Care Control Holding B.V. De koopsom zal in gedeelten worden betaald.
3. De vordering
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. zal verklaren voor recht dat [gedaagde sub 2] geen aanspraak kan doen gelden op de helft van het vermogen van de nalatenschap, subsidiair dat het landgoed te Tsjechie wegens verknochtheid niet in de gemeenschap valt;
2. zal verklaren voor recht dat erflater jegens [gedaagde sub 2] geen verzorgingsplicht heeft;
3. [gedaagde sub 1] zal veroordelen tot betaling aan [eiseres] van het bedrag van
€ 500.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2004, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot de dag der algehele betaling.
4. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
4. Het verweer
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering van [eiseres]. Daarop zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. Zoals afgesproken tijdens de comparitie zal in dit vonnis vooralsnog alleen een oordeel worden gegeven over het sub 1 gevorderde.
5.2. Allereerst wordt door [eiseres] gevorderd voor recht te verklaren dat [gedaagde sub 2] geen aanspraak kan doen gelden op de helft van de nalatenschap. De rechtbank stelt vast dat het testament [gedaagde sub 2] niet de helft van de nalatenschap toekent, en dat [gedaagde sub 2] daarop ook geen aanspraak maakt. De rechtbank verstaat deze vordering van [eiseres] daarom aldus dat zij vordert voor recht te verklaren dat er geen huwelijksgoedergemeenschap (meer) is, waarop [gedaagde sub 2] voor de helft een aanspraak kan doen gelden.
5.3. Erflater en [gedaagde sub 2] waren ten tijde van het overlijden van erflater gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Artikel 1:100 BW gaat er in dat geval van uit, dat erflater en [gedaagde sub 2] een gelijk aandeel hebben in de door het overlijden van erflater ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan een afwijking van deze regel worden aangenomen (HR 7 december 1990, NJ 1991, 593).
5.4. [eiseres] heeft als omstandigheden ter rechtvaardiging van een dergelijke afwijking aangevoerd dat erflater en [gedaagde sub 2], nadat zij de samenwoning omstreeks 1988 hebben verbroken, de huwelijksgoederengemeenschap en derhalve hun financiële situatie hebben gescheiden en gedeeld. Erflater en [gedaagde sub 2] hebben zich volgens haar daarbij gedurende een lange reeks van jaren steeds en consequent gedragen alsof hun huwelijk was ontbonden door echtscheiding. Daarbij heeft [gedaagde sub 2] niets bijgedragen aan de verwerving en instandhouding van het vermogen van erflater.
5.5. Tussen partijen staat vast dat erflater en [eiseres] vanaf 1988 tot het overlijden van erflater in 2003 met elkaar hebben samengewoond. Erflater en [eiseres] hebben ook samengewoond op het landgoed in Tsjechië. Vaststaat ook dat het huwelijk tussen erflater en [gedaagde sub 2] tijdens de samenwoning met [eiseres] in stand is gebleven. Toen erflater in 2003 overleed was hij 44 jaar met [gedaagde sub 2] gehuwd. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bestrijden dat de huwelijksgoederengemeenschap is gescheiden en gedeeld.
5.6. Wat de motieven voor instandhouding van het huwelijk zijn geweest is in dit geding niet naar voren gebracht. Vast staat wel dat de echtelieden er niet voor hebben gekozen de weg van artikel 1:168 BW en volgende (scheiding van tafel en bed) te bewandelen. Dit terwijl door scheiding van tafel en bed juridisch had kunnen worden bereikt dat de huwelijksgoederengemeenschap zou worden verdeeld, onder instandhouding van het huwelijk, en daarmee de situatie die volgens [eiseres] de tussen de echtelieden geldende praktijk was.
5.7. Gebleken is verder dat erflater zich de belangen van [gedaagde sub 2] in zoverre is blijven aantrekken dat in de in r.o. 2.7 geciteerde vennootschapsakte voor haar een recht van gebruik van de [naam boerderij] werd bedongen en dat erflater deze boerderij, weliswaar tegen inbreng van de waarde, ook aan haar heeft gelegateerd. Dat daarbij met zoveel woorden in het testament is bepaald dat het legaat geldt voor zover de boerderij (en alle omliggende gronden) niet aan [gedaagde sub 2] krachtens huwelijksgoederenrecht worden toebedeeld, duidt erop dat de huwelijksgoederengemeenschap ook in de ogen van erflater nog bestond.
5.8. Zoals is overwogen kan alleen in geval van zeer uitzonderlijke omstandigheden een afwijking van het bepaalde in artikel 1:100 BW worden aangenomen, in die zin dat [gedaagde sub 2] geen recht zou hebben op de helft van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank oordeelt dat de door [eiseres] aangevoerde omstandigheden, ook wanneer hetgeen hiervoor is overwogen in r.o. 5.6 en 5.7 buiten beschouwing zou worden gelaten, op zich en tezamen genomen, niet zodanig uitzonderlijk zijn dat zij een afwijking van het bepaalde in artikel 1:100 BW kunnen rechtvaardigen.
5.9. Derhalve is hier sprake van een door het overlijden van erflater ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, waartoe [gedaagde sub 2] voor de helft gerechtigd is.
5.10. Subsidiair wordt gevorderd voor recht te verklaren dat het landgoed te Tsjechië wegens verknochtheid niet in de (huwelijksgoederen)gemeenschap valt. De rechtbank verstaat deze vordering aldus dat [eiseres] vordert voor recht te verklaren dat de aandelen van [naam vennootschap], waarin dit landgoed is ingebracht, wegens verknochtheid buiten de huwelijksgoederengemeenschap vallen.
5.11. [eiseres] is van mening dat op grond van artikel 1:94 lid 3 BW het landgoed in Tsjechië niet in de gemeenschap valt. Daartoe verwijst zij allereerst naar hetgeen zij ter onderbouwing heeft aangevoerd voor een afwijkende verdeling van de huwelijkgoederengemeenschap. Daaraan voegt zij toe dat erflater de aankoop van het landgoed uit eigen middelen heeft gefinancierd, dat [gedaagde sub 2] geen enkel risico daarbij heeft gelopen, dat de aankoop van het landgoed is geschied nadat erflater en [gedaagde sub 2] feitelijk reeds waren gescheiden, dat de aankoop van het landgoed in samenspraak met [eiseres] is gebeurd, dat [eiseres] en erflater altijd hebben samengewoond op het landgoed en dat [eiseres] haar arbeid heeft ingebracht teneinde het landgoed te exploiteren en te onderhouden. Het is daarom volgens haar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, althans in strijd met de redelijkheid en billijkheid, dat [gedaagde sub 2] daarvan de vruchten plukt en [eiseres] geen enkel profijt daarvan heeft. Naar de mening van [eiseres] is dat niet de bedoeling geweest van erflater, gelet op het feit dat hij aan haar heeft gelegateerd een bedrag van € 500.000,00 en dat het landgoed in Tsjechië het enige vermogensbestanddeel in de nalatenschap is met een substantiële waarde, zodat het legaat noodzakelijkerwijze uit de waarde van dit landgoed dient te worden voldaan.
5.12. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verweren zich aldus dat in casu van een verknochtheid geen sprake is. Volgens hen heeft erflater het landgoed gefinancierd met middelen die tot de gemeenschap van goederen behoren, namelijk de verkoopopbrengst van de boerderij te [woonplaats]. De overige door [eiseres] aangevoerde argumenten voor verknochtheid achten [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ten deze niet relevant. Zij betwisten niet dat [eiseres] recht heeft op een legaat van € 500.000,00, maar voeren aan dat er nog geen geld is om het legaat uit te keren, omdat het nog niet is gelukt het landgoed te verkopen.
5.13. Voorop staat dat erflater en [gedaagde sub 2] in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd en dat zoals in r.o. 5.9 is overwogen, [gedaagde sub 2] voor de helft daartoe gerechtigd is. Deze gemeenschap omvat op grond van artikel 1:94 lid 1 BW in beginsel alle goederen en schulden van de echtgenoten. Dit is slechts anders indien sprake is van baten, die erflater zelf geërfd of geschonken heeft gekregen en ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking of bij de gift is bepaald dat die buiten de gemeenschap vallen (artikel 1:94 lid 1BW) of indien sprake is van verknochtheid als bedoeld in artikel 1:94 lid 3 BW.
5.14. Blijkens de vordering van [eiseres] is zij van mening dat het landgoed c.q. de aandelen in [naam vennootschap] s.r.o. verknocht zijn aan erflater en daarmee buiten de huwelijksgoederengemeenschap zijn gevallen. Daarnaast heeft zij ook gesteld dat het landgoed (de aandelen) door erflater met eigen middelen is aangeschaft.
5.15. Tussen partijen staat vast dat het landgoed te Tsjechië door [naam vennootschap] s.r.o., van welke vennootschap erflater enig aandeelhouder was, is aangekocht met de verkoopopbrengst van de boerderij te [woonplaats].
Niet gesteld of gebleken is dat de boerderij in [woonplaats] privévermogen van erflater is geweest, doordat bij uiterste wilsbeschikkingen of bij de gift is bepaald dat dit buiten de tussen erflater en [gedaagde sub 2] bestaan gehad hebbende gemeenschap is gevallen (artikel 1:94 lid 1BW), en dat vervolgens de aandelen [naam vennootschap] s.r.o., waarin het landgoed is ondergebracht, door zaaksvervanging eveneens privévermogen van erflater zijn geworden. Ervan uitgegaan wordt dan ook dat de boerderij te [woonplaats], en daarmee ook de verkoopopbrengst, behoorde tot de door het overlijden van erflater ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en dat de aandelen [naam vennootschap] s.r.o. daarmee zijn gefinancierd met gemeenschapsgeld. Dit betekent dat de aandelen in [naam vennootschap] s.r.o. noch het landgoed zelf op grond van artikel 1:94 lid 1 BW privévermogen van erflater zijn geworden
5.16. Of een goed op bijzondere wijze aan één der echtgenoten is verknocht en zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt - een en ander als bedoeld in artikel 1:94 lid 3 BW - hangt af van de aard van dat goed, zoals mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald (HR 23 december 1988, NJ 1989, 700).
5.17. Dat de aankoop van het landgoed door [naam vennootschap] s.r.o. is geschied nadat erflater en [gedaagde sub 2] feitelijk reeds waren gescheiden, dat deze aankoop in samenspraak met [eiseres] is gebeurd, dat [eiseres] en erflater altijd hebben samengewoond op het landgoed en dat [eiseres] haar arbeid heeft ingebracht teneinde het landgoed te exploiteren en te onderhouden, is onvoldoende om op grond daarvan aan te kunnen nemen dat de aard van het landgoed c.q. de aandelen van [naam vennootschap] s.r.o. met zich meebrengt dat de aandelen in [naam vennootschap] s.r.o. niet in de gemeenschap zijn gevallen, maar privé-eigendom van erflater zijn geworden.
5.18. Dat het legaat aan [eiseres], gezien de omvang en samenstelling van de nalatenschap, noodzakelijkerwijze uit de waarde van de aandelen [naam vennootschap] s.r.o. dient te worden voldaan, maakt noch op zich noch tezamen met de overige door [eiseres] genoemde omstandigheden, dat deze aandelen naar hun aard privé-eigendom zijn geworden van erflater.
5.19. Voor zover [eiseres] zich beroept op het toepassen van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid geldt dat deze reeds zijn verdisconteerd in de maatstaf voor verknochtheid, door de invloed die daarin wordt toegekend aan de maatschappelijke opvattingen (HR 3 november 2006, NJ 2008, 257).
5.20. Ten overvloede wordt overwogen dat, indien de aandelen in [naam vennootschap] s.r.o. verknocht zouden zijn geweest aan erflater, in verband met de financiering van de aankoop daarvan met de verkoopopbrengst van de boerderij te [woonplaats], ofwel gemeenschapsgeld, een (in beginsel nominale) vordering van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap op erflater zou zijn ontstaan.
5.21. Op grond van het vorenstaande dient het onder 1, zowel primair als subsidiair, gevorderde te worden afgewezen.
5.22. Zoals afgesproken ter comparitie mogen partijen zich bij akte uitlaten of de zaak, al dan niet, naar de parkeerrol kan worden verwezen. In afwachting daarvan houdt de rechtbank iedere uitspraak aan.
1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 4 maart 2009 voor het nemen van een akte door beide partijen over hetgeen is vermeld onder rechtsoverweging 5.22.,
2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. van Rossum, bijgestaan door mr. F.W. Strijker, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2009.