RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.830171-07
vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 23 januari 2009 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
wonende [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 09 januari 2009.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.M. Bierens, advocaat te Assen.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 08 juli 2007 te Zwartemeer, gemeente Emmen, althans in Nederland en/of te Bremen, althans in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer], heeft gedwongen tot de afgifte van vierduizend euro, althans een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
(een van) zijn mededader(s)(nadat die [slachtoffer] naar een woning in Bremen was
gelokt en/of de deur achter hem gesloten werd) die [slachtoffer]
- meermalen, met kracht, op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft gestompt/
geslagen en/of
- meermalen, met kracht, de keel heeft omklemd en/of
- in een motorvoertuig heeft geduwd/gedwongen/gezet en/of van Bremen naar
Zwartemeer, gemeente Emmen heeft vervoerd, waarbij die [slachtoffer] tijdens dat vervoer voornoemd geldbedrag heeft afgegeven aan zijn mededader(s);
en/of dat
hij in of omstreeks de periode van 08 juli 2007 tot en met 9 juli 2007 te Zwartemeer, gemeente Emmen, althans in Nederland en/of te Bremen, althans in Duitsland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een groot geldbedrag (ongeveer 21000 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen met zijn mededader(s), althans alleen, die [slachtoffer]
- in een schuur/garage behorende bij een woning aldaar, heeft vast gebonden en
gekneveld/geboeid en/of
- meermalen met kracht tegen het hoofd en/of de oren en/of het lichaam
heeft gestompt/geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 08 juli 2007 tot en met 9 juli 2007 te Bremen, althans in Duitsland en/of te Zwartemeer en/of de gemeente Emmen, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
opzettelijk [slachtoffer], wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet die
[slachtoffer]
- gelokt naar een woning in Bremen en/of de deur van die woning achter die
[slachtoffer] gesloten,
- (vervolgens) meermalen, met kracht, op/tegen het hoofd en/of het lichaam
gestompt/geslagen en/of
- met kracht, aan/bij het lichaam vastgepakt en/of de keel omklemd en/of
- (vervolgens) in een motorvoertuig geduwd/gedwongen en/of van Bremen
naar Zwartemeer, gemeente Emmen vervoerd (terwijl de portieren van dat
motorvoertuig voor die [slachtoffer] afgesloten waren) en/of
- (vervolgens) in een schuur/garage behorende bij een woning te Zwartemeer,
gemeente Emmen, aldaar, vastgebonden en/of gekneveld/geboeid en/of
- meermalen, met kracht, op/tegen het hoofd en/of de oren en/of het lichaam
gestompt/geslagen;
hij in of omstreeks de periode van 08 juli 2007 tot en met 9 juli 2007, te Zwartemeer, gemeente Emmen, althans in Nederland, van een geldbedrag (van vierduizend euro) voor handen heeft gehad, terwijl hij wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat dat geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2007 tot en met 9 juli 2007 te Klazienaveen, gemeente Emmen, althans in het arrondissement Assen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (meermalen) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer zeventig hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2007 tot en met 10 juli 2007 te Zwartemeer, gemeente Emmen, althans in het arrondissement Assen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer vierentwintighonderd (2400) gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank zal, waar in de tenlastelegging staat “verdachte en/of zijn mededader(s)” lezen alsof daar staat “verdachte en/of zijn medeverdachte(n)”. De term mededader impliceert dat verdachte ook als dader moet worden aangemerkt, hetgeen in strijd is met de presumptie van onschuld. Een verdachte dient tot aan het moment van onherroepelijke bewezenverklaring van het hem tenlastegelegde immers voor onschuldig te worden gehouden.
Ten aanzien van de feiten 4 en 5.
Verdachte heeft op de terechtzitting de feiten onder 4 en 5 erkend. De erkenning van verdachte houdt -kort weergegeven- het volgende in, dat hij
- in de periode van 1 mei 2007 tot en met 9 juli 2007 in Klazienaveen een hennepkwekerij in werking heeft gehad van ongeveer zeventig planten en
- op 09 juli 2007 te Zwartemeer ongeveer 2400 gram hennep aanwezig heeft gehad.
Verdachte heeft met betrekking tot deze feiten nadien niet anders verklaard en hij noch zijn raadsman heeft vrijspraak van die feiten bepleit. De rechtbank zal daarom volstaan met een opgave van de op deze feiten betrekking hebbende bewijsmiddelen, die het volgende inhouden:
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van politie Drenthe (pag.230-232), dossiernr. PL032S/07-157494, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant];
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van politie Drenthe (pag.178), dossiernr. PL032S/07-157494, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant];
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3.
Met betrekking tot de feiten 1, 2 en 3 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat die feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden geacht. Verdachte weer-spreekt elke betrokkenheid bij die feiten en het dossier biedt daarnaast onvoldoende aanknopingspunten voor een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot de feiten 1 en 2. De raadsman acht dan ook geen bewijs voor handen om te kunnen spreken van medeplegen met betrekking tot laatst genoemde feiten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van het dossier wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte als medepleger kan worden beschouwd en dat bedoelde feiten aan hem kunnen worden toegerekend.
De rechtbank acht op grond van na te noemen bewijsmiddelen bewijsbaar dat verdachte op een dusdanige wijze bij de feiten 1 en 2 betrokken is geweest dat gesproken kan worden van medeplegen met betrekking tot deze feiten. Ook feit 3 kan naar het oordeel van de rechtbank worden bewezen.
De hierna vermelde bewijsmiddelen, waarvan de inhoud steeds zakelijk is weergegeven, zijn (deels) opgenomen in het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van de politie Drenthe, dossiernummer PL032E/07-104416, van 01 september 2007. De rechtbank zal naar deze bewijsmiddelen verwijzen door de betreffende paginanummers te vermelden.
Op grond van deze verklaringen, in onderlinge samenhang beschouwd, hecht de rechtbank geloof aan de verklaring van het slachtoffer [slachtoffer]. De verklaringen van [slachtoffer] en die van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] komen in belangrijke mate overeen.
De later door [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring strookt niet met de verklaring van [slachtoffer] en [medeverdachte 3]. Deze verklaring acht de rechtbank niet in overeenstemming met de werkelijke gang van zaken.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor vermelde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte op een dusdanige wijze bij de feiten betrokken is geweest dat gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en verdachte, zodat derhalve sprake is van medeplegen ten aanzien van de ten laste gelegde feiten onder 1 en 2. Er zijn door verdachte en zijn medeverdachten pogingen ondernomen om ook al voor 8 juli 2007 [slachtoffer] naar Nederland te brengen en hem geld afhandig te maken. Verdachte is daar steeds bij betrokken geweest, hij was de initiator en de organisator. Dat hij niet, althans slechts in bepaalde mate, bij de daadwerkelijke ontvoering en (poging tot) afpersing betrokken is geweest doet aan dat oordeel onder de gegeven omstandigheden niet af. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat uit de verklaring van [medeverdachte 2] blijkt dat er regelmatig contact was met verdachte. [verdachte] werd bijvoorbeeld direct op de hoogte gebracht dat men [slachtoffer] had meegenomen.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 08 juli 2007 in Nederland en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer], heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan die [slachtoffer], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat (een van) zijn medeverdachte(n) nadat die [slachtoffer] naar een woning in Bremen was gelokt en de deur achter hem gesloten werd die [slachtoffer]
- meermalen, met kracht, tegen het hoofd en het lichaam heeft gestompt/geslagen en
- met kracht, de keel heeft omklemd en
- in een motorvoertuig heeft geduwd en van Bremen naar Zwartemeer, gemeente Emmen heeft vervoerd, waarbij die [slachtoffer] tijdens dat vervoer een geldbedrag heeft afgegeven aan zijn medeverdachte(n);
hij in de periode van 08 juli 2007 tot en met 9 juli 2007 in Nederland en/of in Duitsland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een groot geldbedrag toebehorende aan [slachtoffer], die [slachtoffer]
- in een schuur/garage behorende bij een woning aldaar, heeft vast gebonden en
gekneveld/geboeid en
- meermalen met kracht tegen het hoofd en de oren en het lichaam heeft gestompt/geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 08 juli 2007 tot en met 9 juli 2007 in Duitsland en te Zwartemeer en elders in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk [slachtoffer], wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben/heeft een of meer van zijn medeverdachte(n) met dat opzet die
[slachtoffer]
- gelokt naar een woning in Bremen en de deur van die woning achter die [slachtoffer] gesloten,
- vervolgens meermalen, met kracht, tegen het hoofd en het lichaam gestompt/geslagen en
- met kracht, het lichaam vastgepakt en de keel omklemd en
- vervolgens in een motorvoertuig geduwd en van Bremen naar Zwartemeer, gemeente
Emmen vervoerd terwijl de portieren van dat motorvoertuig voor die [slachtoffer] afgesloten waren en
- vervolgens in een schuur/garage behorende bij een woning te Zwartemeer, gemeente
Emmen, aldaar, vastgebonden en gekneveld/geboeid en
- meermalen, met kracht, tegen het hoofd en de oren en het lichaam gestompt/geslagen;
hij in de periode van 08 juli 2007 tot en met 9 juli 2007, te Zwartemeer, gemeente Emmen, een geldbedrag voor handen heeft gehad, terwijl hij wist dat dat geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
hij in de periode van 1 mei 2007 tot en met 9 juli 2007 te Klazienaveen, gemeente Emmen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid ongeveer zeventig hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
hij op 09 juli 2007 te Zwartemeer, gemeente Emmen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer vierentwintighonderd (2400) gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
onder 1: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
strafbaar gesteld bij artikel 317 in verbinding met de artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht
en
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 317 in verbinding met de artikelen 312 en 45 van het Wetboek van Strafrecht;
onder 2: medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden,
strafbaar gesteld bij artikel 282 in verbinding met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht;
strafbaar gesteld bij artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
onder 4: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet;
onder 5: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de op te leggen straf rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, met de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, met hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte en met de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 19 december 2008 waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van misdrijven is veroordeeld.
De rechtbank houdt tevens rekening met de eis van de officier van justitie mr. G.C. Bruins Slot. De officier van justitie heeft de feiten wettig en overtuigend bewezen geacht en heeft gevorderd dat de rechtbank de volgende straf zal opleggen:
- 4 jaren gevangenisstraf;
- beslissing ten aanzien van het beslag, waarbij het in beslag genomen geld verbeurd moet worden verklaard en het overige beslag kan terug naar de rechthebbenden voor zover deze niet al zijn vernietigd.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank bij vonnis de onmiddellijke gevangenneming van de verdachte zal bevelen.
Uit de bewijsmiddelen volgt duidelijk dat verdachte degene was die wilde dat [slachtoffer] naar Nederland zou worden gebracht om hem aan te spreken over niet betaalde drugs. Verdachte heeft daarbij ook een sturende en initiërende rol gespeeld waarbij hij de feitelijke uitvoering grotendeels aan twee medeverdachten overliet.
Voorts houdt de rechtbank rekening met het pleidooi van de raadsman van verdachte.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte samen met anderen [slachtoffer] geld heeft afgeperst en hem van zijn vrijheid heeft beroofd. Het geld dat uit de afpersing is verkregen heeft verdachte voorhanden gehad. Voorts heeft de verdachte een hennepkwekerij in werking gehad en is bij hem in een door hem bestuurde auto 2,4 kilogram hennep aange-troffen.
Het gaat hier om ernstige feiten waarbij de eerste twee feiten buitengewoon ernstig zijn te noemen. Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank verdachte de organisator en initiator van deze feiten. Op slinkse wijze is het slachtoffer naar een woning in Bremen gelokt en hebben de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], hem in een auto naar Nederland gebracht. De wijze waarop verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer [slachtoffer] hebben behandeld in de woning van [medeverdachte 1] en in de schuur van medeverdachte [medeverdachte 2], is buitengewoon ernstig te noemen. De hele gang van zaken heeft op het slachtoffer een grote impact gehad. Op diverse momenten heeft hij voor zijn leven gevreesd. In het bijzonder op het moment dat verdachte een vuurwapen bij zich stak.
De officier van justitie heeft een langdurige gevangenisstraf gevorderd. De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat de eis van de officier passend en geboden is.
De rechtbank zal niet de gevangenneming van de verdachte bevelen zoals de officier dat heeft gevorderd. De gronden die de officier daaraan ten grondslag legt acht de rechtbank niet aanwezig. Na zijn vrijlating in juli 2007 is niet gebleken dat verdachte opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen. De door de officier aangehaalde 12-jaarsgrond acht de rechtbank, gelet op het tijdsverloop, niet langer actueel.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring gevorderd van het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag ad 4.030,26 euro.
Uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt dat hij 150 euro aan [medeverdachte 2] heeft gegeven toen zij op weg waren naar Nederland. [medeverdachte 2] echter, verklaart dat [slachtoffer] hem 4000 euro heeft gegeven. [medeverdachte 2] heeft dat bedrag weer aan verdachte gegeven. Verdachte heeft tegen [medeverdachte 2] gezegd dat hij alles moest afgeven. [slachtoffer] heeft over de 4000 euro geen verklaring afgelegd. Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat het bij hem in beslag genomen geld afkomstig uit het café van zijn vriendin.
In beginsel dient het in beslag genomen geldbedrag terug te worden gegeven aan de rechtmatige eigenaar.
Gelet op wat hiervoor is overwogen acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de door [slachtoffer] genoemd bedrag van 150 euro deel uit maakt van het in beslag genomen geldbedrag en dat [slachtoffer] de rechtmatige eigenaar is van dat geldbedrag. De rechtbank zal gelasten dat 150 euro aan [slachtoffer] wordt teruggegeven en dat het restant ad 3.880,26 wordt bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot:
* gevangenisstraf voor de duur van VIER JAREN.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het in beslag genomen geldbedrag van 3.880,26 euro (drieduizend achthonderdtachtig euro en 26 eurocent).
De rechtbank gelast de teruggave aan [slachtoffer] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedrag van 150 euro (honderdvijftig euro).
De rechtbank gelast de teruggave aan de rechthebbende van de navolgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
- een gsm, Nokia, kleur zwart; - een gsm, Nokia, kleur oranje; - een simkaart, Vodafone, kleur rood; - een simkaart, Vodafone, kleur rood; - een plastic schaal, kleur wit; - een gsm, Samsung, kleur roze; - een gsm, Samsung, kleur zwart; - een gsm, Motorola, kleur grijs (zonder batterij); - een gsm, Nokia, kleur grijs (in doos).
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot gevangenneming.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. de Wit, voorzitter en mr. H.H.A. Fransen en mr. L.J. Hofstra, rechters in tegenwoordigheid van D. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 23 januari 2009.