parketnummer: 19.605321-08
uitspraak d.d.: 16 juni 2009
STRAFVONNIS van de politierechter in bovengenoemde rechtbank in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
wonende te [adres]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2009.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mw. mr. J.H. Stam, advocaat te Hattem.
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr.
G.C. Bruins Slot. De eis luidt: een geldboete van € 1800,-- subsidiair 36 dagen hechtenis.
De verdachte is bij dagvaarding telastegelegd, dat
hij op of omstreeks 14 mei 2007 te of nabij Hooghalen, gemeente Midden-Drenthe, opzettelijk gasolie die was voorzien van een herkenningsmiddel, als bedoeld in artikel 27, derde lid van de Wet op de accijns, dan wel bestanddelen bevatte van die herkenningsmiddelen, voorhanden heeft gehad in de brandstoftank van een motorrijtuig.
De raadsvrouw van verdachte heeft onder meer aangevoerd, dat de aangepaste vrachtwagen van verdachte weliswaar harder kon rijden dan 25 km/u, maar was ingericht voor het uitvoeren van werkzaamheden buiten de wegen en wel als landbouwvoertuig (lage snelheidsbanden, maximale snelheid gereduceerd tot 40 km/u, gemonteerde hefinrichting). Volgens de raadsvrouw mag een motorrijtuig met beperkte snelheid dat is ingericht voor het uitvoeren van werkzaamheden buiten de wegen harder kunnen rijden dan 25 km/u. Bovendien staat vast dat het voertuig waarin verdachte op 14 mei 2007 reed niet kentekenplichtig was. De raadsvrouw concludeert tot ontslag van alle rechtsvervolging. Ze verwijst in dit verband naar de definitie van “motorvoertuig met beperkte snelheid” in artikel 1.1, aanhef en onder ap, van het Vervoersreglement.
Zij is van mening dat de onder artikel 40, aanhef, en onder a. in het Uitvoeringsbesluit accijns vermelde ontheffing van toepassing is.
De officier van justitie brengt hier tegen in dat er naar haar mening geen enkele ontheffing van toepassing is.
Indien verdachte niet wordt ontslagen van alle rechtsvervolging is er volgens de raadsvrouw sprake van afwezigheid van alle schuld omdat er veel onduidelijkheid is over de status van dergelijke voertuigen. Zelfs de verbalisanten kennen de regelgeving onvoldoende en de verschillende instanties (RDW, LTO, BOVAL) zijn niet in staat om juiste informatie te verstrekken. Bovendien heeft verdachte veel kosten moeten maken en heeft hij het voertuig begrensd tot op 40 km/u. Verdachte heeft al het mogelijke gedaan om aan de regels te voldoen.
De officier van justitie huldigt de opvatting dat van AVAS geen sprake is.
De politierechter overweegt het volgende.
De politierechter gaat er op grond van de gedingstukken en het verhandelde op de terechtzitting van uit dat er met betrekking tot de onderhavige vrachtwagen door verdachte ten behoeve van zijn landbouwbedrijf aanpassingen zijn gepleegd: de vrachtwagen is voorzien van lage snelheidsbanden, de maximale snelheid is gereduceerd tot tussen de 40 en 50 kilometer per uur en er is een hefinrichting op de auto gemonteerd. De aangepaste vrachtauto is uitsluitend in het kader van zijn landbouwbedrijf gebruikt. Een aantal keren per week reed verdachte met de vrachtwagen naar de leverancier om daar (met behulp van de hefinrichting) voer voor zijn vee te halen. Daarnaast heeft hij de vrachtwagen ook wel gebruikt om landbouwmachines voort te trekken over zijn land. Hij heeft de vrachtwagen nimmer voor privédoeleinden gebruikt.
Artikel 40 van het Uitvoeringsbesluit accijns (opgenomen in hoofdstuk VI luidend Ontheffing verbodsbepalingen) bepaalt voor zover hier van belang het volgende:
Halfzware olie en gasolie die zijn voorzien van herkenningsmiddelen als bedoeld in artikel 27, derde lid, van de wet, dan wel bestanddelen bevatten van die herkenningsmiddelen, mogen voorhanden zijn in de brandstoftank ten behoeve van de aandrijving van motorrijtuigen:
a. waarvoor op grond van artikel 37, eerste lid, onderdeel a. onder 2 en 4 van de Wegenverkeerswet 1994 geen kenteken behoeft te zijn opgegeven;
b. …
c. die zijn ingericht voor het gebruik elders dan op wegen en uitsluitend worden gebruikt voor landbouw- en bosbouwbedrijf; of
d. …
Artikel 37, eerste lid, van de Wegenverkeerswet (opgenomen onder de titel Uitzonderingen kentekenplicht) bepaalt voor zover hier van belang het volgende:
Artikel 36 is niet van toepassing op:
a. de volgende categorieën motorrijtuigen alsmede de door die motorrijtuigen voortbewogen aanhangwagens:
1. …
2. landbouw- en bosbouwtrekkers,
3. …
4. motorvoertuigen met beperkte snelheid
Artikel 1.1, onder ap. van het Vervoersreglement (opgenomen onder de titel definities) bepaalt voor zover hier van belang het volgende:
ap. motorvoertuig met beperkte snelheid: motorrijtuig met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 25 km/h, niet zijnde een landbouw- of bosbouwtrekker of een bromfiets, niet ingericht voor het vervoer van personen en ingericht voor het bij op korte afstand van elkaar gelegen plaatsen afleveren of ophalen van goederen; onder motorrijtuig met beperkte snelheid wordt mede verstaan:
a. motorvoertuig met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 45 km/h, niet zijnde een landbouw- of bosbouwtrekker of een bromfiets, niet ingericht voor het vervoer van personen en wel ingericht voor het uitvoeren van werkzaamheden buiten wegen, aan wegen of aan werken op, in, langs en boven wegen;
b. …
Tussen de raadsvrouw en de officier is niet in discussie dat de onderhavige vrachtwagen niet is aan te merken als een landbouwtrekker. Voor de politierechter is er geen aanleiding dit standpunt niet te volgen.
Onder de gegeven feiten en omstandigheden is er naar het oordeel van de politierechter ook geen sprake van een motorvoertuig dat is ingericht voor het gebruik elders dan op wegen als bedoeld in de ontheffing van de verbodsbepalingen vermeld in artikel 40, aanhef en onder c. van het Uitvoeringsbesluit accijns. Evenmin kan de politierechter de raadsvrouw volgen in haar betoog dat het in casu gaat om een motorvoertuig dat is ingericht voor het uitvoeren van werkzaamheden buiten wegen als bedoeld in de hierboven genoemde bepaling uit het Vervoersreglement in onderling verband bezien met artikel 37, eerste lid, onderdeel a, onder vierde van de Wegenverkeerswet en artikel 40, aanhef, en onder a. uit het Uitvoeringsbesluit accijns. Niet gezegd kan immers worden dat de vrachtwagen (vooral) is ingericht voor het gebruik buiten of elders dan op wegen, nu het merendeel van de aanpassingen (begrenzing van de snelheid, het aanbrengen van speciale banden) juist zijn aangebracht om het gebruik van de vrachtwagen op de weg voor het halen van veevoer mogelijk te maken en de politierechter aannemelijk acht de verdachte de vrachtwagen vooral heeft gebruikt voor het halen van veevoer en niet voor werkzaamheden op zijn land.
Weliswaar is de politierechter van oordeel dat de onderhavige vrachtwagen is ingericht voor het ophalen van goederen als bedoeld in genoemde bepaling van het Vervoersbesluit, doch nu de onderhavige vrachtwagen was afgesteld op een maximale snelheid van meer dan 25 kilometer per uur en de afstand tussen het veevoerbedrijf (de leverancier) en het woonadres ongeveer 29 kilometer bedraagt, welke afstand naar het oordeel van de politierechter niet als korte afstand kan worden aangemerkt, kan niet gesproken worden van een motorrijtuig met beperkte snelheid als bedoeld in die bepaling. Daaraan doet niet af de stelling van verdachte dat hij zich wel realiseerde dat genoemde snelheid werd overschreden, maar dat hij in verband met de verkeersveiligheid de mogelijkheid van een hogere snelheid heeft laten aanbrengen.
De conclusie is derhalve dat er geen ontheffing van de verbodsbepaling van toepassing was.
Van AVAS is naar het oordeel van de politierechter geen sprake. Het ligt voor de hand om over het al dan niet voorhanden mogen hebben van zogenaamde rode gasolie in de brandstoftank van de onderhavige aanpaste vrachtwagen ten behoeve van aandrijving van die vrachtwagen de belastingdienst te benaderen. Dat is immers de instantie die met de heffing van de accijns is belast en bij uitstek deskundig moet worden geacht om informatie over het gebruik van rode gasolie te verstrekken. Verdachte heeft ter terechtzitting desgevraagd aangegeven dat hij laatstgenoemde instantie niet heeft benaderd. Het gedrag van verdachte -het ten onrechte gebruiken van rode gasolie voor het rijden met de vrachtauto - is dan ook niet verontschuldigbaar.
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie.
De politierechter acht door de inhoud van deze bewijsmiddelen, waarop de hierna te vermelden beslissing steunt, wettig bewezen en hij heeft de overtuiging verkregen, dat de verdachte het telastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij op 14 mei 2007 nabij Hooghalen, gemeente Midden-Drenthe, opzettelijk gasolie die was voorzien van een herkenningsmiddel, als bedoeld in artikel 27, derde lid van de Wet op de accijns, voorhanden heeft gehad in de brandstoftank van een motorrijtuig.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de politierechter dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
overtreding van het in artikel 91, lid 2 onder a van de Wet op de accijns opgenomen verbod, opzettelijk gepleegd.
De politierechter acht verdachte te dezer zake strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De politierechter neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- hetgeen de politierechter is gebleken omtrent de persoon van de verdachte;
- de eis van de officier van justitie;
- de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 13 mei 2008, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De politierechter is op grond van genoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat in dit geval een deels voorwaardelijke geldboete aangewezen is.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De politierechter heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27, 91, 100 en 104 van de Wet op de accijns.
DE BESLISSING VAN DE POLITIERECHTER
Verklaart bewezen, dat het telastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door verdachte is begaan.
Stelt vast, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld;
verklaart verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
een geldboete ten bedrage van € 1.800, met bevel dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis voor de duur van 36 dagen zal worden toegepast, waarvan € 900, met bevel dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis voor de duur van 18 dagen zal worden toegepast voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, politierechter, in tegenwoordigheid van E.W. Hoekstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de politierechter op 16 juni 2009. De griffier is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.