ECLI:NL:RBASS:2009:BI9219

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
23 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
19/830231-08
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met gemeen gevaar voor levens en goederen in Emmen

In deze zaak heeft de rechtbank Assen op 23 juni 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van opzettelijke brandstichting in zijn woning aan de Laan van de Marel in Emmen op 10 september 2008. De verdachte is ter terechtzitting verschenen, maar zijn raadsman, mr. H.J. Pellinkhof, heeft zich onttrokken aan de zaak omdat de verdachte geen rechtsbijstand wenste. De rechtbank overweegt dat het recht op rechtsbijstand een grondrecht is, maar dat de verdachte in dit geval geen gebruik heeft gemaakt van de aangeboden rechtsbijstand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

De officier van justitie heeft bewezen verklaard dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, waardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden is ontstaan. De rechtbank heeft verschillende getuigenverklaringen en forensisch bewijs in overweging genomen, waaronder de verklaring van een getuige die de verdachte hoorde zeggen dat hij de boel in de fik had gestoken. De rechtbank heeft ook een multidisciplinair voorlichtingsrapport van het Pieter Baan Centrum in overweging genomen, waaruit blijkt dat de verdachte moeilijk onderzoekbaar was en geen medewerking verleende aan het onderzoek.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte volledig verantwoordelijk is voor zijn daden en dat er geen gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestaat. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met de bijzondere voorwaarde dat hij zich moet laten behandelen voor zijn drugsverslaving. De rechtbank benadrukt het belang van behandeling voor de verdachte, gezien de ernst van de brandstichting en het gevaar dat dit met zich meebracht voor de omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19/830231-08
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 juni 2009 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in [plaats van detentie].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 23 december 2008, 17 maart 2009 en 9 juni 2009.
De verdachte is - na een door de voorzitter afgegeven last tot medebrenging - verschenen ter terechtzitting van 9 juni 2009.
De raadsman van verdachte is niet ter terechtzitting verschenen
De toegevoegde raadsman, mr. H.J. Pellinkhof, advocaat te Assen, heeft de rechtbank bij faxbrief van 9 juni 2009 laten weten dat hij zich aan de zaak onttrekt omdat verdachte bij herhaling te kennen heeft gegeven de bemoeienis van de raadsman niet op prijs te stellen. Mr. Pellinkhof is daarom niet ter terechtzitting van heden verschenen. Telefonisch deelde hij mede bereid te zijn alsnog ter terechtzitting te verschijnen indien de rechtbank dit wenselijk of noodzakelijk zou achten.
De rechtbank overweegt het volgende:
in artikel 18 Gw is een recht op rechtsbijstand als grondrecht geformuleerd. Het is immers de taak van de raadsman op de naleving van het optreden van de strafvorderlijke overheid toe te zien en overtredingen te signaleren.
Krachtens artikel 40 Sv is bij de inverzekeringstelling van verdachte een piketadvocaat aangewezen en krachtens artikel 41 Sv is bij de inbewaringstelling van verdachte een raadsman toegevoegd.
Daarmee is door de overheid aan het recht op rechtsbijstand als grondrecht voldaan.
De wetgever heeft rechtsbijstand niet verplicht voorgeschreven. De omstandigheid dat mr. Pellinkhof zich aan de zaak heeft onttrokken omdat verdachte om hem moverende redenen in het geheel geen rechtsbijstand wilde, raakt derhalve niet de strafvordering en heeft geen consequenties voor de voortgang van het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting geen antwoord heeft gegeven op uitdrukkelijke vragen van de voorzitter of hij alsnog gebruik wil maken van de aangeboden diensten van mr. Pellinkhof of desgewenst een andere advocaat.
Tenlastelegging
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat hij op of omstreeks 10 september 2008 in de gemeente Emmen opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de Laan van de Marel ([nummer]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die woning en/of
inboedel van die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een of meer woningen en/of opstallen aan de Laan van de Marel, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners aan de Laan van de Marel, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. B.D. van der Burg, acht bewezen dat verdachte op 10 september 2008 opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning aan de Laan van de Marel te Emmen, waardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners aan de Laan van de Marel te duchten was. Zij eist drie jaren onvoorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek van voorarrest.
De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewijsmiddelen
De getuige [getuige 1] verklaart dat zij, op woensdag 10 september 2008, kort voor het uitbreken van de brand zag dat verdachte naar zijn woning, die naast haar woning is gelegen in hetzelfde woonblok, ging. Zij hoorde vervolgens veel lawaai in deze woning. Direct daarna stond zij samen met haar overbuurvrouw [overbuurvrouw] voor de woning van verdachte. Op dat moment was de rookontwikkeling in de woning hevig.
Op woensdag 10 september 2008 kregen de verbalisanten [verbalisanten] van Politie Drenthe de opdracht om naar de Laan van de Marel in Emmen [nummer] te gaan. De bewoner, [verdachte], zou de woning in brand hebben gestoken.
Ter plaatse zagen zij donkere rook komen uit de woning van de Laan van de Marel [nummer]. Kort daarna arriveerde de brandweer die de woning is binnen gegaan en de brand heeft geblust.
[bevelvoerder brandweer], bevelvoerder en onderbrandmeester bij de brandweer in Emmen, had op 10 september 2008 dienst en was in de brandweerkazerne te Emmen. Omstreeks 18:05 uur kwam de melding binnen dat er een woningbrand was aan de Laan van de Marel [nummer] te Emmen. Op het moment dat hij de woning binnen kwam, zag hij een vuurhaard in de woonkamer. Hij heeft opdracht gegeven om dit vuur direct af te blussen. Hij is daarna naar de eerste etage gegaan. De rookvorming daar was al zodanig dat hij geen hand voor de ogen kon zien. Als de brand op de eerste etage was begonnen was er direct sprake geweest van direct gevaar voor de belendende percelen. Uitbreiding naar boven kan echter altijd via de gang en de trapopgang.
Uit foto W1 en foto W2, behorende bij het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van 23 september 2008, opgemaakt door [verbalisant], brigadier van politie Drenthe, blijkt dat de woning van verdachte deel uitmaakt van een woonblok van acht woningen aan de Laan van de Marel [nummers].
De getuige [getuige 2] verklaart dat hij op 10 september 2008 in zijn woning was toen [verdachte] bij hem thuis kwam. [verdachte] zei tegen hem: “Ik heb de boel in de fik gestoken.”
Technisch rechercheur [naam rechercheur], werkzaam bij de Technische Recherche van Friesland heeft een sporenonderzoek ingesteld in perceel Laan van de Marel [nummer] te Emmen. Het pand is een tussenwoning, deel uitmakend van aaneengesloten woningen. In de woonkamer had een beperkte brand gewoed in een bed dat daar had gestaan. Door de brand was nagenoeg al het stucwerk van het plafond gevallen. Door het veroorzaken van deze brand is gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest.
De rechtmatigheid van het bewijs ten aanzien van het forensisch onderzoek
Met betrekking tot het onderzoek van technisch rechercheur [rechercheur] merkt de rechtbank het volgende op.
De politie heeft aan de heer [koper van de woning], die de woning aan de Laan van de Marel [nummer] te Emmen via een executieveiling heeft gekocht, om toestemming gevraagd een forensisch onderzoek in de woning te laten instellen. [koper] heeft het koopcontract getekend en op 5 september 2008 een aanbetaling gedaan. Hij was op 10 september 2008 in afwachting van de rechtszaak met betrekking tot de executie van het pand. Officieel was hij op 10 september 2008 dus nog geen eigenaar van het pand aan de Laan van de Marel [nummer] te Emmen.
Artikel 96c, eerste lid, Sv bepaalt onder meer dat de officier van justitie ter inbeslagneming elke plaats, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner, kan doorzoeken.
Die toestemming was er in dit geval niet. [koper] was immers niet de bewoner van de woning, terwijl verdachte, die de woning feitelijk bewoonde, niet om toestemming is gevraagd.
Artikel 97 tweede lid Sv bepaalt dat de officier van justitie voor een doorzoeking van een woning zonder toestemming van de bewoner een machtiging van de rechter-commissaris behoeft. Die machtiging was er evenmin.
De rechtbank overweegt dat het binnentreden van de woning op grond van vorenstaande onrechtmatig is geschied, doch verbindt daaraan geen consequenties. De rechtbank overweegt hiertoe dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid van de politieambtenaren nu zij zich vergist hebben ten aanzien van de vraag aan wie zij toestemming dienden te vragen voor het binnentreden van de woning. De rechtbank laat daarbij meewegen de ingewikkelde eigendomssituatie als bovenvermeld en het feit dat verdachte vanaf 1 september 2008 niet meer in de woning mocht zijn en dat de gehele benedenetage van de woning door middel van houten schotten was afgesloten. Bovendien vormt dit forensisch onderzoek slechts een aanvulling op hetgeen reeds uit andere bewijsmiddelen was gebleken.
Hetgeen de rechtbank bewezen acht
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op 10 september 2008 in de gemeente Emmen opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de Laan van de Marel ([nummer]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk vuur in aanraking gebracht met brandbare stoffen, ten gevolge waarvan die woning en inboedel van die woning gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor woningen en opstallen aan de Laan van de Marel en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners aan de Laan van de Marel te duchten was.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificaties
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is,
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is,
telkens strafbaar gesteld bij artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid
De rechtbank heeft kennis genomen van een multidisciplinair voorlichtingsrapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht, van 28 mei 2009.
Dit rapport houdt onder meer in als conclusie - zakelijk weergegeven - dat verdachte niet, althans moeilijk onderzoekbaar was tijdens de observatieperiode in het PBC. Naast de weigering in contact te treden met de milieuonderzoeker weigerde verdachte ook ieder contact met de gedragskundigen. Het onderzoekend team van het PBC is van mening dat door de consistente weigering van verdachte om mee te werken aan het onderzoek geen conclusies kunnen worden getrokken over diens psychische toestand ten tijde van het tenlastegelegde. Dientengevolge kunnen ook de vervolgvragen naar de eventuele (mate van) doorwerking en de recidivekans niet worden beantwoord.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde volledig aan de verdachte moet worden toegerekend.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte en de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 15 mei 2009, waaruit blijkt dat de verdachte eerder wegens misdrijf is veroordeeld.
Bijzondere strafoverwegingen
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in zijn woning. Brandstichting is een zeer ernstig feit waardoor gevaar ontstaat voor de aangrenzende woningen en levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor de personen die in die aangrenzende woningen verblijven. De rechtbank rekent de verdachte deze brandstichting zwaar aan. Een forse vrijheidsstraf is dan ook zonder meer op zijn plaats.
Verdachte heeft vanaf zijn aanhouding op geen enkele wijze meegewerkt aan een onderzoek naar zijn persoonlijkheid. Hij heeft het multidisciplinair onderzoek in het PBC zodanig gefrustreerd dat geen conclusies konden worden getrokken over zijn psychische toestand ten tijde van het tenlastegelegde. Het moet er dus voor worden gehouden dat verdachte volledig verantwoordelijk is voor hetgeen hij heeft gedaan en dat er geen gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestaat.
Het gedrag van verdachte ter terechtzitting van 9 juni 2009 doet evenwel anders vermoeden. Hij weigert categorisch op relevante vragen te antwoorden en ligt voorover op tafel met zijn hoofd op zijn armen. Zowel de voorzitter als de officier van justitie praatten op hem in en wezen hem, tevergeefs, op de mogelijk nadelige effecten van zijn gedrag.
Uit het multidisciplinair rapport van het PBC komt naar voren dat verdachte in januari 2007 is opgenomen in de Kliniek Zuid-Oost Drenthe. Op 11 januari 2007 wordt hij overgeplaatst naar een besloten afdeling, waar hij een wat meer ontspannen indruk maakt en gemotiveerd lijkt om van de drugs af te blijven en een nieuwe start te maken. Voor ondersteuning wordt hij aangemeld bij de Verslavingszorg Noord Nederland (VNN). Ter overbrugging van opname in de VNN wordt hij overgeplaatst naar de resocialisatieafdeling. Hier gaat hij hard aan de slag om orde op zaken te stellen. Hij heeft wekelijks contact met de VNN en gaat steeds beter voor zichzelf zorgen. Hij is duidelijk opgelucht dat hij op 24 april 2007 echt met zijn problemen aan de slag kan bij de VNN. Het is niet duidelijk of verdachte bij de VNN is terechtgekomen en uiteindelijk gaat het toch weer mis. In februari 2008 is de heer [medewerker VNN] met een hulpverleenster van de VNN bij verdachte gaan kijken. Verdachte gaf toen te kennen dat hij niets meer van hulpverlening wilde weten.
De rechtbank overweegt dat alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf geen oplossing biedt voor de problematiek van verdachte. Ook de maatschappij is daarbij niet gebaat, mede gelet op het gevaar dat een brandstichting als de onderhavige teweeg brengt. Niet uit te sluiten valt dat verdachte zonder behandeling/begeleiding weer overgaat tot het plegen van een soortgelijk strafbaar feit. De rechtbank acht het van cruciaal belang dat verdachte wordt behandeld voor zijn drugsproblematiek. Het probleem is echter dat verdachte het belang van hulpverlening absoluut niet inziet, althans daar geen enkele medewerking aan wil verlenen.
In januari 2007 is verdachte, zoals hiervoor is overwogen, opgenomen geweest in de Kliniek Zuid-Oost Drenthe. In die kliniek is hij tot op zekere hoogte gemotiveerd geraakt om van de drugs af te komen en een nieuwe start te maken. De wekelijkse contacten met de VNN in die periode deden hem zichtbaar goed. Hij stelde orde op zaken, regelde een uitkering en knapte zijn woning op.
De rechtbank sluit niet uit dat verdachte opnieuw is te motiveren zijn drugsproblematiek aan te pakken. Daarom zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur aan verdachte opleggen en daarbij de bijzondere voorwaarde opleggen dat verdachte zich na het uitzitten van zijn gevangenisstraf voor maximaal één jaar dient te laten opnemen in één van de klinieken van de VNN of een soortgelijke kliniek ter behandeling van zijn drugsverslaving. De rechtbank realiseert zich dat de reclassering noch de VNN over een mogelijke behandeling door het afhoudend gedrag van verdachte een advies heeft kunnen geven, doch de rechtbank acht begeleiding en behandeling van verdachte essentieel.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van drie jaren waarvan een gedeelte, groot één jaar, voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt,
of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de afdeling Reclassering van de Verslavingszorg Noord Nederland Drenthe, hetgeen mede inhoudt dat de verdachte zich voor behandeling van zijn drugsproblematiek zal laten opnemen in één van de klinieken van de VNN of in een andere kliniek voor behandeling van drugsverslaafden, echter maximaal voor de duur van één jaar, met opdracht aan die instelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, en mr. B.I. Klaassens en mr.
L.J. Hofstra, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 23 juni 2009.