RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19/605316-09
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 september 2009 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en –land] op [geboortedatum] 1964,
wonende te [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 1 september 2009.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. C.F. Roza, advocaat te Zwolle.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 18 december 2008 in de gemeente Emmen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de N391 zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, in een flauwe bocht, terwijl het gedeelte van de weg waar verdachte op dat moment op reed was voorzien van een doorgetrokken streep, met een hoge, althans te hoge snelheid gelet op de situatie ter plaatse,(een) op die weg in dezelfde richting voortrijdend(e) voertuig(en) in te gaan halen, op een moment dat (een) tegemoetkomende personenauto ('s) hem, verdachte reeds dicht was/ waren genaderd waardoor een botsing of aanrijding is ontstaan tussen het door hem bestuurde voertuig en de hem naderende personenauto (bestuurd door [slachtoffer]) waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 18 december 2008 in de gemeente Emmen als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de N391, in een flauwe bocht, terwijl het gedeelte van de weg waar verdachte op dat moment op reed was voorzien van een doorgetrokken streep, met een hoge, althans te hoge snelheid gelet op de situatie ter plaatse, (een) op die weg in dezelfde richting voortrijdend(e) voertuig(en) heeft ingehaald, althans bezig was met de uitvoering van een inhaalmanoeuvre, op een moment dat (een) tegemoetkomende personenauto ('s) hem, verdachte reeds dicht was/ waren genaderd,
waardoor een botsing of aanrijding is ontstaan tussen voornoemd(e) voertuig(en), waarbij de bestuurder van het/ een van de tegemoetkomende voertuig(en) ([slachtoffer]) gewond is geraakt, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
- een proces-verbaal van bevindingen terzake aanrijding van Politie Drenthe van 12 februari 2009, opgemaakt op ambtsbelofte door [verbalisant] en [verbalisant], zakelijk onder meer inhoudende hetgeen zij hebben waargenomen en bevonden.
- het verhoor van de getuige [getuige 1].
- het verhoor van de getuige [getuige 2].
- het verhoor van de getuige [getuige 3].
- de medische verklaring met betrekking tot [slachtoffer].
- een proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse van 20 januari 2009, opgemaakt op ambtseed/ambtsbelofte door [verbalisant] en [verbalisant], zakelijk onder meer inhoudende hetgeen zij hebben waargenomen en bevonden.
- de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 1 september 2009.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. C. Westerling-Diderich, acht hetgeen primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen - met dien verstande dat zij uitgaat van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag van verdachte - en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: een geldboete van € 1000,-- subsidiair twintig dagen hechtenis en drie maanden ontzegging van de rijbevoegdheid, waarvan 48 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Op grond van voormelde bewijsconstructie acht de rechtbank - in afwijking van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd - bewezen dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend is geweest. Hij is immers in een flauwe bocht voor hem rijdende auto’s gaan inhalen, terwijl tegemoetkomende auto’s hem al dicht genaderd waren. Bovendien reed hij, gelet op de situatie ter plaatse, te hard en negeerde hij een doorgetrokken streep. Deze combinatie van gedragingen levert naar het oordeel van de rechtbank grove schuld aan het ontstane verkeersongeval op.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op 18 december 2008 in de gemeente Emmen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de N391, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend in een flauwe bocht, terwijl het gedeelte van de weg waar verdachte op dat moment op reed was voorzien van een doorgetrokken streep, met een te hoge snelheid gelet op de situatie ter plaatse, op die weg in dezelfde richting voortrijdende voertuigen in te gaan halen, op een moment dat tegemoetkomende personenauto's hem, verdachte, reeds dicht waren genaderd waardoor een botsing of aanrijding is ontstaan tussen het door hem bestuurde voertuig en de hem naderende personenauto (bestuurd door [slachtoffer]) waardoor [slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het primair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht,
strafbaar gesteld bij artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, het pleidooi van de raadsman van de verdachte, de oriëntatiepunten voor de straftoemeting en de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 13 augustus 2009, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De oriëntatiepunten voor de straftoemeting bij het veroorzaken van een verkeersongeval door een grove verkeersfout met lichamelijk letsel aan de zijde van het slachtoffer luiden: drie weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.
Artikel 9 Sr. bepaalt dat ten aanzien van misdrijven die worden bedreigd met een vrijheidsstraf in plaats daarvan een taakstraf kan worden opgelegd.
De rechtbank acht een taakstraf aangewezen nu verdachte niet eerder is veroordeeld en hij in zijn levensonderhoud voorziet als tolk/vertaler in dienstbetrekking. Een vrijheidsstraf zal verdachte onevenredig hard treffen in zijn belangen.
De rechtbank zal de ernst van het feit - het veroorzaken van een verkeersverkeersongeval door een grove verkeersfout met niet onaanzienlijke gevolgen voor het slachtoffer en andere weggebruikers - met name tot uitdrukking brengen in de aan verdachte op te leggen ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.
Door of namens de verdachte is aangevoerd dat een ontzegging van de rijbevoegdheid hem onevenredig zwaar zal treffen omdat hij zijn rijbewijs voor zijn beroepsuitoefening nodig heeft en hij in geval van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zijn werk niet zal kunnen verrichten.
De rechtbank overweegt dat verdachtes rijbewijs op 18 december 2008 door de politie is ingevorderd en vervolgens is ingehouden door de officier van justitie. Verdachte heeft zijn rijbewijs op 29 januari 2009 teruggekregen nadat een namens hem ingediend bezwaarschrift tegen de inhouding van het rijbewijs gegrond was verklaard.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij zich in die periode heeft gered door iets minder te werken en zich te laten ophalen door een collega.
De ernst van het feit verzet zich naar het oordeel van de rechtbank tegen een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid of een zodanige (deels) onvoorwaardelijke ontzegging dat verdachte op de dag van de uitspraak onmiddellijk zijn rijbevoegdheid zal herkrijgen.
De rechtbank zal aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen die enerzijds recht doet aan de ernst van het feit maar anderzijds rekening houdt met de belangen van verdachte, waarbij de rechtbank overweegt dat verdachte ook vanaf 18 december 2008 tot 29 januari 2009 in staat is gebleken zijn werkzaamheden zonder noemenswaardige problemen te kunnen verrichten.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 91 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op de artikelen 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het primair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een taakstraf bestaande uit zestig uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, met bevel dat voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht vervangende hechtenis voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast.
De rechtbank ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijdsduur van zes maanden, waarvan een deel groot drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De rechtbank bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip waarop deze bijkomende straf ingaat, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van deze bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, en mr. J.G. de Bock en mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op dinsdag 15 september 2009.