ECLI:NL:RBASS:2009:BK1520

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
27 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
19.606604-08
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van de verdachte wegens onvoldoende bewijs in ontuchtzaak met minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 27 oktober 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met twee minderjarige slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde feit, omdat het bewijs hiervoor slechts afkomstig was van één bron, namelijk het slachtoffer [slachtoffer 2]. De rechtbank benadrukte dat de enkele aangifte zonder steunbewijs uit een andere bron onvoldoende is om tot wettig bewijs te komen. De rechtbank twijfelt niet aan de oprechtheid van de verklaringen van [slachtoffer 2], maar concludeert dat de verklaring van de verdachte, dat hij zich niet kan herinneren dat hij [slachtoffer 2] heeft betast, niet als bewijs tegen hem kan dienen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met [slachtoffer 1], die op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast is de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 1500,00 te betalen aan [slachtoffer 1]. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] is afgewezen, omdat het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen is verklaard.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, en de eerdere veroordeling van de verdachte voor een soortgelijk misdrijf. De rechtbank heeft de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde werkstraf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.606604-08
vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 27 oktober 2009 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende te [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 13 oktober 2009.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.N. Bouwman, advocaat te Utrecht.
De tenlastelegging
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de
periode van 1 januari 2000 tot en met 29 mei 2004 te Gasselternijveenschemond,
gemeente Aa en Hunze, en/of te Hoogblokland, gemeente Giessenlanden, althans
in Nederland, (telkens) met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1994, die toen
(telkens) de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, (telkens) buiten
echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, (telkens) bestaande
in het ontuchtig (met een hand) vastpakken/betasten/aanraken van de penis van
die [slachtoffer 1] en/of het (met een hand) betasten/aanraken van de schaamstreek
van die [slachtoffer 1];
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 mei 2004 te
Hoogblokland, gemeente Giessenlanden, althans in Nederland, met [slachtoffer 2],
geboren op [geboortedatum] 1992, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet
had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
bestaande in het ontuchtig vastpakken/betasten/aanraken van de penis van die
[slachtoffer 2];
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. G. Bruins Slot acht hetgeen onder 1 en 2 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank de verdachte zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen vervangende hechtenis, alsmede tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak
De verdachte dient van het onder 2 tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht nu het aanwezige bewijs slechts van één bron (het slachtoffer [slachtoffer 2]) afkomstig is en verder geen steunbewijs aanwezig is.
De rechtbank hecht er aan op te merken dat hiermee niet gezegd is dat zij twijfelt aan de oprechtheid van de verklaringen van [slachtoffer 2], maar dat de enkele aangifte, zonder steunbewijs uit een andere bron, onvoldoende is om tot het wettig bewijs te komen. De verklaring van verdachte dat hij zich niet kan herinneren dat hij [slachtoffer 2] heeft betast is, hoewel geen zuivere ontkenning van het tenlastegelegde, evenmin aan te merken als een bekentenis en kan derhalve naar het oordeel van de rechtbank niet als bewijs tegen hem dienen.
Bewijsmotivering
Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen:
- de aangifte van [aangeefster], moeder van [slachtoffer 1], pag. 32 ev van het proces-verbaal van de Politie Drenthe, District Noord, Recherche Noord, met dossiernummer PL031E/08-507875;
- de verklaring van [slachtoffer 1], pag. 37 van voornoemd proces-verbaal;
- de bekennende verklaring van de verdachte, pag. 6 ev van het aanvullend proces-verbaal van de Politie Drenthe, District Noord, Recherche Noord, met dossiernummer PL031E/08-507875A, alsmede diens bekennende verklaring ter terechtzitting van 13 oktober 2009.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen, in de periode van 1 januari 2001 tot en met 29 mei 2004 te Gasselternijveenschemond, gemeente Aa en Hunze, en/of te Hoogblokland, gemeente Giessenlanden, (telkens) met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1994, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, (telkens) buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig (met een hand) vastpakken/betasten/aanraken van de penis van die [slachtoffer 1] en/of het (met een hand) betasten/aanraken van de schaamstreek van die [slachtoffer 1].
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het onder 1 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking: de aard en de ernst van het gepleegde feit; de omstandigheden waaronder dit feit is begaan; hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; de eis van de officier van justitie; het pleidooi van de raadsman van de verdachte; de oriëntatiepunten voor de straftoemeting; de door de Reclassering Nederland over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapportage d.d. 10 juli 2009; alsmede de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 24 september 2009, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, te weten op 15 november 2005, door deze rechtbank ter zake van een soortgelijk misdrijf, gepleegd met hetzelfde slachtoffer, is veroordeeld.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een onvoorwaardelijke werkstraf alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen omvang en duur passend en geboden is. Zij komt daarbij tot een lagere straf dan door de officier van justitie geëist nu verdachte van het onder 2 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. Het gevorderde bedrag acht zij voldoende aannemelijk gemaakt en niet onredelijk. De civiele vordering is dan ook gegrond en voor toewijzing vatbaar.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot het onder 1 bewezen verklaarde feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank acht het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering en hij kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 36f, 63 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
- een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- een taakstraf bestaande uit 120 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren arbeid per dag voor de in verzekering doorgebrachte dagen.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van de som van € 1500,00 en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], een bedrag van € 1500,00 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 30 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en
verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L.M.J. Rooijakkers, voorzitter en mrs. H. de Wit en C.M.M. Oostdam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 27 oktober 2009.