ECLI:NL:RBASS:2009:BK1523

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
27 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
19.830194-09
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot moord en zware mishandeling met een mes

In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 27 oktober 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot moord en zware mishandeling. De verdachte heeft op 29 juli 2009 in Assen met een mes meerdere keren gestoken naar het slachtoffer, waarbij hij de intentie had om hem te doden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van voorbedachte rade, omdat de verdachte verklaarde zich bedreigd te voelen door het slachtoffer en niet de intentie had om hem te doden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in een emotionele toestand bevond en dat het letsel dat het slachtoffer opliep niet overeenkwam met de verwondingen die verwacht zouden worden bij een opzettelijke poging tot moord. Hierdoor heeft de rechtbank het bestanddeel van opzet niet bewezen geacht, wat leidde tot een vrijspraak voor de poging tot moord. De verdachte is wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling, waarvoor hij een gevangenisstraf van zes maanden kreeg opgelegd, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan een COVA-training. De benadeelde partij, het slachtoffer, werd niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de schade niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft het in beslag genomen mes onttrokken aan het verkeer en de teruggave van andere in beslag genomen goederen aan de verdachte gelast.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.830194-09
vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 27 oktober 2009 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
wonende te [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 13 oktober 2009.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R. Bosma, advocaat te Assen.
De tenlastelegging
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 29 juli 2009 te Assen ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (meermalen) in het lichaam (in de directe nabijheid van diens hart) heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij op of omstreeks 29 juli 2009 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (meermalen) in het lichaam (in de directe nabijheid van diens hart) heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ook terzake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij op of omstreeks 29 juli 2009 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (meermalen) in het lichaam ( in de directe nabijheid van diens hart) heeft gestoken en/of gesneden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. C. Westerling acht hetgeen primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren en onder de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht waaronder mede begrepen COVA training of behandeling bij het AFPN of een soortgelijke instelling. De officier van justitie vraagt de rechtbank om ten aanzien van de in beslag genomen goederen te beslissen dat de kleding terug gaat naar de verdachte en dat het mes wordt onttrokken aan het verkeer.
De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak
De verdachte dient van het primair en subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Het in art. 289 van het Wetboek van Strafrecht omschreven delict moord behelst dezelfde bestanddelen als het in art. 287 van dat wetboek omschreven delict doodslag, zij het dat voor een veroordeling ter zake van moord daarenboven nog als vereiste is gesteld dat komt vast te staan dat die doodslag is gepleegd ‘met voorbedachten rade’.
Namens verdachte is aangevoerd dat er geen sprake was van voorbedachte rade. Verdachte heeft desgevraagd zelf verklaard dat hij geen opzet had op de dood van [slachtoffer].
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘opzettelijk’ in artikel 289 dan wel artikel 287 Wetboek van Strafrecht dient (minimaal) komen vast te staan dat er sprake is van voorwaardelijk opzet, dat wil in casu zeggen, dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door het gebruik van het mes tegenover het slachtoffer [slachtoffer], deze zou komen te overlijden. Hiervoor dient de vraag te worden beantwoord of de kans hierop naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk was te achten. De beantwoording van deze vraag is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Naar het oordeel van de rechtbank is van het aanvaarden van deze aanmerkelijke kans in de onderhavige zaak geen sprake. Verdachte heeft verklaard dat hij zich bedreigd voelde door [slachtoffer], dat hij het mes mee naar buiten heeft genomen om zich eventueel te verdedigen tegen verdachte en zijn vrienden en om verdachte te tonen dat het hem nu menens was en dat hij hem met rust moest laten. Hij wilde een eind maken aan de treiterijen van [slachtoffer] en de vernielingen aan zijn auto. Verdachte was ‘door het dolle’, wilde [slachtoffer] ‘te grazen nemen’, maar had niet de intentie om hem te doden. Daar komt bij dat het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen niet correspondeert met een letsel dat verwacht kan worden als gevolg van meerdere steken met een mes op het lichaam, waarbij een belager dit doet met het opzet gericht op de dood van een belaagde.
Nu de rechtbank het bestanddeel (voorwaardelijk) opzet op de dood reeds niet bewezen acht, laat zij een bespreking van de voor het primair tenlastegelegde -poging moord- vereiste voorbedachte rade achterwege.
Bewijsmotivering
Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman op dat punt vrijspraak heeft bepleit zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen:
- de aangifte van [slachtoffer], pag. 39 ev van het proces-verbaal van de Politie Drenthe, District Noord, Basiseenheid Assen Noord/ Aa en Hunze, met registratienummer 2009029835-1, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, dat hij zag dat verdachte naar buiten kwam gestormd en dat hij hem begon te slaan. Zij hebben over en weer klappen uitgedeeld waarna verdachte de woning weer binnen ging. Nadien werd hij er op gewezen dat hij bloedde en toen bleek dat hij gestoken was;
- de bekennende verklaringen van de verdachte, pag. 25 ev en pag. 32 ev van voornoemd proces-verbaal alsmede verdachtes bekennende verklaring ter terechtzitting van 13 oktober 2009, inhoudende, zakelijk weergegeven, dat [slachtoffer] bierflesjes op zijn auto gooide, dat hij [slachtoffer] wilde duidelijk maken dat hij te ver ging, dat hij hem harder aan wilde pakken en dat hij hem toen met een mes heeft gestoken. Dat mes had hij al ongeveer een week in zijn zak omdat hij bang was voor [slachtoffer]. Toen hij naar beneden en naar buiten stormde haalde hij het mes uit zijn zak en klapte het open. Hij had gezien dat [slachtoffer] niet alleen was. Hij was ‘door het dolle’ en wilde [slachtoffer] ‘te grazen nemen’, hij had niet de bedoeling om hem dood te steken;
- de verklaring van de getuige [getuige], pag 50 ev van voornoemd proces-verbaal, die heeft gezien dat [slachtoffer] en verdachte vochten en dat [slachtoffer] daarna onder het bloed zat;
- de letselrapportage van de GGD Drenthe d.d. 10 augustus 2009, pag. 77 ev van voornoemd proces-verbaal, inzake de bij aangever [slachtoffer] geconstateerde verwondingen: er zijn een viertal letsels met scherpe begrensde wondranden. De wondjes zijn ondiep en niet door de borstwand heengegaan. Verder zijn er meerdere ontvellingen (krasletsels) en een kneuzing geconstateerd. Naar verwachting zullen de krasletsels en de bloeduitstorting restloos herstellen. Het is mogelijk dat van de penetrerende huisletsels een litteken zichtbaar blijft.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 juli 2009 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes (meermalen) in het lichaam heeft gestoken en gesneden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het meer subsidiair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling, gepleegd met voorbedachten rade,
strafbaar gesteld bij artikel 303 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de Pro Justitia rapportage d.d. 25 september 2009, opgemaakt door dr. F. Luteijn, klinisch psycholoog en vast gerechtelijk deskundige en de voorlichtingsrapportage d.d. 11 september 2009, opgemaakt door L. Engberts, reclasseringsmedewerker. In de psychologische rapportage is, zakelijk weergegeven, onder meer geconcludeerd dat verdachte op een gemiddeld verstandelijk niveau functioneert. De snelheid en flexibiliteit van denken en het verbaal begrip zijn zwakke punten waardoor verdachte soms traag is in het reageren op opmerkingen of inadequaat reageert en moeite heeft dingen onder woorden te brengen. Verdachte gebruikt sinds zijn 21ste jaar speed. Omdat er naast het middelengebruik geen stoornis aanwezig is acht onderzoeker verdachte volledig toerekeningsvatbaar voor het tenlastgelegde, indien bewezen. De kans op recidive acht onderzoeker klein.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over.
Voor nader psychiatrisch onderzoek zoals door de raadsman bepleit, ziet de rechtbank, mede gelet op de conclusie van psychiater J.A.W.M. Weijzen, geen aanleiding. Zij zal het in dat kader gedane verzoek om aanhouding derhalve afwijzen.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: de aard en de ernst van het gepleegde feit; de omstandigheden waaronder dit feit is begaan; hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; de eis van de officier van justitie; het pleidooi van de raadsman van de verdachte;
de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 24 september 2009, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een misdrijf is veroordeeld; alsmede de door de reclassering over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapportage d.d. 11 september 2009 en de hiervoor genoemde psychologische rapportage.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is. De rechtbank komt daarbij tot een aanzienlijk lagere straf dan is geëist nu zij, anders dan de officier van justitie heeft bepleit, niet het primair maar slechts het meer subsidiair tenlastegelegde bewezen acht.
Gelet op de uitgebrachte rapportages zal de rechtbank verdachte in het kader van een bijzondere voorwaarde bij het voorwaardelijk deel van de straf onder verplicht reclasseringstoezicht stellen. Zij acht het van belang dat verdachte passend betaald werk en eigen woonruimte vindt. Het verdient voorts aanbeveling dat hij stopt met zijn middelengebruik en waarschijnlijk heeft hij daar hulp bij nodig. Verdachte heeft ook aangegeven hier positief tegenover te staan. Verdachte zal veel baat hebben bij een cognitieve vaardigheidstraining (COVA). Een dergelijke training is ambulant mogelijk bij de AFPN, bijvoorbeeld in Emmen.
Motivering van de maatregel onttrekking aan het verkeer
De rechtbank acht het hierna te vermelden in beslag genomen mes vatbaar voor onttrekking aan het verkeer aangezien met behulp van dit mes het bewezen verklaarde feit is begaan
Benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend ten bedrage van 1063,65 euro. De gevorderde materiële schade bedraagt 63,65 euro (bestaande uit13,65 euro eigen risico Groene Land verzekeringen en een nota voorrijkosten van 50 euro van Furniture Repair Centre), de gevorderde immateriële schade bedraagt 1000,00 euro.
Met betrekking tot de gevorderde materiële schade overweegt de rechtbank dat de opgevoerde schade inzake vergeefs gemaakte voorrijkosten niet in rechtstreeks verband staat met het bewezenverklaarde feit terwijl de schade inzake het eigen risico geheel niet met stukken is onderbouwd. Gelet hierop zal de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard in dit deel van zijn vordering en kan hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de vordering immateriële schade van 1000,00 euro overweegt de rechtbank als volgt. Deze vordering leent zich niet voor behandeling in het strafgeding omdat de mate van medeschuld van benadeelde partij (thans) niet eenvoudig is vast te stellen. De benadeelde partij zal voor het immateriële deel van de vordering eveneens niet ontvankelijk worden verklaard en hij kan ook deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36b, 36c, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank wijst af het verzoek om aanhouding.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het meer subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden gevangenisstraf waarvan een gedeelte groot 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt,
of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, hetgeen mede kan inhouden dat verdachte een COVA training volgt dan wel zich laat behandelen door de AFPN of een soortgelijke instelling, met opdracht aan de reclasseringsinstelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer het navolgende in beslag genomen voorwerp:
- een mes.
De rechtbank gelast de teruggave aan verdachte van de navolgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
- een trui, een riem, twee sokken, twee schoenen, een broek.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen in dat geval de eigen kosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L.M.J. Rooijakkers, voorzitter en mrs. H. de Wit en C.M.M. Oostdam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 27 oktober 2009.