RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.830126-09
vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 30 oktober 2009 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
wonende te [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 16 oktober 2009.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.M. Bierens, advocaat te Assen.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 09 maart 2009 te Assen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Molenstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden doordat hij roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend is geweest, aangezien hij (onder meer), gekomen op/bij de kruising van die weg met de Thorbeckelaan, geen voorrang heeft verleend aan de bestuurster van een (snor)fiets die genoemde kruising over die Thorbeckelaan voor verdachte van links naderde, voor welke kruising voor verdachte op het wegdek haaientanden waren aangebracht en welke kruising voor verdachte door middel van een bord model B1 van de Bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekend 1990 als voorrangsweg was aangeduid, en vervolgens is gebotst of aangereden tegen die bestuurster van die (snor) fiets en/of tegen die (snor)fiets,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 09 maart 2009 te Assen als bestuurder van een voertuig (motorrijtuig (winkelwagen)), daarmee rijdende op de weg, de Molenstraat, en toen, gekomen op/bij de kruising van die weg met de Thorbeckelaan, geen voorrang heeft verleend aan de bestuurster van een (snor)fiets die genoemde kruising over die Thorbeckelaan voor verdachte van links naderde, voor welke kruising voor verdachte op het wegdek haaientanden waren aangebracht en welke kruising voor verdachte door middel van een bord model B1 van de Bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekend 1990 als voorrangsweg was aangeduid, en vervolgens is gebotst of aangereden tegen die bestuurster van die (snor) fiets en/of tegen die (snor)fiets, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlasteleggingen worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. C. Westerling, acht hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank de verdachte zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar, met een proeftijd van 2 jaar.
De verdachte dient van het hem primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit feit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte weliswaar met zijn winkelwagen een voorrangskruising is opgereden, zonder voorrang te verlenen aan een van links over de voorrangsweg rijdende snorfietsster, maar dat niet gezegd kan worden dat verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam, laat staan roekeloos, heeft gedragen. Bij de vaststelling van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 komt het aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Naar vaste jurisprudentie mag de ernst van de gevolgen -in casu is de snorfietsster tengevolge van de aanrijding overleden- niet meewegen bij het oordeel omtrent de verwijtbaarheid van de gedragingen.
Het niet zien van de naderende snorfietsster, die verdachte wel had moeten zien,valt aan te merken als een verkeersfout, maar de rechtbank acht dit, gelet op alle omstandigheden van dit ongeval, niet voldoende voor het oordeel dat bij verdachte sprake is van verwijtbaar onvoorzichtig en/of onoplettend gedrag.
Daardoor kan niet worden gesproken van schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Wel is er sprake van veroorzaken van gevaar op de weg.
De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 16 oktober 2009 afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met bijlagen d.d. 23 maart 2009 van politie Drenthe, District Noord, Basiseenheid Assen Centrum Zuid, dossiernummer PL031H/09-501489, voor zover inhoudende:
* de bevindingen van de verbalisanten [verbalisanten] (pagina’s 6 tot en met 11);
* de aan de verbalisant [verbalisant] afgelegde verklaring van de getuige [getuige] (pagina 12).
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 09 maart 2009 te Assen als bestuurder van een voertuig (motorrijtuig (winkelwagen)), daarmee rijdende op de weg, de Molenstraat, en toen, gekomen op de kruising van die weg met de Thorbeckelaan, geen voorrang heeft verleend aan de bestuurster van een snorfiets die genoemde kruising over die Thorbeckelaan voor verdachte van links naderde, voor welke kruising voor verdachte op het wegdek haaientanden waren aangebracht en welke kruising voor verdachte door middel van een bord model B1 van de Bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 als voorrangsweg was aangeduid, en vervolgens is gebotst of aangereden tegen die snorfiets, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het subsidiair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994,
strafbaar gesteld bij artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De officier van justitie heeft gesteld dat het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen en heeft gevorderd dat aan de verdachte, mede gelet op de gevolgen van het door verdachte veroorzaakte ongeval (de dood van een ander), aan verdachte een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar dient te worden opgelegd.
De raadsman heeft onder meer vrijspraak bepleit voor zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. Voor het geval de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde bewezen zou achten verzocht de raadsman de rechtbank om aan verdachte hiervoor geen straf of maatregel op te leggen, omdat verdachte alle zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van hem redelijkerwijs mocht worden verwacht, en hem geen enkel verwijt valt te maken.
De rechtbank zal de officier van justitie niet volgen in haar eis, omdat verdachte van het primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken. Evenmin volgt de rechtbank de suggesties van de raadsman nu zij van oordeel is dat door de handelwijze van verdachte gevaar op de weg veroorzaakt is.
Verdachte heeft met zijn winkelwagen geen voorrang verleend aan een snorfietsster, waardoor een botsing of aanrijding met die snorfietsster is ontstaan, tengevolge waarvan die snorfietsster is overleden. Het ongeval en de gevolgen daarvan hebben grote indruk gemaakt op de verdachte.
Verdachte, die blijkens het hem betreffende uittreksel uit het register van de Justitiële Documentatie d.d. 29 september 2009, niet eerder is veroordeeld, heeft op de terechtzitting laten blijken dat hij zich verantwoordelijk voelt voor de dood van het slachtoffer.
Verdachte heeft belangstelling getoond voor de nabestaanden van het slachtoffer.
Deze omstandigheden dienen naar het oordeel mee te wegen in de op te leggen straf.
Verder zal de rechtbank rekening houden met de omstandigheden van de verdachte zoals omschreven in het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland te Assen d.d. 8 september 2009.
De rechtbank is van oordeel dat de oplegging van een geldboete van na te melden hoogte, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de draagkracht van de verdachte voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, een passende strafoplegging is die recht doet aan de ernst van het door verdachte gepleegde feit.
De rechtbank realiseert zich daarbij dat geen enkele strafoplegging recht doet aan de zeer ernstige gevolgen van dit ongeval voor de nabestaanden van het slachtoffer.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een geldboete ten bedrage van €. 250,00 met bevel dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis voor de duur van 5 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.M. Oostdam, voorzitter, en mr. J.G. de Bock en mr. H.T. van Voorst, rechters, in tegenwoordigheid van J. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 30 oktober 2009.