RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummers: 19/605099-09
19/830318-07 (vordering na voorwaardelijke veroordeling)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 november 2009 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
wonende te [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 3 november 2009.
Verdachte/veroordeelde is verschenen en werd bijgestaan door mr. H.R. Slot, advocaat te Emmen.
De officier van justitie, mr. G. Wilbrink, acht hetgeen is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: tien maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, hetgeen mede kan inhouden dat verdachte zich ambulant laat behandelen bij de AFPN.
Voorts vordert de officier van justitie afwijzing van de vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met 13 juli 2008 te Nieuw-Dordrecht en/of Klazienaveen, althans in de gemeente Emmen, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2001, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, meermalen, althans eenmaal, een of meer ontuc handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig laten krabben/ strelen
door die [slachtoffer] van zijn, verdachtes, been (in de buurt van zijn penis), waardoor verdachte een erectie kreeg.
Tengevolge van een kennelijke vergissing staat in de tenlastelegging in de vierde en vijfde regel "ontuc handelingen" in plaats van de "ontuchtige handelingen". De rechtbank herstelt deze vergissing door het laatste te lezen in plaats van het eerste. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bijzondere bewijsoverwegingen
De raadsman van verdachte heeft onder meer als zijn uitdrukkelijk standpunt aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer]. Tenlastegelegd is immers dat verdachte [slachtoffer] heeft laten krabben aan zijn been, hetgeen niet als een handeling van verdachte is aan te merken.
De rechtbank kan zich niet met dit standpunt verenigen.
Bij ontuchtige handelingen gaat het om handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm.
Hetgeen verdachte wordt verweten is in strijd met die norm: verdachte, een volwassen man, vraagt [slachtoffer], een nog zeer jong meisje van destijds vier of vijf jaar oud, om in de buurt van zijn penis aan zijn been te krabben, waardoor verdachte een erectie krijgt. Het op deze manier en op deze plek laten krabben door [slachtoffer] aan het been van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als een ontuchtige handeling: een handeling van seksuele aard die, gezien de nog zeer jonge leeftijd van [slachtoffer], tevens in strijd is met de sociaal-ethische norm.
Op 20 juli 2008 doet [aangeefster] aangifte van het feit dat verdachte ontuchtige handelingen zou hebben gepleegd met haar dochter [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2001.
Op 13 juli 2008 kreeg zij een sms van haar moeder. Daarin stond: ik hoorde net wat geks van [slachtoffer] van [verdachte] maar mocht jij niet weten ze moest met haar hand in [verdachte] zijn broek en toen ging zijn piemel zo hoog zei ze.
[aangeefster] heeft dadelijk gebeld. [slachtoffer] vertelde haar moeder door de telefoon dat ze met de hand bij [verdachte] in de broek moest kriebelen en dat toen de piemel omhoog kwam.
[aangeefster] wist meteen om welke [verdachte] het ging: [verdachte].
[slachtoffer] heeft niet tegen [aangeefster] gezegd wanneer het is gebeurd, maar het zou gebeurd zijn toen de ex van [aangeefster] nog bij haar woonde. [slachtoffer] zei erover: "toen was papa nog thuis".
Voorts verklaart [aangeefster] in juli of augustus 2008 dat het twee jaar geleden moet zijn gebeurd omdat zij toen is gescheiden van de vader van [slachtoffer].
[slachtoffer] verklaart op 31 juli 2008 dat [verdachte] jeuk had en dat zij moest krabben in zijn broek dicht bij zijn piemel en dat toen zijn piemel omhoog kwam.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer] op zijn verzoek een keer op zijn rug heeft gekrabd en dat [slachtoffer] regelmatig bij hem kwam. Af en toe zag hij haar alleen als hij aan het vissen was en [slachtoffer] kwam kijken. Ook heeft hij [slachtoffer] een keer opgehaald van school. Dat had hij haar beloofd. Hij was toen ook alleen met haar.
Hetgeen de rechtbank bewezen acht
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft uit deze wettige bewijsmiddelen de overtuiging verkregen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij in de periode van 01 januari 2005 tot en met 13 juli 2008 in de gemeente Emmen met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2001, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt een ontuchtige handeling heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig laten krabben door die [slachtoffer] van zijn, verdachtes, been in de buurt van zijn penis, waardoor verdachte een erectie kreeg.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen,
strafbaar gesteld bij artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, de eis van de officier van justitie, het pleidooi van de raadsman van de verdachte, de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 20 oktober 2009, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, te weten voor het in het bezit hebben van kinderpornografie (1 april 2008).
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf gevorderd van tien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk.
De rechtbank zal de officier van justitie hierin niet volgen.
Vooreerst houdt de rechtbank op de voet van artikel 63 Sr rekening met de straf die verdachte op 1 april 2008 is opgelegd. Dit houdt in dat de bepalingen van het gelijktijdig opleggen van straf van toepassing zijn (meerdaadse samenloop).
Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte thans een behandeling ondergaat bij de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord-Nederland (AFPN) in het kader van het vonnis van deze rechtbank van 1 april 2008.
Blijkens het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland van 28 oktober 2009 heeft verdachte nog geen afspraak gemist en is hij open in zijn verhaal. Verdachte neemt deel aan een "hands-off" groep en maakt een leerbare indruk.
Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal tot gevolg hebben dat verdachte zijn baan en daarmee zijn inkomsten kwijt raakt. Afgezet tegen de ernst van het feit, acht de rechtbank dat een te zware sanctie.
Veeleer ziet de rechtbank heil in voortzetting van het contact met de AFPN. Een dergelijke afdoening biedt een kader voor een meer intensieve behandeling, gericht op het voorkomen van nieuwe delicten van verdachte.
De rechtbank zal daarnaast echter een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur aan verdachte opleggen. Enerzijds om de ernst van de strafbare gedraging te onderstrepen en anderzijds om verdachte er van te doordringen dat hij zich in het vervolg verre moet houden van het plegen van ontucht met minderjarige kinderen.
Vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 19/830318-07
Verdachte is bij vonnis van deze rechtbank van 1 april 2008 veroordeeld tot zes maanden voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie heeft op 28 september 2009 de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd omdat veroordeelde zich voor het einde van de bij voormeld vonnis bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De moeder van [slachtoffer], [aangeefster], verklaart op 20 juli 2008 dat [slachtoffer] niet tegen haar heeft gezegd wanneer het is gebeurd met [verdachte] (verdachte). Het zou gebeurd zijn toen de ex van [slachtoffer] moeder nog bij haar woonde. [slachtoffer] zei erover "toen was papa nog thuis".
Blijkens op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van 21 juli 2008 heeft [aangeefstr] verklaard dat het twee jaar geleden moet zijn gebeurd, want toen is zij gescheiden van [slachtoffer] vader.
[Slachtoffer] verklaart dat het is gebeurd, toen haar oude papa nog bij hen woonde.
Onder deze omstandigheden moet het er voor worden gehouden dat het bewezen geachte heeft plaatsgehad in de zomer van 2006 en derhalve vóór 1 april 2008, zodat van het plegen van een strafbaar feit tijdens de bij voormeld vonnis bepaalde proeftijd, die op 16 april 2008 is ingegaan, geen sprake kan zijn.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie dan ook afwijzen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 14h, 14i, 14j, 22c, 22d, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van drie maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren alsmede een taakstraf bestaande uit 100 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van vijftig dagen zal worden toegepast.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt,
of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, regio Noord Nederland, zolang deze instelling zulks nodig oordeelt, hetgeen mede kan inhouden dat verdachte zich laat behandelen bij de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord-Nederland, met opdracht aan Reclassering Nederland ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 19/830318-07
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.M. Oostdam, voorzitter, en mr. L.J. Hofstra en mr. M.A.F. Veenstra, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 17 november 2009. Mr. Veenstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.