De beoordeling
7. Nu Alescon geen bezwaar tegen de wijziging van eis heeft gemaakt, zal op de gewijzigde eis recht worden gedaan.
8. Bij dupliek heeft Alescon haar verweer dat een niet bestaande (rechts)persoon is gedagvaard, laten varen. Gelet daarop is in dit vonnis, ter voorkoming van eventuele misverstanden naar derden toe, de correcte benaming van Alescon in de aanhef opgenomen.
9. Alescon heeft meerdere te onderscheiden verweren gevoerd. De kantonrechter zal om proceseconomische reden eerst de kern van het geschil behandelen, te weten of de erfgenamen van [X] aanspraak kunnen maken op uitbetaling van het verlofsaldo aan niet opgenomen vakantie-uren, nu de arbeidsovereenkomst door het overlijden van [X] is geëindigd.
10. Door [eisers] is gesteld dat dit het geval is en zij verwijzen daartoe naar de artikelen 4:182 en 7:641, lid 1, BW. In dat laatste artikel is -kort gezegd- bepaald dat een werknemer die bij het einde van de arbeidsovereenkomst nog aanspraak op vakantie heeft, recht heeft op een uitkering in geld. [eisers] stellen dat die aanspraak in het vermogen van [X] valt, zodat zij daar nu aanspraak op kunnen maken.
11. Alescon stelt zich op het standpunt dat de erfgenamen geen recht hebben op uitbetaling; daarvoor bestaat geen rechtsgrond, nu -kort gezegd- [X] nimmer een aanspraak op uitbetaling heeft verkregen, zodat deze ook niet kan zijn overgegaan op de erfgenamen. De kantonrechter overweegt als volgt.
12. Uit artikel 4:182 BW volgt -onder meer- dat met het overlijden van een erflater, zijn erfgenamen hem van rechtswege opvolgen in zijn voor overgang vatbare rechten en in zijn bezit en houderschap. Gelet op die bepaling gaan vermogensrechten op erfgenamen over. De kantonrechter is echter van oordeel dat -gelijk door Alescon is gesteld- geen sprake is van een aanspraak op uitbetaling van vakantie-uren, die met het overlijden van [X] op zijn erfgenamen is overgegaan. Immers, eerst indien bij het einde van de arbeidsovereenkomst nog sprake is van niet opgenomen vakantie-uren, kan een werknemer op grond van artikel 7:641, lid 1, BW aanspraak maken op uitbetaling daarvan. De vordering wegens niet genoten vakantie-uren op grond van die wetsbepaling ontstaat én wordt dus eerst vorderbaar en inbaar vanaf het moment van einde van de arbeidsovereenkomst. Vóór het overlijden van [X] bestond de dienstbetrekking nog en had [X] dan ook geen aanspraak op uitbetaling. Eerst als gevolg van zijn overlijden is de arbeidsovereenkomst beëindigd. Echter, op dat zelfde moment was [X] niet meer in leven. Hij heeft gelet daarop zelf geen aanspraak kunnen verkrijgen op uitbetaling van zijn vakantie-uren. Nu hij deze aanspraak niet heeft gehad, kan deze ook niet door vererving op zijn erfgenamen zijn overgegaan. Op het moment van beëindiging van de arbeidsovereenkomst, was er geen werknemer meer aan wie op grond van artikel 7:641,lid 1, BW het recht toekomt op uitbetaling van de niet genoten vakantie-uren.
13. Door [eisers] is eveneens nog gewezen op artikel 36, lid 7 van de CAO en gesteld dat de CAO geen (beperkende) regeling kent met betrekking tot het recht op uitbetaling van niet opgenomen vakantie-uren bij overlijden.
14. In artikel 36, lid 7, van de CAO is bepaald dat de 'werknemer wegens hem bij het einde van de arbeidsovereenkomst nog toekomend verlof, aanspraak op een uitkering in geld tot een bedrag van het loon over een tijdvak gelijk aan dat verlof' heeft. Deze regeling is gelijk aan de regeling opgenomen in artikel 7:641, lid 1, BW. De kantonrechter kan dan ook niet inzien dat dit tot een ander oordeel zou dienen te leiden. Ditzelfde geldt voor de stelling dat de CAO geen beperkende regeling kent. Immers, waar het om gaat is of er een aanspraak bestaat op uitbetaling van niet opgenomen vakantie-uren na overlijden. Daarbij wijst de kantonrechter er op dat in de CAO voor de situatie van het overlijden van de werknemer alleen is geregeld (in artikel 16, lid 15) dat het restant spaarsaldo dat in het kader van de spaarverlof-regeling is gespaard, aan de nabestaanden wordt uitbetaald, met in achtneming van het bepaalde in artikel 7:674 BW. Die situatie doet zich hier echter niet voor. Artikel 7:674 BW regelt voorts expliciet de gevolgen voor de arbeidsovereenkomst bij het overlijden van de werknemer. Ook in die bepaling is niet opgenomen dat aanspraak bestaat op uitbetaling van de niet genoten vakantie-uren. In de CAO is daarnaast in artikel 32 een vergelijkbare regeling opgenomen als in artikel 7:674 BW, betreffende de doorbetaling van loon na de dag van overlijden aan de nabestaanden.
15. Indien en voor zover [eisers] zouden hebben beoogd te stellen dat doel en strekking van artikel 7:641, lid 1, BW met zich brengt dat zij aanspraak op uitbetaling kunnen maken, kan de kantonrechter hen ook niet volgen. Immers, uit zowel de redactie van artikel 7:641 BW als geheel, als de wetsgeschiedenis bij die bepaling blijkt dat de aanspraak op uitbetaling bij einde dienstbetrekking tot doel had het voor een werknemer mogelijk te maken om vakantie op te nemen bij zijn nieuwe/opvolgend werkgever, hoewel hij bij die werkgever nog niet (voldoende) vakantiedagen had opgebouwd (in verband met de zogenoemde recuperatiefunctie van de vakantiedagen-regeling). Zie de Memorie van Toelichting 1962/1963 nr. 7168, pagina 6:
"De mogelijkheid om bij het einde der dienstbetrekking toekenning van vakantie te vorderen leidt nog niet tot een geheel bevredigend stelsel. Immers, het einde der dienstbetrekking kan vallen op een voor de besteding van de vakantie ongunstig tijdstip. Toch zou men dan vakantie moeten opnemen, omdat zij anders verloren gaan. Teneinde de arbeider niet te noodzaken vakantie op te nemen tegen het tijdstip waarop de dienstbetrekking wordt beëindigd, is in het ontwerp aan de arbeider het recht toegekend om bij het einde der dienstbetrekking een uitkering in geld te vorderen, gelijk aan het loon over de dagen waarop de aanspraak op vakantie bestaat. Aldus kan de invloed van mutaties in de dienstbetrekkingen op het tijdstip van de vakantie worden geëlimineerd. Teneinde deze uitkering in geld overeenkomstig haar doel te kunnen aanwenden, moet de arbeider bij zijn nieuwe werkgever zoveel dagen als met de uitkering overeenkomt vrijaf kunnen nemen. Deze vrije dagen worden in het ontwerp aangeduid als verlof zonder behoud van loon en aldus onderscheiden van vakantie dagen (…))De ondergetekende meent dat aldus een bevredigend stelsel is verkregen."
Met andere woorden het doel dat werd beoogd is om het voor de werknemer mogelijk te maken bij zijn nieuwe werkgever verlof op te nemen, niet om aan de werknemer zonder meer een geldelijke vergoeding toe te kennen. Aan deze doelstelling is met de wijziging van de artikelen 1638 ii en 1638jj oud BW in artikel 7:641, lid 1, (N)BW geen verandering gebracht, zo blijkt uit de Memorie van Toelichting van 1997/1998, nr. 26079. Daarin is expliciet verwoord dat aan het uitgangspunt van de vakantieregeling, het arbeidsbeschermende doel van de vakantie, de zogenoemde recuperatiefunctie, geen afbreuk wordt gedaan. Eerst toen is overigens ook pas de mogelijkheid gecreëerd afkoop van bovenwettelijke vakantiedagen schriftelijk overeen te komen.
16. Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter van oordeel is dat het vermogen van [X] geen aanspraak op uitbetaling van zijn niet opgenomen vakantie-uren bevatte en dat een dergelijke aanspraak dus niet, met zijn overlijden, kan zijn overgegaan op zijn erfgenamen. Tevens is de kantonrechter van oordeel dat niet gebleken is van een andere (rechts)grond waar die aanspraak op gebaseerd zou kunnen zijn. De vorderingen van [eisers] zullen dan ook reeds om die reden worden afgewezen. Overige stellingen en weren behoeven gelet daarop geen bespreking meer.
17. [eisers] zullen, nu zij in het ongelijk worden gesteld, in de proceskosten worden veroordeeld. De kantonrechter begroot deze op twee punten a € 300,00, gelet op het financiële belang van de ingestelde vordering.