Nietigheid c.q. bescherming
8. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of [gedaagde] wel door [de curator] kan worden aangesproken. De kantonrechter beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
9. Vaststaat dat de auto door [R] op de dag dat hij failliet is verklaard, is verkocht en geleverd aan [gedaagde]. Tussen partijen is evenmin in geschil dat [R] daar op die dag, als gevolg van zijn faillietverklaring, niet meer toe bevoegd was. [gedaagde] stelt dat hem de bescherming van artikel 3:86 BW toekomt. Uit artikel 23 van de Faillissementswet (verder: Fw) volgt echter naar het oordeel van de kantonrechter dat de faillissementsboedel niet is gebonden aan overeenkomsten die door de gefailleerde op en na de dag van de faillietverklaring zijn aangegaan; de zogenoemde relatieve nietigheid (zie ook Hoge Raad 11 januari 1980 NJ 1980/563). Met andere woorden: overeenkomsten die door de gefailleerde zijn aangegaan zijn jegens de boedel niet geldig. Eventueel door of ten laste van de boedel verrichtte prestaties kunnen dan ook door de curator worden teruggevorderd. Anders dan [gedaagde] (veronder) stelt is het dan ook niet zo dat artikel 3:86 BW een inbreuk maakt op het bepaalde in artikel 23 Fw en dat een verkrijger te goeder trouw anders dan om niet toch wordt beschermd tegen een beschikkingsonbevoegde vervreemder. Wat [gedaagde] daarbij namelijk over het hoofd ziet is dat voor een beroep op die beschermingsbepaling, tevens voldaan moet zijn aan de overige vereisten van artikel 3:84 BW, waaronder dus het bestaan van een geldige titel. Zoals hiervoor reeds is overwogen is er krachtens het bepaalde in artikel 23 Fw voor wat betreft de boedel geen sprake van een geldige titel. Gelet daarop treft dit verweer dan ook geen doel.
Schade
10. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] niet in staat is de auto terug te leveren, noch dat hij -uitgaande van het feit dat hij daartoe gehouden is- gelet daarop gehouden is de waarde (als zijnde de schade die de boedel lijdt), daarvan te vergoeden. Ook de kantonrechter gaat daarvan uit. Partijen verschillen echter over de vraag wat de waarde van de auto is.
11. [de curator] stelt onder verwijzing naar een drietal op internet te koop staande auto's, dat de waarde € 3.000,00 bedraagt. [gedaagde] stelt dat de waarde niet meer zal zijn- zo begrijpt de kantonrechter hem- dan het bedrag dat hij ervoor heeft weten te verkrijgen, zijnde € 1.750,00. Daarbij heeft hij gesteld dat de auto er niet uitzag en deze onder de spack zat. Voorts heeft hij gewezen op andere op internet te koop staande auto's.
12. De kantonrechter overweegt dat haar bij de begroting van schade een ruime mate van vrijheid toekomt (artikel 6:97 BW). Als de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, moet de schade worden geschat. In het onderhavige geval doet zich die situatie voor. Nu vaststaat dat [gedaagde] de auto zelf op 19 mei 2009 heeft gekocht en geleverd gekregen en hij deze reeds de dag daarop, te weten 20 mei 2009, heeft verkocht, is de kantonrechter van oordeel dat reeds gelet daarop niet zonder meer van de door [gedaagde] gestelde behaalde opbrengst uit kan worden gegaan. Gesteld, noch gebleken is dat en zo ja, welke pogingen [gedaagde] heeft ondernomen om een goede prijs voor de auto te verkrijgen. Zo is bijvoorbeeld onduidelijk op welke wijze hij de auto te koop heeft gezet. De bij antwoord geponeerde stelling dat de auto er niet uitzag en dat [gedaagde] "gedurende een aantal dagen de moeite heeft genomen om de Caddy geheel op te knappen en schoon te maken en van alle spack te voldoen" en "zelfs in die staat" niet meer kon ontvangen dan
€ 1.750,00 passeert de kantonrechter voorts. Dit, omdat die stellingen haaks staan op het feit dat vaststaat, (nu [gedaagde] dat zelf heeft gesteld en dat ook uit de door hem overgelegde factuur van de transactie volgt) dat hij de auto op 20 mei 2009 en dus al de dag na de aankoop heeft verkocht. De door [gedaagde] overgelegde prints van op internet te koop staande auto's zijn daarnaast naar het oordeel van de rechtbank niet te vergelijken met de onderhavige auto. Dit reeds omdat het aantal gereden kilometers van die auto's vele malen hoger (namelijk rond de 250.000) is dan van de onderhavige auto. Zoals [gedaagde] zelf aangeeft is dat een factor die tot 'aanmerkelijk andere resultaten' leidt. De kilometerstand van de auto's waarvan [de curator] een uitdraai heeft overgelegd, komen wel redelijk overeen met die van de onderhavige auto. De kantonrechter is echter van oordeel dat de door de boedel geleden schade niet gelijk kan worden gesteld met de prijs van die auto's. Immers, het gaat hier om vraagprijzen. Niet gezegd is dat dat ook de verkoopprijs zal worden. Daarnaast behoeft [de curator] thans geen verkoopkosten te maken. Alles afwegende begroot de kantonrechter de schade die door de boedel wordt geleden op een bedrag van
€ 2.400,00. Dat bedrag zal dan ook worden toegewezen.