ECLI:NL:RBASS:2009:BK6810

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
15 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
263283 - CV EXPL 09-4609
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van schadevergoeding wegens paulianeus handelen in faillissement

In deze zaak vorderde de curator van [R] Spackspuitbedrijf en Onderhoud betaling van een schadevergoeding van € 3.000,00 wegens paulianeus handelen. De curator stelde dat de verkoop van een auto door de gefailleerde aan [gedaagde] op de dag van faillissement niet geldig was, omdat de gefailleerde op dat moment niet bevoegd was om de auto te verkopen. De kantonrechter oordeelde dat de bescherming van artikel 3:86 BW niet van toepassing was, omdat de verkoop niet voldeed aan de vereisten van een geldige titel, zoals voorgeschreven in artikel 23 van de Faillissementswet. De kantonrechter wees erop dat overeenkomsten die door de gefailleerde zijn aangegaan na de faillietverklaring niet geldig zijn jegens de boedel.

De procedure begon met een dagvaarding op 11 augustus 2009, gevolgd door een conclusie van antwoord op 22 september 2009. De kantonrechter stelde vast dat [gedaagde] de auto op 19 mei 2009 had gekocht voor € 1.350,00 en deze de volgende dag voor € 1.750,00 had doorverkocht. De curator vorderde de waarde van de auto, omdat [gedaagde] deze niet kon terugleveren. De kantonrechter oordeelde dat de schade door de boedel op € 2.400,00 moest worden begroot, rekening houdend met de omstandigheden van de verkoop en de waarde van vergelijkbare auto's.

De kantonrechter wees de vordering van de curator toe, inclusief wettelijke rente vanaf 11 augustus 2009 en proceskosten. [gedaagde] werd veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing werd op 15 december 2009 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector kanton
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 263283 \ CV EXPL 09-4609
vonnis van de kantonrechter van 15 december 2009
in de zaak van
mr. [M],
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[R] Spackspuitbedrijf en Onderhoud,
hierna te noemen: [de curator],
kantoorhoudende en domicilie kiezende te [adres],
eisende partij,
gemachtigde: mr. R.M.A. Arnoldus,
tegen
[Gedaagde]
hierna te noemen: [gedaagde],
wonende te [adres],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. E.T. van Dalen.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 11 augustus 2009 met producties;
de conclusie van antwoord van 22 september 2009 met producties;
de nadere toelichtingen van partijen.
De vaststaande feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten, die vaststaan omdat ze niet of niet voldoende zijn betwist en/of blijken uit de in zoverre onweersproken gelaten inhoud van de overgelegde producties.
1. Bij vonnis van 19 mei 2009 is het faillissement uitgesproken van [R] Spackspuitbedrijf en Onderhoud (verder: [R]), met benoeming van [de curator] tot curator.
2. [R] heeft op 19 mei 2009 zijn auto, een Volkswagen, type Caddy, uit het jaar 2000 met de kilometerstand van 180.000 (verder: de auto), voor € 1.350,00 aan [gedaagde] verkocht, die dat bedrag op die dag direct contant heeft betaald.
3. [gedaagde] heeft de auto op 20 mei 2009 voor € 1.750,00 aan een derde verkocht. Die derde heeft dat bedrag diezelfde dag contant aan [gedaagde] betaald.
De vordering en het verweer
4. [de curator] vordert betaling van een bedrag groot € 3.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2009 en met de proceskosten.
Hij baseert zijn vordering op de stelling dat de verkoop van de auto op 19 mei 2009 als gevolg van het uitgesproken faillissement een geldige titel ontbeert, zodat [gedaagde] geen eigenaar van de auto is geworden en gehouden is tot teruglevering. Nu [gedaagde] daartoe, door de verkoop aan een derde, niet meer in staat is, is hij gehouden om de waarde van de auto te vergoeden. Gelet op drie willekeurig op internet te koop aangeboden, vergelijkbare auto's stelt [de curator] dat de waarde van de auto € 3.000,00 is.
5. [gedaagde] betwist tot betaling van het gevorderde gehouden te zijn. Hij stelt dat hem de bescherming van artikel 3:86 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) toekomt: hij heeft de auto weliswaar van een beschikkingsonbevoegde, maar te goeder trouw en niet om niet gekocht en geleverd gekregen. Daarnaast betwist hij de gestelde waarde van de auto en stelt hij -eerst bij dupliek- dat [de curator] niet ontvankelijk is omdat er geen actie richting [R] is ondernomen.
De beoordeling
Ontvankelijkheid
6. [gedaagde] heeft eerst bij dupliek het verweer gevoerd dat [de curator] niet ontvankelijk verklaard moet worden omdat gesteld noch gebleken is dat eerst [R] is aangesproken, terwijl hij daartoe (aldus [gedaagde]) wel gehouden is.
7. De kantonrechter passeert dat verweer. Niet alleen is expliciet in de wet bepaald dat [gedaagde] gehouden is al zijn verweer bij antwoord te voeren (artikel 128, lid 3, Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering) en is dit verweer dus tardief. Het slaagt echter ook niet, nu uit niets die door hem gestelde gehoudenheid volgt.
Nietigheid c.q. bescherming
8. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of [gedaagde] wel door [de curator] kan worden aangesproken. De kantonrechter beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
9. Vaststaat dat de auto door [R] op de dag dat hij failliet is verklaard, is verkocht en geleverd aan [gedaagde]. Tussen partijen is evenmin in geschil dat [R] daar op die dag, als gevolg van zijn faillietverklaring, niet meer toe bevoegd was. [gedaagde] stelt dat hem de bescherming van artikel 3:86 BW toekomt. Uit artikel 23 van de Faillissementswet (verder: Fw) volgt echter naar het oordeel van de kantonrechter dat de faillissementsboedel niet is gebonden aan overeenkomsten die door de gefailleerde op en na de dag van de faillietverklaring zijn aangegaan; de zogenoemde relatieve nietigheid (zie ook Hoge Raad 11 januari 1980 NJ 1980/563). Met andere woorden: overeenkomsten die door de gefailleerde zijn aangegaan zijn jegens de boedel niet geldig. Eventueel door of ten laste van de boedel verrichtte prestaties kunnen dan ook door de curator worden teruggevorderd. Anders dan [gedaagde] (veronder) stelt is het dan ook niet zo dat artikel 3:86 BW een inbreuk maakt op het bepaalde in artikel 23 Fw en dat een verkrijger te goeder trouw anders dan om niet toch wordt beschermd tegen een beschikkingsonbevoegde vervreemder. Wat [gedaagde] daarbij namelijk over het hoofd ziet is dat voor een beroep op die beschermingsbepaling, tevens voldaan moet zijn aan de overige vereisten van artikel 3:84 BW, waaronder dus het bestaan van een geldige titel. Zoals hiervoor reeds is overwogen is er krachtens het bepaalde in artikel 23 Fw voor wat betreft de boedel geen sprake van een geldige titel. Gelet daarop treft dit verweer dan ook geen doel.
Schade
10. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] niet in staat is de auto terug te leveren, noch dat hij -uitgaande van het feit dat hij daartoe gehouden is- gelet daarop gehouden is de waarde (als zijnde de schade die de boedel lijdt), daarvan te vergoeden. Ook de kantonrechter gaat daarvan uit. Partijen verschillen echter over de vraag wat de waarde van de auto is.
11. [de curator] stelt onder verwijzing naar een drietal op internet te koop staande auto's, dat de waarde € 3.000,00 bedraagt. [gedaagde] stelt dat de waarde niet meer zal zijn- zo begrijpt de kantonrechter hem- dan het bedrag dat hij ervoor heeft weten te verkrijgen, zijnde € 1.750,00. Daarbij heeft hij gesteld dat de auto er niet uitzag en deze onder de spack zat. Voorts heeft hij gewezen op andere op internet te koop staande auto's.
12. De kantonrechter overweegt dat haar bij de begroting van schade een ruime mate van vrijheid toekomt (artikel 6:97 BW). Als de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, moet de schade worden geschat. In het onderhavige geval doet zich die situatie voor. Nu vaststaat dat [gedaagde] de auto zelf op 19 mei 2009 heeft gekocht en geleverd gekregen en hij deze reeds de dag daarop, te weten 20 mei 2009, heeft verkocht, is de kantonrechter van oordeel dat reeds gelet daarop niet zonder meer van de door [gedaagde] gestelde behaalde opbrengst uit kan worden gegaan. Gesteld, noch gebleken is dat en zo ja, welke pogingen [gedaagde] heeft ondernomen om een goede prijs voor de auto te verkrijgen. Zo is bijvoorbeeld onduidelijk op welke wijze hij de auto te koop heeft gezet. De bij antwoord geponeerde stelling dat de auto er niet uitzag en dat [gedaagde] "gedurende een aantal dagen de moeite heeft genomen om de Caddy geheel op te knappen en schoon te maken en van alle spack te voldoen" en "zelfs in die staat" niet meer kon ontvangen dan
€ 1.750,00 passeert de kantonrechter voorts. Dit, omdat die stellingen haaks staan op het feit dat vaststaat, (nu [gedaagde] dat zelf heeft gesteld en dat ook uit de door hem overgelegde factuur van de transactie volgt) dat hij de auto op 20 mei 2009 en dus al de dag na de aankoop heeft verkocht. De door [gedaagde] overgelegde prints van op internet te koop staande auto's zijn daarnaast naar het oordeel van de rechtbank niet te vergelijken met de onderhavige auto. Dit reeds omdat het aantal gereden kilometers van die auto's vele malen hoger (namelijk rond de 250.000) is dan van de onderhavige auto. Zoals [gedaagde] zelf aangeeft is dat een factor die tot 'aanmerkelijk andere resultaten' leidt. De kilometerstand van de auto's waarvan [de curator] een uitdraai heeft overgelegd, komen wel redelijk overeen met die van de onderhavige auto. De kantonrechter is echter van oordeel dat de door de boedel geleden schade niet gelijk kan worden gesteld met de prijs van die auto's. Immers, het gaat hier om vraagprijzen. Niet gezegd is dat dat ook de verkoopprijs zal worden. Daarnaast behoeft [de curator] thans geen verkoopkosten te maken. Alles afwegende begroot de kantonrechter de schade die door de boedel wordt geleden op een bedrag van
€ 2.400,00. Dat bedrag zal dan ook worden toegewezen.
Rente en proceskosten
13. Tegen de gevorderde rente is geen verweer gevoerd. De kantonrechter is (eveneens) van oordeel dat deze toewijsbaar is.
14. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.
De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan de curator te betalen € 3.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2009 tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op € 72,25 aan dagvaardingskosten, € 208,00 aan vast recht en € 350,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. A.M.A.M. Kager en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2009.
typ/conc: 131ak
coll: