ECLI:NL:RBASS:2009:BK7263

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
10 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
247237 CV EXPL 09-271
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M.H. Pauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigd betaalde AIP-uitkering door Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg

In deze zaak heeft de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg (eiseres) een terugvordering ingesteld tegen gedaagde, die ten onrechte een Aanvullende Invaliditeitspensioen (AIP)-uitkering heeft ontvangen over de periode van 17 november 1999 tot en met 31 oktober 2006. Eiseres heeft gedaagde verzocht om het onverschuldigd betaalde bedrag van € 36.992,45 terug te betalen. Gedaagde heeft echter niet gereageerd op de sommaties van eiseres en is pas in januari 2009 gedagvaard.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiseres bij de beoordeling van de aanvraag en de toekenning van de AIP-uitkering in alle opzichten in de fout is gegaan. Gedaagde heeft op zijn beurt niets te verwijten, aangezien hij de juiste informatie heeft verstrekt en eiseres nalatig is geweest in haar controle. De kantonrechter oordeelt dat het niet redelijk is om gedaagde, na een lange periode van onterecht ontvangen uitkeringen, plotseling in financiële problemen te brengen door het volledige bedrag terug te vorderen.

De vordering van eiseres wordt afgewezen en zij wordt veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn begroot op € 800,-. Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. J.M.H. Pauw en is openbaar uitgesproken op 10 juni 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ASSEN
Sector kanton
Locatie Emmen
zaaknummer 247237 CV EXPL 09-271
uitspraak van 10 juni 2009
in de zaak van
de stichting STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
eisende partij
gemachtigde: mevrouw mr. H.H.A. Schrier
tegen
[Gedaagde],
wonende te [adres],
gedaagde partij
gemachtigde: mr. P.J. Hagemeijer (ARAG)
Partijen worden hierna eiseres en gedaagde genoemd.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.2 de dagvaarding van 14 januari 2009 met producties;
1.3 de conclusie van antwoord van 25 februari 2009 met producties;
1.4 de conclusie van repliek van 1 april 2009 met producties;
1.5 de conclusie van dupliek van 29 april 2009 met productie;
1.6 de akte uitlating productie van13 mei 2009.
2. De vaststaande feiten
2.1 De kantonrechter stelt als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken het volgende vast.
2.2 Eiseres stelt zich ten doel aan werknemers en gewezen werknemers, alsmede hun nagelaten betrekkingen, aanspraken toe te kennen op uitkeringen bij ouderdom, invaliditeit en overlijden. Een werknemer heeft ingevolge het Pensioenreglement recht op een aanvullende invaliditeitspensioenuitkering (AIP) van eiseres indien hij arbeidsongeschikt is in de zin van de (voormalige) Wet op de Arbeidsongeschiktheidverzekering (WAO) en een vervolguitkering in de zin van de WAO ontvangt.
2.3 Gedaagde heeft op 6 januari 2001 een aanvraag ingediend voor een AIP-uitkering. Bij die aanvraag heeft gedaagde de beslissing van 12 oktober 1999 van het GAK meegezonden. Daaruit bleek dat gedaagde vanaf 17 mei 1999 arbeidsongeschikt was, dat met ingang van 17 mei 1999 de arbeidsongeschiktheidsuitkering zou ingaan bestaande uit een loondervingsuitkering van maximaal een half jaar en, nadat de periode van de loondervingsuitkering zou zijn verstreken, uit een uitkering gebaseerd op een vervolgdagloon, over de hoogte waarvan gedaagde nader bericht van het GAK zou ontvangen. Gedaagde heeft met terugwerkende kracht vanaf 17 november 1999 een AIP-uitkering toegekend gekregen van eiseres. Over de periode van17 november 1999 tot en met 30 november 2001 heeft gedaagde eind november 2001 een nabetaling ontvangen van Hfl. 22.149,74. Voorts heeft gedaagde ook een tijdelijk aanvullend invaliditeitspensioen (TAIP) toegekend gekregen. Hierover is gedaagde bij brief van 19 november 2001 geïnformeerd. Die TAIP-uitkering werd toegekend per 17 mei 1999 en was niet afhankelijk van een vervolguitkering. Aan TAIP-uitkering heeft gedaagde omstreeks november 2001 een betaling ineens ontvangen van Hfl. 14.860,84.
2.4 In 2006 ontving eiseres van het UWV bericht dat gedaagde per 18 juli 2006 hersteld was verklaard en niet langer meer in aanmerking kwam voor een loondervingsuitkering. In tegenstelling tot eerdere informatie bleek dat de loondervingsuitkering van gedaagde per 17 november 1999 niet omgezet te zijn in een vervolguitkering. Gedaagde bleek namelijk in verband met een eerdere arbeidsongeschiktheidsperiode van 18 oktober 1993 tot 8 februari 1994 onder de oude regeling te vallen, waardoor zijn loondervingsuitkering was gecontinueerd in plaats van de in de beslissing van het GAK van 12 oktober 1999 aangekondigde vervolguitkering. Het UWV heeft gedaagde hier niet van op de hoogte gesteld.
2.5 Omdat gedaagde geen vervolguitkering heeft ontvangen had hij geen recht op een AIP-uitkering. Eiseres heeft gedaagde bij ongedateerde brief verzocht om het onverschuldigd betaalde bedrag van € 36.992,45 aan haar terug te betalen. Vervolgens is gedaagde bij brief van 5 juni 2008 gesommeerd om voormeld bedrag binnen 14 dagen na dagtekening over te maken en is hij daarbij tegen 19 juni 2008 in gebreke gesteld. De gemachtigde van gedaagde heeft daar bij brief van 27 juni 2008 op gereageerd. In dat verband is onder meer het volgende gesteld: Indien en voorzover u vasthoudt aan de terugvordering van het (gehele) bedrag, merk ik op dat het voor cliënt een haast onmogelijke situatie wordt. Hij beschikt niet over zoveel geld als u nu terugvordert. Omdat uw instelling ook oorzaak is van de voortgezette betaling, ligt matiging van het bedrag voor de hand. In termen van een betalingsregeling kan cliënt niet verder gaan dan € 200,- per maand. Eiseres heeft niet op die brief gereageerd en ook van andere actie van eiseres is niet gebleken tot dat zij in januari 2009 is overgegaan tot dagvaarding van gedaagde in dit geding.
3. De vordering en het verweer
3.1 Eiseres vordert op de in de dagvaarding vermelde gronden om bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad gedaagde te veroordelen om aan eiseres te betalen het bedrag van € 36.992,45, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW hierover vanaf 5 juni 2008 tot aan de dag van algehele voldoening en met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen een salaris voor de gemachtigde van eiseres.
3.2 Gedaagde betwist de vordering, zakelijk samengevat stellende dat hem niets kan worden verweten en dat eiseres het geheel aan zichzelf heeft te wijten dat zij AIP heeft betaald zonder deugdelijk vast te stellen of zij daartoe verplicht was, terwijl zij die situatie onnodig lang heeft laten voortbestaan.
4. De beoordeling
4.1 Aan de hand van de beschikbare gedingstukken stelt de kantonrechter in de eerste plaats vast dat bij beslissing van het GAK van 12 oktober 1999 met ingang van 17 mei 1999 aan gedaagde een WAO-uitkering is toegekend. In die beslissing is onder meer het volgende gesteld: Nadat de periode van de loondervingsuitkering is verstreken, wordt de uitkering gebaseerd op een vervolgdagloon. Zodra de loondervingsuitkering is afgelopen, ontvangt u bericht over de hoogte van de vervolguitkering. Pas in januari 2001 heeft gedaagde een aanvraag bij eiseres ingediend voor een aanvullingsregeling. Bij die aanvraag heeft gedaagde bedoelde toekenningsbeslissing van het GAK overgelegd. Op het aanvraagformulier heeft gedaagde de vraag onder punt 3d. Zijn er sinds aanvang WAO wijzigingen geweest in uw uitkering? met nee beantwoord. Opgemerkt wordt dat indien gedaagde voor een vervolguitkering in aanmerking zou zijn gekomen, deze al per 17 november 1999 zou zijn ingegaan.
4.2 Vastgesteld wordt dat eiseres in het door gedaagde ingevulde en op 6 januari 2001 ondertekende aanvraagformulier kennelijk geen aanleiding heeft gezien voor nader onderzoek of navraag. Dat klemt nog eens te meer waar eiseres tot in dit stadium van de procedure op volstrekt onvoldoende wijze heeft verklaard waarom zij er, juist gelet op het pas in januari 2001 ontvangen aanvraagformulier in samenhang met de toekenningsbeslissing van het GAK van 12 oktober 1999, toch kennelijk zonder meer van uit meende te mogen gaan dat gedaagde vanaf 17 november 1999 een vervolguitkering ontving en dus in aanmerking kwam voor een AIP-uitkering. Eiseres had immers al bij de beoordeling van de aanvraag van gedaagde kunnen en moeten beslissen dat die aanvraag niet kon worden gehonoreerd. In plaats daarvan heeft zij de AIP-uitkering met terugwerkende kracht aan gedaagde toegekend en uitbetaald en is zij die uitkering kennelijk ook nog eens zonder enige vorm van controle blijven doen tot in 2006, terwijl als vaststaand moet worden aangenomen dat gedaagde op grond van de toekenningsbeslissing van eiseres van 19 november 2001 steeds jaarlijks in januari een kopie van de specificatie die hem door de WAO-uitvoeringsinstelling is verstrekt aan eiseres heeft toegestuurd.
4.3 Vastgesteld wordt dat gedaagde weliswaar ten onrechte de hier in het geding zijnde AIP-uitkering heeft ontvangen, maar dat dit uitsluitend het gevolg is van grove nalatigheid van eiseres. Om te kunnen beoordelen of gedaagde in aanmerking zou kunnen komen voor een TAIP-uitkering, een AIP-uitkering en een Premievrije deelneming wegens arbeidsongeschiktheid, heeft eiseres gedaagde bij brief van 20 december 2000 een aanvraagformulier toegestuurd met de vraag om dit in te vullen en terug te sturen. Gedaagde heeft in het door hem op 6 januari 2001 ingevulde en ondertekende aanvraagformulier de vraag of er sinds de aanvang WAO wijzigingen zijn geweest in de uitkering ontkennend beantwoord. En waar eiseres tevens de beschikking had over de beslissing van het GAK van 12 oktober 1999, waaruit genoegzaam kon worden opgemaakt dat, als gedaagde in aanmerking zou zijn gekomen voor een vervolguitkering, die vervolguitkering al per 17 november 1999 had moeten ingaan, had eiseres in januari 2001 tot geen andere beslissing kunnen komen dan een afwijzing van de aanvraag van gedaagde. Gedaagde is in de gegeven omstandigheden helemaal niets te verwijten, hij heeft eiseres de juiste informatie verstrekt en, anders dan eiseres nu stelt, kan niet worden geconcludeerd dat gedaagde zich aan de hand van de ontvangen bedragen had moeten realiseren dat hij veel meer ontving dan waar hij recht op had. Waar de eerste betalingen met terugwerkende kracht plaatsvonden en uit het door eiseres overgelegde betalingsoverzicht blijkt dat steeds wisselende bedragen zijn uitbetaald over wisselende periodes, mag niet worden verwacht dat gedaagde, of wie dan ook, dit had moeten terugrekenen naar een maandbedrag. Daar was overigens ook geen enkele reden toe nu gedaagde er niet alleen op mocht vertrouwen dat hij de AIP-uitkering terecht ontving, maar dat ook als vaststaand moet worden aangenomen dat gedaagde elk jaar vanaf 2001 in januari de specificaties van de WAO-uitkeringsinstelling naar eiseres heeft toegestuurd. Vastgesteld wordt dat eiseres heeft nagelaten de AIP-uitkering op grond van die specificaties in de periode van 2001 tot en met 31 oktober 2006 alsnog te beëindigen, iets wat zonder meer van eiseres had mogen verwacht.
4.4 Waar eiseres bij de beoordeling van de aanvraag, de toekenning van de AIP-uitkering en de controle daarop in alle opzichten in de fout is gegaan, terwijl gedaagde in het geheel niets valt te verwijten, gaat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aan om, nadat zij in 2006 constateerde dat gedaagde niet voor een AIP-uitkering in aanmerking kwam ook nog eens veel te lang heeft gewacht met het nemen van adequate actie, iemand als gedaagde van de ene op de andere dag in financiële problemen te brengen, zoals eiseres dat heeft gedaan door de ten onrechte uitbetaalde AIP-uitkering van gedaagde geheel terug te vorderen. Eiseres zal zelf de rekening voor haar fouten moeten dragen.
4.5 Alles overziende acht de kantonrechter het volkomen gerechtvaardigd om de vordering van eiseres af te wijzen en haar te veroordelen in de kosten van het geding.
5. De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af en veroordeelt eiseres in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagde begroot op € 800,- (2 punten).
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.M.H. Pauw en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2009.
typ/conc. 54hp
coll: