RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.605744-09
vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 22 december 2009 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
wonende [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 08 december 2009.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R.P. Ossentjuk, advocaat te Groningen.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 mei 2008 tot en met 4 november 2008, op na te noemen plaatsen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte en/of zijn medeverdachte(n), telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen -op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht en/of besteld, te weten:
a)
in of omstreeks de periode 1 september 2008 tot en met 21 oktober 2008 te Meppel en/of te Assen, in elk geval in Nederland, een of meer goederen (waaronder een of meer interieur meubelen en/of een wandkast) (ter waarde van 41.352,50 euro en 5.563,25 euro) besteld en/of gekocht bij [benadeelde 1] en/of
b)
in of omstreeks de periode 23 juni 2008 tot en met 4 november 2008 te Tynaarlo en/of te Assen, in elk geval in Nederland, een of meer goederen (waaronder een of meer wandpanelen) (ter waarde van 8.265,98 euro) besteld en/of gekocht bij [benadeelde 2] en/of
c)
op of omstreeks 18 september 2008 te Hoogersmilde, in elk geval in Nederland, een of meer goederen (waaronder een hoeveelheid benzine en/of diesel) (ter waarde van 64,90 euro) gekocht bij Shell tankstation [benadeelde 3] en/of
d)
in of omstreeks de periode 9 september 2008 tot en met 16 september 2008 te Smilde en/of Assen, in elk geval in Nederland, een of meer goederen (waaronder een of meer (bouw)materialen) (ter waarde van 3.224,47 euro) besteld en/of gekocht bij [benadeelde 4] en/of
e)
in of omstreeks de periode 5 mei 2008 tot en met 24 mei 2008 te Groningen en/of Assen, in elk geval in Nederland, een of meer goederen (waaronder een of meer lampen en/of kasten en/of planken en/of cadeaubonnen) (ter waarde van 4.260,08 euro) besteld en/of gekocht bij IKEA.
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 juli 2008 tot en met 23 oktober 2008, te Assen en/of te Zwolle, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
- een personenauto, van het merk Chevrolet, type Captiva, kenteken [kenteken] toebehorend aan autobedrijf [benadeelde 5], en welke auto verdachte en/of zijn medeverdachte uit hoofde van een leaseovereenkomst onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. A.M. de Vries acht hetgeen is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
* 160 uren werkstraf, subsidiair 80 dagen hechtenis;
* 2 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
* toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen Ikea, [benadeelde partij 2] en
[benadeelde partij 3];
* toewijzing van de vordering ontneming tot een bedrag van 10.538 euro.
De verdachte dient van het onder 2 tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht met name niet bewezen, dat verdachte de personenauto wederrechtelijk zich heeft toegeëigend. Verdachte heeft twee leasetermijnen niet voldaan aan de leasemaatschappij omdat er onvoldoende saldo stond op de bankrekening waarvan de leasetermijnen automatisch door de leasemaatschappij zouden worden geïncasseerd. Omdat de leasetermijnen niet werden betaald heeft de leasemaatschappij de auto bij verdachte opgehaald. Uit het enkel niet betalen van twee leasetermijnen volgt niet dat er sprake is van wederrechtelijke toe-eigening.
Gelet op deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet gesproken worden van verduistering.
De bewijsmiddelen houden het volgende in:
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij in de periode van 5 mei 2008 tot en met 4 november 2008, op na te noemen plaatsen, tezamen en in vereniging met een ander een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte en/of zijn medeverdachte, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen -op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht en/of besteld, te weten:
a)
in de periode 1 september 2008 tot en met 21 oktober 2008 te Meppel goederen waaronder interieur meubelen en een wandkast ter waarde van 41.352,50 euro en 5.563,25 euro besteld en gekocht bij [benadeelde 1] en
b)
in de periode 23 juni 2008 tot en met 4 november 2008 te Tynaarlo goederen waaronder wandpanelen ter waarde van 8.265,98 euro besteld en gekocht bij [benadeelde 2] en
d)
in de periode 9 september 2008 tot en met 16 september 2008 te Smilde goederen waaronder bouwmaterialen besteld en gekocht bij [benadeelde 4] en
e)
in de periode 5 mei 2008 tot en met 24 mei 2008 te Groningen goederen waaronder lampen en kasten en planken en cadeaubonnen ter waarde van 4.260,08 euro besteld en gekocht bij IKEA.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De in de bewijsmiddelen opgenomen andere geschriften zijn uitsluitend gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De verdachte zal van het onder 1 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] oogmerk hadden om zonder betaling de beschikking over de bestelde en gekochte goederen te krijgen.
[Medeverdachte] heeft twee bedrijven geëxploiteerd die failliet zijn verklaard voorafgaande aan de start van de activiteiten met betrekking tot de winkel van verdachte. Uit deze faillissementen zijn schulden overgebleven. Als er plannen zijn om een kledingwinkel te starten maken verdachten alsnog huwelijkse voorwaarden op. Verdachte schrijft zich als eenmanszaak in bij de Kamer van Koophandel onder de naam [handelsnaam].
Doordat verdachten staan geregistreerd bij de BKR kan er geen financiering plaatsvinden bij een reguliere bank.
Ondanks het feit dat de bedrijfsfinanciering niet rond is gaan verdachte en [medeverdachte] wel verplichtingen aan om de winkel in te kunnen richten. Omdat verdachte en [medeverdachte] de rekeningen niet (konden) betalen gaan zij steeds in zee met andere winkelinrichters om op die manier de winkel ingericht te kunnen krijgen. Ook als bekend is dat de financiering niet rond zal komen gaat men door met het aangaan van (financiële) verplichtingen voor het inrichten van de winkel [handelsnaam].
Door steeds niet te betalen hebben verdachte en [medeverdachte] niet alleen oogmerk gehad maar ook het voornemen om niet te betalen omdat zij immers niet konden betalen.
Verdachte en [verdachte] hadden wellicht de verwachting dat de bedrijfsfinanciering rond zou komen doch de rechtbank acht die verwachting gelet op wat hiervoor is overwogen, niet reëel.
Gelet op de periode waarin verdachte en [verdachte] dit hebben gedaan kan ook gesproken worden van gewoonte.
De rechtbank acht ook medeplegen bewezen omdat verdachte de winkel op haar naam had staan en offertes heeft ondertekend. Ook zij wist dat de diverse rekeningen niet konden worden betaald.
Het bewezen verklaarde levert op:
onder 1: medeplegen van een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren,
strafbaar gesteld bij artikel 326a in verbinding met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht;
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de op te leggen straf rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, met de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, met hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van verdachte en met de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 18 november 2009 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor misdrijven.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte wilde samen met haar (toenmalige) echtgenoot en medeverdachte [medeverdachte] een kledingwinkel starten. [Medeverdachte] heeft daartoe een bedrijf benaderd om die winkel in te richten. Als dat bedrijf geen betaling ontvangt stopt dat bedrijf met haar activiteiten. [medeverdachte] benadert vervolgens een ander bedrijf om de inrichting te realiseren. Als ook dat bedrijf geen betaling ontvangt worden de activiteiten beëindigd. [Medeverdachte] benadert opnieuw een onderneming om het inrichten van de winkel alsnog gerealiseerd te krijgen. Ook deze onderneming ontvangt geen betaling van verdachte en [medeverdachte]. Dat bedoelde ondernemingen niet konden worden betaald was gelegen in het feit dat verdachte en [medeverdachte] de financiering niet rond konden krijgen. Ondanks dit gegeven werd doorgegaan met het benaderen van bedrijven om de plannen gerealiseerd te krijgen. Door zo te handelen hebben verdachte en [medeverdachte] het vertrouwen in het handelsverkeer, dat voor geleverde goederen en diensten zal worden betaald, beschaamd. In dat opzicht is aan de benadeelden grote schade toegebracht.
De handelwijze van verdachte en [medeverdachte] om hun doelen te kunnen bereiken zijn afkeurenswaardig te noemen. De realiteitszin is totaal uit het oog verloren.
Anderzijds was het handelen van verdachte en [medeverdachte] gericht op het realiseren van een kledingwinkel. Het doel was om met de opbrengsten uit de verkoop van kleding de vele schulden af te lossen. In dat opzicht kan het handelen van verdachte worden gezien als een investering en was het niet -zoals in vele gevallen- gericht op het doorverkopen van de bestelde goederen om op die wijze geld te genereren. Verdachte en zijn echtgenote hebben financieel gezien niets aan hun activiteiten overgehouden, in tegendeel, hun schuldenlast is alleen maar gegroeid.
De rechtbank houdt er tevens rekening mee dat [medeverdachte] als de initiator van de feiten moet worden gezien dat ontslaat verdachte overigens niet van haar verantwoordelijkheid voor de feiten. Verdachte heeft daarbij [medeverdachte] niet bewogen om de activiteiten met betrekking tot de winkel te staken toen duidelijk werd dat de financiering niet rond zou komen. Verdachte kan worden aangerekend dat zij het allemaal heeft laten gebeuren en ook heeft meegewerkt om het te kunnen laten gebeuren.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval
een werkstraf geboden is van 60 uren met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf .
Met betrekking tot het aantal uren werkstraf heeft de rechtbank meegewogen dat de verdachte de zorg heeft voor haar kinderen met ieder hun eigen problematiek. Voorts heeft de rechtbank de rol van verdachte met betrekking tot de bewezen verklaarde feiten in de straf tot uiting gebracht.
De navolgende personen en rechtspersonen hebben zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van hun vorderingen tot schadevergoeding van na te noemen bedragen.
a. de benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van EUR 47.831,53;
b. de benadeelde partij Ikea vordert een schadevergoeding van EUR 2.678,00;
c. de [benadeelde 3] vordert een schadevergoeding van EUR 54,54.
Uit de tekst van en wetsgeschiedenis bij artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering blijkt dat de wetgever beoogd heeft de positie van slachtoffers van strafbare feiten te verbeteren door slachtoffers op een eenvoudige, goedkope en snelle manier de gelegenheid te bieden hun civiele vordering te innen. Bij de beoordeling van de gegrondheid van de vordering is uitgangspunt dat de strafrechter het civiele aansprakelijkheidsrecht toepast, met inachtneming van enkele strafvorderlijke bijzonderheden die met name tot doel hebben de strafzaak niet te zeer op te houden met debatten over ingewikkelde civielrechtelijke (bewijs)aangelegenheden.
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaren, omdat de vordering niet eenvoudig van aard is, gelet op de tussen [benadeelde] en verdachte opgemaakte en geregistreerde pandakte en de door [benadeelde] uit het bedrijfspand van verdachte meegenomen goederen (kleding).
Dit brengt mee dat deze benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op nihil.
De rechtbank zal de overige benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen tot schadevergoeding en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen van de benadeelde partijen Ikea en [benadeelde 3] beoordeeld dienen te worden naar civiel recht. Dat strekt zich ook uit naar eventuele vragen omtrent de ontvankelijkheid van de vordering.
In het civiele recht zijn de vorderingen in een procedure niet-ontvankelijk door het persoonlijke faillissement van de verdachte en moeten de benadeelden zich wenden tot de curator om hun vordering ter verificatie aan te melden. Door de faillietverklaring verliest de gefailleerde immers de beschikking en het beheer over zijn tot het faillissement behorende vermogen ("de boedel"). Dit heeft gevolgen voor de civiele procedures over dat vermogen, aangezien de Faillissementswet (Fw.), met het oog op de paritas creditorum - de gelijkheid van schuldeisers-, een exclusieve regeling bevat voor gerechtelijke procedures tegen een gefailleerde, die strekken tot het verrichten van betalingen ten laste van de failliete boedel.
Artikel 26 Fw. bepaalt dat vorderingen tot nakoming van een verbintenis die tot de boedel behoort, tijdens het faillissement slechts ter verificatie kunnen worden aangemeld. Met 'rechtsvorderingen die nakoming van een verbintenis uit de boedel ten doel hebben', wordt uitsluitend gedoeld op faillissementsvorderingen. De bepaling ziet dus - kort gezegd - op verbintenisrechtelijke vorderingen op de gefailleerde die vóór de faillietverklaring zijn ontstaan. Dit brengt mee dat een schuldeiser die zijn vordering op een andere wijze instelt, daarin niet ontvangen kan worden. De vordering kan derhalve niet tegen de gefailleerde worden ingesteld door voeging als benadeelde partij in een strafrechtelijke procedure.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat deze rechtbank bij vonnis van 4 november 2008 het faillissement van verdachte heeft uitgesproken. Vast staat tevens dat de vorderingsrechten van de benadeelde partijen, die hun grond vinden in verdachtes onrechtmatig handelen jegens de benadeelde partijen, vóór de datum van het faillissement van verdachte zijn ontstaan. Gelet op de datum van voeging als benadeelde partij, betreffen de (civielrechtelijke) vorderingen tot schadevergoeding van Ikea en [benadeelde 3] de boedel en deze vorderingen dienen derhalve bij de curator in het faillissement van verdachte ter verificatie te worden aangemeld.
Dit brengt mee dat de rechtbank de kosten die in verband met deze vorderingen zijn gemaakt zal compenseren door te bepalen dat de verdachte en de benadeelde partijen ieder de eigen gemaakte kosten dragen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het verlengde van het vorenstaande komt de rechtbank ook niet toe aan het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer (artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht). Deze schadevergoedingsmaatregel is een zelfstandige straf-rechtelijke sanctie en kan zelfs worden opgelegd als de benadeelde geen schadevordering heeft ingediend. Gedurende de looptijd van het faillissement staat het de verdachte in de regel niet vrij om van zijn maandelijkse vrij te laten bedrag te betalen op vordering die reeds voor de datum van het faillissement van verdachte zijn ontstaan. Derhalve heeft de verdachte het vanwege zijn faillissement in beginsel niet zelf in de hand om, zolang het faillissement niet is geëindigd, enige in het kader van deze strafzaak opgelegde betalings-verplichting na te komen.
Reeds op grond hiervan acht de rechtbank het thans niet opportuun dat de schadever-goedingsmaatregel aan verdachte wordt opgelegd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het niet-nakomen van de betalingsverplichting uit hoofde van de schadever-goedingsmaatregel bedreigd wordt met hechtenis, terwijl het naar het oordeel van de rechtbank ook niet zo kan zijn dat door het opleggen van bedoelde schadevergoedings-maatregel alsnog de hiervoor bedoelde gelijkheid van schuldeisers omzeild zou worden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat in de onderhavige situatie door het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel op onvoorziene wijze de gelijkheid van de crediteuren wordt doorbroken. Het is de rechtbank namelijk bekend, dat er meer benadeelde partijen zijn, doch dat deze zich niet allemaal hebben gevoegd in het strafproces.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 3 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot:
* gevangenisstraf voor de duur van twee maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoer-gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
* een taakstraf bestaande uit 60 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast;
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partijen
- [benadeelde 1],
- Ikea en
- [benadeelde 3],
niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen en dat zij hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
De benadeelde partijen en de verdachte dragen de eigen kosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter en mr H.T. van Voorst en mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, rechters in tegenwoordigheid van D. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 22 december 2009, zijnde mr. Van Voorst buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.