ECLI:NL:RBASS:2009:BK7401

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
22 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
19.605744-09 (2)
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontnemingsvordering en wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 22 december 2009 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen de verdachte, die in staat van faillissement verkeert. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten van een bewezen verklaard feit, met een geschat bedrag van € 8.493,35. De officier van justitie had een vordering ingediend om dit bedrag aan de Staat te laten betalen, maar de rechtbank heeft besloten dat de verplichting tot betaling aan de Staat op nihil wordt gesteld. Dit besluit is genomen omdat de benadeelden, die civiele vorderingen hebben op de verdachte, bij de afwikkeling van het faillissement betrokken zullen worden. De rechtbank oordeelt dat het niet in het belang van de benadeelden is dat de Staat zich als concurrente schuldeiser mengt in de afwikkeling van het faillissement. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte geen voordeel heeft gehad van de vrijspraak voor andere tenlastegelegde feiten. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de andere rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.605744-09
Uitspraak van de Meervoudige kamer d.d. 22 december 2009 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
wonende [adres].
1. Gang van zaken.
1.1. De officier van justitie heeft een ontnemingsvordering ter terechtzitting ingediend die ertoe strekt dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het door verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 4 Wetboek van Strafrecht wordt geschat en dat aan verdachte de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 10.538,--.
1.2. De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken.
1.3. De officier van justitie, de verdachte en haar raadsman, mr. M.R.P. Ossentjuk, advocaat te Groningen, zijn gehoord ter openbare terechtzitting van 08 december 2009.
2. Bewijsmiddelen
De rechtbank ontleent na te noemen schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Wetboek van Strafrecht aan de volgende bewijsmiddelen welke, zakelijk weergegeven, onder meer inhouden:
niet opgenomen
3. Motivering.
3.1. De rechtbank heeft bij vonnis van heden 22 december 2009 het aan verdachte tenlastegelegde feit onder 1, met het hierboven vermelde parketnummer bewezen verklaard.
De vordering van de officier van justitie is gebaseerd op de tenlastegelegde feiten onder 1 en 2.
Uit voormeld vonnis blijkt dat verdachte van het onder 1 sub c en 2 tenlastegelegde is vrijgesproken zodat verdachte uit die feiten geen voordeel heeft gehad.
3.2. Op grond van de stukken en hetgeen op de terechtzitting is gebleken, staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat verdachte door middel van of uit de baten van het bewezen verklaarde feit, genoemd in het strafdossier, wederrechtelijk voordeel heeft genoten. De rechtbank schat dat voordeel op een bedrag van 8493,35 euro.
3.3. De rechtbank zal als basis van de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgaan van de berekening die op 20 augustus 2009 is opgesteld door de opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar], welke berekening zich in het dossier bevindt. De berekening is op de hiervoor genoemde wettige bewijsmiddelen gegrond.
De rechtbank zal evenwel het door verdachte aan de Staat te betalen bedrag op nihil stellen.
Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte verkeert in staat van faillissement. Het vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel is de som van een aantal civiele vorderingen die benadeelden die in het strafdossier voorkomen, hebben op verdachte. Deze vorderingen zullen - wanneer de benadeelden zich ten minste melden bij de curator - bij de afwikkeling van het faillissement worden meegenomen.
De rechtbank heeft geen zicht op hoe en op welke termijn het faillissement zal worden afgewikkeld. Maar zij acht het hoe dan ook niet in het belang van de benadeelden/schuld-eisers dat de Staat zich nadien zal gaan mengen onder degenen die nog geld tegoed hebben van verdachte, op welke basis dan ook.
Anders dan bij de schadevergoedingsmaatregel zal de Staat bij een ontnemingsvordering immers niet gaan vorderen ten behoeve van de benadeelden, maar zich manifesteren als een concurrente schuldeiser. En dit terwijl - zoals eerder overwogen - het bedrag dat de Staat zal vorderen is opgebouwd uit bedragen die benadeelden van verdachte tegoed hebben.
3.4. De op te leggen maatregel berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
4. Beslissing
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door verdachte door middel van of uit de baten van de bewezen verklaarde feiten, wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 8.493,35 ,- (ZEGGE achtduizend vierhonderd drieënnegentig euro en vijfendertig eurocenten) en
- stelt de verplichting van het aan de Staat te betalen bedrag ter ontneming van het door verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil.
Aldus gegeven door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter en mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. H.T. van Voorst, rechters in tegenwoordigheid van D. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 22 december 2009, zijnde mr. Van Voorst buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.