zaaknummer / rolnummer: 75585 / KG ZA 09-217
Vonnis in kort geding van 22 december 2009
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
advocaat mr. J. Wind,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
advocaat mr. P.J. Fousert.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 19 oktober 2009;
- de akte tot wijziging en vermeerdering van eis van [eiseres] d.d. 26 oktober 2009;
- de mondelinge behandeling d.d. 11 december 2009;
- de pleitnota van [eiseres];
- de door partijen overgelegde producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of niet voldoende gemotiveerd betwist, staat tussen partijen het volgende vast.
2.2. [Gedaagde] heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen bij verzoekschrift van 12 augustus 2009 verzocht verlof te verlenen voor het leggen van conservatoir bewijsbeslag onder [eiseres]. De voorzieningenrechter heeft dit verlof bij beschikking van 17 augustus 2009 verleend. In de beschikking zijn diverse voorwaarden opgenomen waaronder het beslag diende plaats te vinden. Zo is in de beschikking, onder meer, te lezen dat de eis in de hoofdzaak ultimo november 2009 diende te worden ingesteld.
2.3. [Gedaagde] heeft in de periode van 24 augustus tot en met 2 september 2009 diverse gegevensdragers van [eiseres] in beslag en bewaring doen nemen. De deurwaarder heeft van deze inbeslagname diverse processen-verbaal opgemaakt.
2.4. [Gedaagde] heeft daarnaast de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen bij verzoekschrift van 9 september 2009 verzocht verlof te verlenen voor het leggen van conservatoir verhaalsbeslag onder diverse derden. De voorzieningenrechter heeft dit verlof bij beschikking van 10 september 2009 verleend.
2.5. [Eiseres] heeft bij dagvaarding van 9 oktober 2009 een bodemprocedure tegen [gedaagde] aangespannen. Zij heeft [gedaagde] hierbij tegen 28 oktober 2009 gedagvaard. [Gedaagde] heeft in deze procedure op 9 december 2009 een incidentele conclusie genomen houdende een vordering tot inzage of afschrift van bescheiden ex artikel 843a Rv.
3.1. [Eiseres] heeft – verkort weergegeven – gevorderd, bij onderdeel 1 van haar petitum, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het gelegde bewijsbeslag opheft. Daarnaast vordert [eiseres], bij onderdeel 2 van haar petitum, dat de voorzieningenrechter [gedaagde] gebiedt de deurwaarder en bewaarder te instrueren de in beslag genomen materialen te vernietigen. Het één en het ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,--. Bij onderdeel 4 van haar petitum vordert [eiseres] dat de voorzieningenrechter [gedaagde] gebiedt om, indien zij nadat de voorzieningenrechter het bewijsbeslag heeft opgeheven opnieuw een bewijsbeslagverzoek doet, een kopie van het te wijzen vonnis aan dit bewijsbeslagverzoek te hechten en toe te lichten waarom in afwijking van het vonnis op dat moment een bewijsbeslag wèl gerechtvaardigd zou zijn. Het één en het ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250.000,--. Bij onderdeel 5 van haar petitum vordert [eiseres] dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.2. [Eiseres] heeft haar vorderingen ten aanzien van de op grond van het verlof van 10 september 2009 door [gedaagde] gelegde derdenbeslagen zoals opgenomen in onderdeel 3 van haar petitum en haar akte wijziging en vermeerdering van eis, ter zitting ingetrokken. Dit in verband met het feit dat partijen hieromtrent vóór de mondelinge behandeling een minnelijke regeling hebben getroffen.
3.3. Ter zitting heeft [eiseres] gesteld, in aanvulling op het bij dagvaarding gestelde, dat het gelegde bewijsbeslag op grond van het bepaalde in artikel 700 lid 3 Rv per ultimo november 2009 van rechtswege is vervallen, omdat [gedaagde] haar eis in de hoofdzaak te laat heeft ingesteld. [Eiseres] heeft de voorzieningenrechter verzocht om ter zitting mondeling op dit punt te beslissen, omdat indien de voorzieningenrechter tot het oordeel zou komen dat het bewijsbeslag inderdaad van rechtswege is vervallen, op onderdeel 1 van haar petitum niet meer beslist zou hoeven worden. [Eiseres] zou in dat geval wèl de onderdelen 2, 4 en 5 van haar petitum handhaven.
3.4. Op de stellingen van [eiseres] wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. [Gedaagde] heeft verweer gevoerd.
4.2. Op de stellingen van [gedaagde] wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling
Spoedeisend belang
5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Nu [eiseres] zich primair op het standpunt stelt dat het bewijsbeslag al per ultimo november 2009 is vervallen, is het spoedeisend belang van [eiseres] bij haar vorderingen in kort geding hiermee naar het oordeel van de voorzieningenrechter gegeven.
De stellingen van partijen
5.2. [Eiseres] heeft aan haar verzoek aan de voorzieningenrechter om te oordelen over de vraag of het bewijsbeslag per ultimo november 2009 inderdaad van rechtswege is vervallen – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd.
5.3. De voorzieningenrechter heeft in zijn beschikking van 17 augustus 2009 uitdrukkelijk bepaald dat de eis in de hoofdzaak ultimo november 2009 diende te worden ingesteld. [Gedaagde] heeft echter pas op 9 december 2009 haar incidentele conclusie genomen houdende een vordering tot inzage of afschrift van bescheiden ex artikel 843a Rv. Deze incidentele conclusie dient volgens [eiseres] te worden beschouwd als de eis in de hoofdzaak van [gedaagde] in de zin van artikel 700 lid 3 Rv en de beschikking van de voorzieningenrechter.
5.4. [Gedaagde] heeft verweer gevoerd en zich hierbij op het standpunt gesteld dat de eis in de hoofdzaak tijdig, namelijk op 9 oktober 2009, is ingesteld middels de dagvaarding van [eiseres]. Volgens [gedaagde] hangt het door haar gelegde bewijsbeslag niet alleen samen met haar vorderingen op [eiseres], maar ook met de vorderingen van [eiseres] op haar. Artikel 700 lid 3 Rv dient volgens [gedaagde] in dit verband ruim te worden uitgelegd, in die zin dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen wie – de beslaglegger danwel de beslagene – de eis in de hoofdzaak instelt.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
5.5. De voorzieningenrechter heeft bij mondeling vonnis ter zitting op het verzoek van [eiseres] beslist dat het door [gedaagde] gelegde bewijsbeslag per ultimo november 2009 van rechtswege is vervallen.
5.6. Aan deze beslissing heeft de voorzieningenrechter de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
5.7. De voorzieningenrechter heeft in de eerste plaats tot uitgangspunt genomen de beschikking van de voorzieningenrechter van 17 augustus 2009, waarin in de beslissing onder punt VI te lezen is:
(…) bepaalt dat de eis in de hoofdzaak ultimo november 2009 dient te worden ingesteld (…).
5.8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat onder de ‘eis in de hoofdzaak’ in de zin van deze beschikking dient te worden verstaan de op 9 december 2009 door [gedaagde] genomen incidentele conclusie houdende een vordering tot inzage of afschrift van bescheiden ex artikel 843a Rv. De beschikking richt zich immers tot de verzoekster/beslaglegster – [gedaagde] – hetgeen met zich brengt dat [gedaagde] de eis in de hoofdzaak dient in te stellen. Uit het beslagrekest van [gedaagde] d.d. 12 augustus 2009 is bovendien af te leiden dat [gedaagde] hiervan zelf ook is uitgegaan. In randnummer 13 van het rekest is in dit verband, onder meer, te lezen:
(…) Aangezien [eiseres] niet bereid is vrijwillig inzage te verschaffen, is [gedaagde] genoodzaakt inzage en afschrift van de betreffende bescheiden in rechte te vorderen. [gedaagde] zal ter zake op de voet van het bepaalde in artikel 843a Rv een rechtsvordering instellen.
In randnummer 18 van het rekest staat, onder meer:
De juridische grondslag van het conservatoire bewijsbeslag is artikel 843a Rv.
5.9. Naast het voorgaande heeft de voorzieningenrechter bij het nemen van zijn beslissing het volgende van belang geacht.
5.10. [Eiseres] heeft [gedaagde] op 9 oktober 2009 gedagvaard tegen 28 oktober 2009. Gelet op de standaard termijn voor antwoord van 6 weken, was 9 december 2009 de eerste roldatum waarop [gedaagde] in deze door [eiseres] aangespannen procedure van antwoord kon dienen en haar incidentele conclusie kon nemen. De voorzieningenrechter is niettemin van oordeel dat aan [gedaagde] kan worden tegengeworpen dat zij haar incidentele conclusie niet eerder – en dus binnen de bij de beschikking van 17 augustus 2009 gestelde termijn – heeft genomen. De voorzieningenrechter heeft in dit verband als volgt overwogen.
5.11. Op grond van artikel 128 lid 2 Rv neemt de gedaagde zijn conclusie van antwoord op de eerste of op een door de rechter nader te bepalen roldatum. Op grond van artikel 133 lid 1 Rv stelt de rechter de termijnen voor het nemen van de conclusies vast. De termijn voor het nemen van een conclusie van antwoord is blijkens artikel 2.7 van het landelijk procesreglement standaard gesteld op 6 weken. Dat deze termijn standaard op 6 weken is gesteld, brengt echter niet onmiddellijk met zich dat een partij zijn/haar conclusie(s) niet eerder kan nemen. In de praktijk komt dit ook veelvuldig voor.
5.12. [Gedaagde] heeft niet gesteld, noch is anderszins gebleken, dat zij heeft getracht haar incidentele conclusie eerder dan op 9 december 2009 te nemen. Evenmin is de voorzieningenrechter gebleken dat [gedaagde] vóór het verstrijken van de bij de beschikking van 17 augustus 2009 gestelde termijn bij de voorzieningenrechter een verzoek tot termijnverlenging ex artikel 700 lid 3 Rv heeft ingediend.
5.13. De voorzieningenrechter heeft tenslotte ten overvloede overwogen dat hij [gedaagde] niet heeft kunnen volgen in haar stelling dat artikel 700 lid 3 Rv ruim dient te worden uitgelegd, in die zin dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen wie – de beslaglegger danwel de beslagene – de eis in de hoofdzaak instelt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de in artikel 700 lid 3 Rv gehanteerde formulering ‘instellen van de eis in de hoofdzaak’ ruim gekozen opdat hieronder niet alleen het uitbrengen van een dagvaarding of het indienen van een verzoekschrift dienen te worden begrepen, maar bijvoorbeeld ook het starten van een arbitragetraject, het instellen van een eis in reconventie of het aanzoeken van een buitenlandse rechter.
Onderdeel 2 petitum: vernietiging van de in beslag genomen materialen
5.14. [Eiseres] heeft, zoals weergegeven in rechtsoverweging 3.1, – samengevat – gevorderd dat indien de voorzieningenrechter oordeelt dat het bewijsbeslag is vervallen, de voorzieningenrechter [gedaagde] gebiedt om de deurwaarder die het bewijsbeslag heeft gelegd en de bewaarder te instrueren tot onmiddellijke vernietiging van de in beslag genomen materialen en dringend te verzoeken de uitvoering van die vernietiging aan [eiseres] te bevestigen. Het één en het ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,--.
5.15. [Eiseres] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat het verval van rechtswege van het bewijsbeslag automatisch met zich brengt dat de gevolgen van dit beslag teniet moeten worden gedaan. Dit wordt (enkel) met de gevorderde vernietiging van de in beslag genomen materialen bereikt, aldus [eiseres].
5.16. [Gedaagde] heeft verweer gevoerd en zich hierbij op het standpunt gesteld dat vernietiging van de in beslag genomen materialen tot een onomkeerbare situatie leidt. Wanneer de materialen vernietigd zijn, heeft [eiseres] volgens [gedaagde] namelijk de mogelijkheid om voor [gedaagde] relevante bescheiden welke eerder wel in beslag zijn genomen, alsnog onvindbaar of onzichtbaar te maken. Wanneer [gedaagde] vervolgens opnieuw bewijsbeslag zou leggen of wanneer haar incidentele vordering ex artikel 843a Rv zou worden toegewezen, dan zou [gedaagde] de betreffende bescheiden niet meer kunnen gebruiken, aldus [gedaagde].
5.17. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vordering van [eiseres] dient te worden toegewezen. Aangezien het bewijsbeslag per ultimo november 2009 van rechtswege is vervallen, dienen immers, logischerwijze, ook de gevolgen van dit beslag te vervallen. De enige wijze waarop dit kan worden bereikt is middels de vernietiging van de in beslag genomen materialen.
5.18. De voorzieningenrechter zal de gevorderde dwangsom maximeren tot het in het dictum genoemde bedrag.
Onderdeel 4 petitum: vermelding nieuwe omstandigheden in nieuw bewijsbeslagverzoek
5.19. [Eiseres] heeft voorts, zoals weergegeven in rechtsoverweging 3.1, – samengevat – gevorderd dat de voorzieningenrechter [gedaagde] gebiedt een kopie van het onderhavige vonnis aan een eventueel nieuw bewijsbeslagrekest te hechten en toe te lichten waarom in afwijking van het vonnis een nieuw bewijsbeslag wèl gerechtvaardigd zou zijn, terwijl dit op grond van het vonnis niet zo was.
5.20. [Gedaagde] heeft verweer gevoerd en zich hierbij op het standpunt gesteld dat de vordering van [eiseres] in wezen een beslagverbod – en, bijgevolg, een procedureverbod – behelst. Een dergelijk verbod past volgens [gedaagde] echter slechts in een situatie waarin sprake is van misbruik van procesrecht. Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake, aldus [gedaagde].
5.21. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] geen belang heeft bij haar vordering en zal deze vordering dan ook afwijzen. Immers, nu de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het beslag van rechtswege is vervallen vanwege de termijnoverschrijding door [gedaagde], is geen sprake van nieuwe inhoudelijke feiten of omstandigheden die de voorzieningenrechter bij wie een hernieuwd bewijsbeslagverzoek zou worden ingediend, tot een andere conclusie zouden kunnen nopen.
Onderdeel 5 petitum: proceskostenveroordeling
5.22. De voorzieningenrechter zal de vordering van [eiseres] tot veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten toewijzen, nu [gedaagde] grotendeels in het ongelijk is gesteld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 57,16
- vast recht 262,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.135,16
DE BESLISSING
De voorzieningenrechter
1. oordeelt dat het door [gedaagde] gelegde bewijsbeslag per ultimo november 2009 van rechtswege is vervallen,
2. gebiedt [gedaagde] om binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis de heer W. Sarabdjitsingh, kandidaat-gerechtsdeurwaarder, kantoorhoudende te Rotterdam aan de Innsbruckweg 136, en Van Arkel Gerechtsdeurwaarders B.V., statutair gevestigd te Rotterdam aan de Innsbruckweg 136, onder toezending van een kopie van dit vonnis per gewone – en vooraf per fax aan nummer (010) 462 09 93 te verzenden – brief en per aangetekende brief onder verwijzing naar het vonnis, te instrueren tot onmiddellijke vernietiging van alle stukken en andere aan de administratie van [eiseres] onttrokken gegevensdragers, hoe ook genaamd, die zij onder zich hebben genomen in verband met het bewijsbeslag uit kracht van de beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen van 17 augustus 2009 en hen dringend te verzoeken de uitvoering van die vernietiging binnen zeven dagen na ontvangst van die brief schriftelijk aan [eiseres] en [gedaagde] te bevestigen, zulks onder zoveel mogelijk gelijktijdige toezending van een kopie van beide brieven aan [eiseres],
3. bepaalt dat [gedaagde] voor iedere dag dat zij in strijd handelt met het onder 2 bepaalde, aan [eiseres] een dwangsom verbeurt van € 10.000,--, tot een maximum van € 250.000,--,
4. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.135,16,
5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Wolthuis en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I. de Greef op 22 december 2009.