[gedaagde] heeft ten verweer aangevoerd dat het beding in artikel 4.11 niet bedoeld is als koopoptie, maar als voorkeursrecht van koop. Aldus is niet de wil van Bobo bepalend, maar de wil tot verkoop van [gedaagde] . In dit verband wordt onder verwijzing naar het Haviltex-arrest en een conclusie van A-G Bakels gesteld, dat niet alleen moet worden gekeken naar de tekst van het beding, maar dat met name de uitleg van het beding en de bedoeling van partijen relevant zijn. Met de bijgevoegde verklaring van de notaris is de bedoeling van partijen aannemelijk gemaakt, in die zin dat sprake is van een beding, inhoudende een recht van Bobo en niet een plicht van [gedaagde] .
Ook uit de brief van Bobo blijkt dat men wacht op een aanbod van [gedaagde] . [gedaagde] daarop laten weten dat hij niet bereid is te verkopen. [gedaagde] is van mening dat Bobo niet gerechtvaardigd af op mocht gaan op de bewoordingen van het beding, in die zin dat zij een koopoptie inhield.
[gedaagde] meent dat het in strijd met redelijk- en billijkheid is als hij wordt afgerekend op de formulering van het beding, terwijl de bedoelingen en omstandigheden ergens anders op wijzen.
Voorts is opgemerkt dat in artikel 4.11 niet de huurwaarde, maar de huurprijs is bedoeld.
Uit de door partijen overgelegde stukken kan worden opgemaakt dat de koopprijs niet vaststaat, nu er geen wilsovereenstemming over de huurprijs is. Immers, in verband met het meningsverschil van partijen over de hoogte van de huurprijs is de Bedrijfsadviescommissie gevraagd een advies uit te brengen.
Subsidiair, voor het geval het beding als koopoptie moet worden aangemerkt, wordt aangevoerd, dat [gedaagde] het beding heeft opgenomen met de bedoeling na vijf jaren het gehuurde te verkopen tegen de "dan geldende huurwaarde", er daarbij vanuit gaande dat deze hoger ligt dan de huurprijs ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. In dit verband betwist [gedaagde] de inhoud van het door Bobo ingebrachte taxatierapport (huurprijs
€ 80.000,00) en hij verwijst naar het door hemzelf ingebrachte taxatierapport, waarin de huurwaarde is bepaald op € 140.970,00. [gedaagde] wijst er voorts op dat de door Bobo aangebrachte verbeteringen aan/in het pand zonder toestemming/overleg met [gedaagde] zijn aangebracht. Betwist wordt dat deze veranderingen hebben te gelden als verbetering in de zin van artikel 7:303 lid 3 BW. Ook is niet gebleken dat het door Bobo overgelegde overzicht met veranderingen zijn verricht en of betaald door Bobo, terwijl deze veranderingen ook niet dienen worden meegenomen in de huurprijsberekening, nu deze voor eigen rekening en risico Bobo dienen te komen.
[gedaagde] is bereid te verkopen tegen tien keer de huurprijs, zoals die thans geldt. De wijze waarop Bobo handelt, kan naar de mening van [gedaagde] worden aangemerkt als misbruik van recht, door na het verstrijken van de termijn van vijf jaar een verzoek tot aanpassing van de huurprijs in te dienen.
De gevorderde schadevergoeding en de daaraan gekoppelde boete dient te worden afgewezen, nu de leveringsdatum nergens blijkt en partijen nog geen wilsovereenstemming hebben over een mogelijke koopprijs. Zolang hierover geen duidelijkheid bestaat is [gedaagde] ook niet in staat na te komen. Er is met andere woorden geen sprake van toerekenbaar tekortschieten.