ECLI:NL:RBASS:2010:BM2322

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
18 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/405
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand door gewezen verdachten in strafzaak

In deze zaak verzochten [verzoeker 1] en [verzoeker 2], gewezen verdachten, om een vergoeding van kosten van rechtsbijstand ten laste van de Staat. De rechtbank Assen oordeelde dat de herberekening van de ingediende declaraties praktisch niet uitvoerbaar was, omdat [verzoeker 1] geen specifieke uurtarieven had opgegeven, maar slechts gemiddelde tarieven had vermeld. Dit leidde tot onvoldoende onderbouwing van het verzoek. Daarnaast waren er posten opgevoerd waarvan niet duidelijk was of ze voor vergoeding in aanmerking kwamen, en was het onduidelijk of kantoormedewerkers tegen het advocatentarief waren betaald.

De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam, waarin werd gesteld dat declaraties slechts uitgangspunten zijn voor de beoordeling van de billijkheid van een vergoeding. De rechtbank was niet gebonden aan de gedeclareerde tijd of uurtarieven en kon de verzochte vergoeding matigen. Uiteindelijk schatte de rechtbank de voor vergoeding in aanmerking komende kosten van de raadsman op € 25.000, rekening houdend met alle omstandigheden die [verzoeker 1] had aangevoerd.

De rechtbank verklaarde [verzoeker 2] niet ontvankelijk in zijn verzoek, omdat hij zelf geen kosten had gemaakt. Voor [verzoeker 1] werd een totaalbedrag van € 25.275 toegekend, bestaande uit € 25.000 voor rechtsbijstand en € 275 voor de kosten van het indienen van het verzoekschrift. Het verzoek voor het meer of anders verzochte werd afgewezen. De uitspraak vond plaats op 18 maart 2010, met de rechters M.C. Fuhler, H. de Wit en C.P. van Gastel.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Raadkamernummers: 07/405 en 07/406
BESLISSING van de meervoudige raadkamer in de zaak van:
[verzoeker 1],
geboren op [geboortedatum] 1956 te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
en
[verzoeker 2],
geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De verzoeken
[verzoeker 1] en verzoeker 2] vragen als gewezen verdachten een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van € 61.886,74, vermeerderd met de wettelijke rente, voor vergoeding van kosten van rechtsbijstand die zij ter verdediging van de tegen hen geformuleerde verdenking hebben moeten maken.
De behandeling in raadkamer
De rechtbank heeft ter openbare zitting in raadkamer van 4 maart 2010 [verzoeker 1], bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.G. Geertsma, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie gehoord. [Verzoeker 2] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in raadkamer verschenen. Zijn raadsman, mr. Geertsma voornoemd, verklaarde in raadkamer dat hij uitdrukkelijk gemachtigd is om [verzoeker 2] in raadkamer te vertegenwoordigen.
De ontvankelijkheid van [verzoeker 2] in zijn verzoek
Ter zitting in raadkamer heeft de raadsman van [verzoeker 2] verklaard dat [verzoeker 2] zelf geen kosten van rechtsbijstand heeft gemaakt. Deze kosten zijn betaald door [verzoeker 1].
Onder deze omstandigheden kan [verzoeker 2] niet worden ontvangen in zijn verzoekschrift tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand. De wetgever heeft immers bepaald dat een vergoeding kan worden toegekend voor schade die verzoeker heeft geleden voor de kosten van een raadsman. Nu [verzoeker 2] dus zelf geen kosten heeft gemaakt zal de rechtbank hem niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoekschrift.
De beoordeling van het verzoek van [verzoeker 1]
Het verzoek is tijdig ingediend. Ook overigens is voldaan aan de voorwaarden om het verzoek in behandeling te nemen.
Uit de stukken en het onderzoek in raadkamer is de rechtbank het volgende gebleken:
[verzoeker 1] is op 6 december 2005 aangehouden en in verzekering gesteld. Op 7 december 2005 is hij in vrijheid gesteld.
Bij brief van 12 juli 2006 heeft de officier van justitie bij het Functioneel Parket, locatie Zwolle, de raadsman van [verzoeker 1] bericht dat de strafzaak tegen hem zal worden geseponeerd. Op 14 juli 2006 heeft de officier van justitie bij het arrondissementsparket te Assen [verzoeker 1] een kennisgeving sepot gezonden.
De zaak tegen [verzoeker 1] is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, op grond waarvan het verzoek ontvankelijk is.
De inschakeling van [deskundig bureau]
Een substantieel onderdeel van de verzochte kostenvergoeding vormen de declaraties van [deskundig bureau] te [vestigingsplaats bureau] ten bedrage van € 27.072,22.
De rechtbank overweegt dat, gelet op het bepaalde in artikel 591 lid 1 Wetboek van Strafvordering slechts dìe kosten voor vergoeding in aanmerking komen die ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen voor zover de aanwending van die kosten het belang van het onderzoek heeft gediend. Het rapport van [deskundig bureau] is gedateerd 10 maart 2006, het stuk maakte geen deel uit van het procesdossier ten tijde van de sepotbeslissing, al was de officier van justitie wel mondeling op de hoogte gesteld van het bestaan van het rapport. De nota's van [deskundig bureau] lopen door tot en met het tweede kwartaal van 2006.
In dit licht overweegt de rechtbank dat [verzoeker 1] naast de strafzaak ook een daarmee verweven fiscaalrechtelijk geschil had met de belastingdienst, welk geschil tot in 2009, in de vorm van een bezwaarschriftprocedure, heeft gelopen.
De rapportage van [deskundig bureau] is nadrukkelijk gebruikt in deze bezwaarschriftprocedure en richtte zich tegen de beslissing van de belastingdienst om naheffing te doen en een boete op te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank ligt de waarde van het rapport van [deskundig bureau] dan ook in het fiscale proces. Niet duidelijk is dat het rapport een rol heeft gespeeld in het strafrechtelijk onderzoek. Daarom acht de rechtbank geen gronden aanwezig om [verzoeker 1] een vergoeding voor de kosten van de rapportage van [deskundig bureau] toe te kennen. De rechtbank zal het verzoek op dit punt dan ook afwijzen.
De overige kosten van rechtsbijstand
Bij [verzoeker 1] is in totaal voor € 56.734,62 gedeclareerd. Op dit bedrag dienen de BTW
(€ 9.058,46) en de nettodeclaraties van [deskundig bureau] (€ 27.072,22) in mindering te worden gebracht. Er resteert dan een bedrag aan gedeclareerde kosten van € 20.603,94.
Bij [verzoeker 2] is in totaal voor € 7.999,51 gedeclareerd. Ook op dit bedrag dient de BTW
(€ 1.277,23) in mindering te worden gebracht. Er resteert dan een bedrag aan gedeclareerde kosten van € 6.722,28.
[verzoeker 2] is eveneens aangehouden en in verzekering gesteld en vervolgens in vrijheid gesteld.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Assen heeft [verzoeker 2] ook een kennisgeving sepot gezonden. De zaak tegen [verzoeker 2] is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, op grond waarvan een verzoek ex artikel 591 Sv in beginsel ontvankelijk zou zijn. De werkgever van [verzoeker 2], [verzoeker 1], heeft de kosten van [verzoeker 2] echter betaald. Daarom kan [verzoeker 2] niet worden ontvangen in zijn zelfstandig verzoek. De rechtbank heeft dit hierboven reeds toegelicht.
[verzoeker 1] verzoekt vergoeding van gemaakte kosten van rechtsbijstand over de periode van december 2005 (declaratie februari 2006) tot en met juli 2006. In die periode valt eveneens de post "Nog te declareren kosten", begroot op € 5.045,23. Deze kosten zijn, aldus de raadsman ter zitting in raadkamer, inmiddels betaald. Datzelfde geldt met betrekking tot een bedrag van € 450,61, gemaakt ten behoeve van [verzoeker 2].
In totaal verzoekt [verzoeker 1] vergoeding van gemaakte kosten van rechtsbijstand ten behoeve van zichzelve en [verzoeker 2] ten bedrage van € 20.603,94 + € 6.722,28 + € 5.045,23 + € 450,61 = € 32.822,06.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er gronden van redelijkheid en billijkheid [verzoeker 1] een vergoeding toe te kennen voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende: conform het kantoorbeleid van Boekel De Nerée zijn in de onderhavige zaak meer advocaten werkzaam geweest, waarbij de werkzaamheden telkens zijn toebedeeld aan de advocaat met het laagste uurtarief. In het historisch overzicht van productie 4 zijn de gemiddelde uurtarieven van de advocaten voor wat betreft de "reeds gedeclareerde kosten" te vinden op pagina 4 en 5 en voor de "nog te declareren kosten" op pagina 6. In het historisch overzicht van productie 6 zijn de gemiddelde uurtarieven van de advocaten voor wat betreft de "reeds gedeclareerde kosten" en de "nog te declareren kosten" te vinden op pagina 2. Het uurtarief is afhankelijk van het aantal ervaringsjaren van een advocaat en de jaarlijkse inflatiecorrectie.
Naar het oordeel van de rechtbank is een herberekening op grond van de ingebrachte declaraties en specificaties praktisch niet uitvoerbaar, nu [verzoeker 1] geen uurtarieven heeft doen vermelden maar volstond met vermelding van gemiddelde uurtarieven, waarmee het verzoek naar het oordeel van de rechtbank op dit punt onvoldoende is onderbouwd. Voorts heeft [verzoeker 1] diverse posten doen opvoeren ten aanzien waarvan op voorhand niet duidelijk is of zij voor vergoeding in aanmerking komen en heeft hij niet aangegeven in welke mate de gedeclareerde uren (mede) zijn aangewend in de fiscale procedure van [verzoeker 1] tegen de belastingdienst. Onduidelijk is of sprake is van de inzet van kantoormedewerkers, die wellicht niet tegen het advocatentarief worden betaald.
De rechtbank zal daarom aansluiting zoeken bij de uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam waarin het Hof heeft overwogen dat declaraties slechts uitgangspunten zijn die worden betrokken in het oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn aan de gewezen verdachte een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman. Deze maatstaf brengt naar het oordeel van de rechtbank mede dat zij geenszins gebonden is aan de door de raadslieden gedeclareerde tijd of de door hen gehanteerde uurtarieven en dat de rechtbank de verzochte vergoeding kan matigen.
De rechtbank zal, gelet op het hiervoor overwogene, waardoor een exacte herberekening van de specificaties niet doenlijk is de voor vergoeding in aanmerking komende kosten van de raadsman schattenderwijs stellen op een bedrag van € 25.000,--. De rechtbank heeft daarbij alle omstandigheden die [verzoeker 1] zowel in zijn verzoekschrift als ter zitting in raadkamer heeft doen aanvoeren, in aanmerking genomen.
Wettelijke rente
[verzoeker 1] vraagt de toe te kennen vergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente, althans met een zodanige vergoeding als in goede justitie zal worden vermeend te behoren.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat de opvatting dat op de Staat de plicht rust om wettelijke rente te vergoeden, geen steun vindt in artikel 6:119 BW noch in enige andere wetsbepaling. De rechtbank zoekt aansluiting bij het standpunt van de Hoge Raad dat op grond van artikel 6:119 BW voor vergoeding van wettelijke rente eerst plaats is indien schadevergoeding verschuldigd is wegens vertraging in de voldoening van een geldsom. Daarvan is hier geen sprake.
De rechtbank wijst het verzoek op dit punt daarom af.
Kosten indienen verzoekschrift
Tenslotte komt [verzoeker 1] een vergoeding toe voor de kosten van het opstellen en het indienen van het verzoekschrift (€ 275,--).
Nu de rechtbank een mondelinge behandeling van het verzoek heeft bevolen kan daarvoor de standaardvergoeding van € 540,-- worden toegekend.
Gezien echter de gelijktijdige indiening en mondelinge behandeling van de verzoeken ex artikel 89 en 591 Sv. zal de rechtbank in elk van de zaken een vergoeding van € 275,-- toekennen.
De beslissing
De rechtbank verklaart [verzoeker 2] niet ontvankelijk in zijn verzoekschrift.
De rechtbank kent [verzoeker 1] ten laste van de Staat, als vergoeding voor de gemaakte kosten van rechtskundige bijstand ten behoeve van zichzelve en [verzoeker 2] een bedrag toe van € 25.000,--.
De rechtbank kent [verzoeker 1] voorts ten laste van de Staat, als vergoeding voor de gemaakte kosten voor het opstellen/indienen van het verzoekschrift en de behandeling daarvan ter zitting een bedrag toe van € 275,--.
In totaal wordt aan [verzoeker 1] als gewezen verdachte ten laste van de Staat een bedrag toegekend van € 25.275,--.
Wijst het verzoek voor het meer of anders verzochte af.
Gegeven door mr. M.C. Fuhler, voorzitter, mr. H. de Wit en mr. C.P. van Gastel, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting in raadkamer van 18 maart 2010. Mr. De Wit is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.