ECLI:NL:RBASS:2010:BM3594

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
30 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
252446 \ CV EXPL 09-1560
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.D. Boon-Niks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onregelmatig ontslag en schadevergoeding bij voortijdige beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Assen op 30 maart 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, aangeduid als [gedaagde]. De werknemer had een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar, die op 5 november 2008 door de werkgever op staande voet werd beëindigd. De werknemer betwistte de rechtmatigheid van dit ontslag en vorderde schadevergoeding op grond van kennelijk onredelijk ontslag. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet voor het einde van de afgesproken periode mocht opzeggen, omdat dit niet was vastgelegd in het contract. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever schadeplichtig was en wees de vordering van de werknemer tot schadevergoeding toe, inclusief een bedrag van € 4.218,20 bruto en een schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag van € 16.872,80 bruto. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld tot betaling van een netto bedrag van € 86,32 en de proceskosten. De kantonrechter wees de vordering tot verklaring voor recht af, omdat de werknemer niet had onderbouwd welk belang hij daarbij had. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in arbeidsovereenkomsten en de bescherming van werknemers tegen onterecht ontslag.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector kanton
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 252446 \ CV EXPL 09-1560
vonnis van de kantonrechter van 30 maart 2010
in de zaak van
[Eiser],
hierna te noemen: [eiser],
wonende te [adres],
eisende partij,
gemachtigde: W. Wielens,
tegen
[Gedaagde],
hierna te noemen: [gedaagde],
wonende te [adres],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. A.T. Slofstra.
1. Het verdere verloop van de procedure
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 13 oktober 2009;
de aantekeningen van het verhandelde tijdens de comparitie van partijen op 8 maart 2010.
2. De vaststaande feiten
2.1. De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten, die vaststaan omdat ze niet of niet voldoende zijn betwist en/of blijken uit de in zoverre onweersproken gelaten inhoud van de overgelegde producties.
2.2. [gedaagde] exploiteert in Papenvoort een centrum voor de opvang van kinderen met een gedragsstoornis.
2.3. [eiser], geboren op 5 mei 1983, is op 29 augustus 2009 bij [gedaagde] in dienst getreden in de functie van locatieleider. De arbeidsovereenkomst is voor de duur van één jaar aangegaan. Verder was een proeftijd van één maand overeengekomen. De arbeidsovereenkomst is schriftelijk vastgelegd. Het contract is in de procedure overgelegd. Het laatstverdiende salaris bedroeg € 1.952,87 bruto per maand exclusief vakantietoeslag.
2.4. [eiser] heeft in oktober 2009 op het kantoor van [gedaagde] te Hilversum een onderhoud met een medewerkster van [gedaagde] gehad.
2.5. [gedaagde] heeft tijdens haar vakantie van 17 oktober 2009 tot 1 november 2009 voor [eiser] een lijst met uit te voeren klussen achtergelaten. [eiser] heeft de op de lijst vermelde klussen maar voor een klein gedeelte uitgevoerd.
2.6. Mevrouw [K], een medewerkster van [gedaagde], heeft bij e-mail van 4 november 2008 aan [eiser] de onvrede over de wijze waarop hij zijn werk verricht, kenbaar gemaakt. Aan het einde van de mail heeft zij geschreven:
"Dit bovenstaande in acht nemend komen wij tot de conclusie dat wij de samenwerking met jou niet langer willen voortzetten en stellen derhalve voor dat je de maand bij ons uitwerkt en per 1 december bij ons uit dienst treedt. Je krijgt van ons alle medewerking om naar een nieuwe baan uit te kijken. Ik verwacht dan wel dat je morgenochtend weer bij ons aan het werk bent."
2.7. De heer [Z], partner van [gedaagde], heeft [eiser] bij brief van 5 november 2008 onder meer geschreven:
"Gisteren heeft u telefoongesprekken gevoerd met ondergetekende en mevr. [K]. Tevens heeft u een e mail ontvangen van Mevr. [K] waaraan wij refereren, ondanks dat wij u dringend verzocht hebben u werkzaamheden vandaag te hervatten, hebben wij moeten constateren dat u niet op het werk bent verschenen.
----
We zijn tot de conclusie gekomen dat u uw functie niet naar behoren heeft uitgevoerd, ondanks de intensieve begeleiding van [gedaagde].
Dit is voor ons de aanleiding u op staande voet te ontslaan .-----"
2.8. Partijen hebben op 5 november 2008 een gesprek gehad over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
2.9. De gemachtigde van [eiser] heeft bij brief van 7 november 2008 de nietigheid ingeroepen van het [eiser] op 5 november 2008 gegeven ontslag op staande voet.
3. De vordering en het verweer
3.1. [eiser] heeft gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. te verklaren voor recht dat het op 5 november 2008 gegeven ontslag onregelmatig en kennelijk onredelijk is en verder;
2. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
a) een gefixeerde schadevergoeding op basis van art. 7: 681 BW zijnde een bedrag van
€ 4.218,20 bruto te vermeerderen met de wettelijke rente althans tot betaling van een zodanig bedrag als in goede justitie redelijk wordt geacht;
b) [eiser] een schadevergoeding wegens de kennelijke onredelijkheid van het gegeven ontslag toe te kennen ter hoogte van € 16.872,80 bruto;
c) [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de ten onrechte bij [eiser] in rekening gebrachte werkgeversbijdrage voor de zorgverzekeringswet, zijnde een totaalbedrag van € 301,77 bruto alsmede het bij de uitbetaling van het salaris over oktober 2008 te weinig betaalde bedrag van € 86,32 netto;
d) [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te voldoen de buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand ten bedrage van € 781,00.
3.2. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn vordering aangevoerd dat hij steeds tot volle tevredenheid van [gedaagde] heeft gefunctioneerd. Er is geen sprake geweest van werkweigering of disfunctioneren. Hij heeft tijdens de vakantie van [gedaagde] niet alle klussen van de lijst kunnen uitvoeren omdat hem tijdens de herfstvakantie gevraagd werd andere werkzaamheden te verrichten. Hij heeft in het gesprek met [gedaagde] niet ingestemd met een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Gelet op alles wat er is gebeurd, is een vruchtbare samenwerking niet meer mogelijk. [gedaagde] heeft - gelet op de gevolgen van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor [eiser] - niet tot een ontslag op staande voet kunnen komen.
3.3. [gedaagde] heeft de vordering betwist en daartoe aangevoerd dat er ondanks een intensieve begeleiding sprake was van een disfunctioneren van [eiser]. Partijen hebben met elkaar op 5 november 2008 gesproken en [eiser] was het ermee eens de arbeidsovereenkomst te beëindigen. De brief van 5 november 2008 was al verzonden voordat het gesprek tussen partijen plaats vond.
4. De beoordeling
4.1. De kantonrechter overweegt dat bij de beoordeling van het geschil van belang is dat partijen in hun contract niet hebben vastgelegd dat de arbeidsovereenkomst tussentijds mocht worden opgezegd. Dit betekent dat [gedaagde] op grond van het bepaalde in art. 7: 667 lid 3 BW de arbeidsovereenkomst niet voor het einde van de afgesproken periode kon opzeggen. De in de wet geregelde gevallen waarin een arbeidsovereenkomst wel voortijdig kan worden opgezegd, doen zich in deze zaak niet voor. De kantonrechter zal hierna volledigheidshalve nog aandacht besteden aan het aan [eiser] bij brief van 5 november 2008 op staande voet gegeven ontslag.
4.2. De kantonrechter overweegt over deze brief van [de heer Z] van 5 november 2008 dat [gedaagde] niet meer uitgaat van een op staande voet aan [eiser] gegeven ontslag. Gelet op hetgeen partijen dienaangaande hebben gesteld, is ook niet komen vast te staan dat het in deze brief op staande voet aan [eiser] gegeven ontslag op goede gronden is gegeven. [gedaagde] heeft immers zelf gesteld dat [eiser] een grote vrijheid had bij de inrichting van zijn werkzaamheden. Ook wanneer van een disfunctioneren van [eiser] moet worden uitgegaan, kan een wat later op het werk verschijnen van [eiser] dus geen reden voor een ontslag op staande voet opleveren.
4.3. Partijen verschillen van mening over hetgeen zij op 5 november 2008 met elkaar hebben besproken: [eiser] heeft gesteld dat hij ontslagen is en [gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] met een beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft ingestemd.
De kantonrechter is van oordeel dat gelet op de e-mail van 4 november 2008 en de brieven van 5 en 7 november 2008 [gedaagde] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [eiser] in het gesprek op 5 november 2008 met een voortijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft ingestemd. De kantonrechter heeft bij haar oordeel ook betrokken dat niet is gesteld of gebleken dat [eiser] er op 5 november 2008 redelijkerwijs van mocht uitgaan dat hij op korte termijn een andere werkkring zou vinden. De kantonrechter heeft tevens in aanmerking genomen dat - op grond van vaste jurisprudentie - een werkgever niet te snel mag aannemen dat een werknemer met een beëindiging van de arbeidsovereenkomst instemt.
4.4. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat [gedaagde] de arbeidsovereenkomst niet op goede gronden voortijdig heeft opgezegd.
Nu [gedaagde] haar stelling dat [eiser] met een beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft ingestemd, niet deugdelijk heeft onderbouwd, komt de kantonrechter niet toe aan het geven van een bewijsopdracht aan [gedaagde].
4.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat [gedaagde] vanwege het voortijdig opzeggen van de arbeidsovereenkomst schadeplichtig is. De vordering ad € 4.218,20 bruto kan als verder niet betwist worden toegewezen.
4.6. De kantonrechter overweegt omtrent de schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag dat [gedaagde] weliswaar heeft onderbouwd dat er het nodige op het functioneren van [eiser] viel aan te merken maar dat dit gelet op het bepaalde in art. 7: 667 lid 3 BW en hetgeen hiervoor is overwogen, niet van belang is. [gedaagde] mocht de arbeidsovereenkomst immers - behoudens de in de wet geregelde maar hier niet van toepassing zijnde gevallen - niet voortijdig opzeggen. Door dit toch te doen heeft [gedaagde] kennelijk onredelijk jegens [eiser] gehandeld. [gedaagde] dient daarom een schadevergoeding aan [eiser] te betalen.
4.7. Bij de begroting van de schade moet worden uitgegaan van hetgeen bij het einde van de arbeidsovereenkomst daaromtrent mocht worden verwacht. Hiervoor is al overwogen dat [eiser] mocht verwachten dat hij tot 29 augustus 2009 salaris zou ontvangen. Hiervoor is ook al overwogen dat er niet is gesteld of gebleken dat [eiser] op 5 november 2008 redelijkerwijs mocht verwachten dat hij binnen een korte periode een andere werkkring zou hebben. De gevorderde schadevergoeding ad € 16.872,80 bruto, een bedrag gelijk aan het loon plus vakantietoeslag over de resterende periode tot 29 januari 2009, kan daarom als verder niet betwist eveneens worden toegewezen. Het feit dat [eiser] zich gedurende deze periode toch enig inkomen heeft weten te verwerven, maakt niet dat de kantonrechter tot een andersluidend oordeel komt.
4.8. Hetgeen [gedaagde] ter zake van deze vordering verder nog als verweer heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking meer. Er is in elk geval onvoldoende gesteld of gebleken om tot het oordeel te komen dat het toekennen van een schadevergoeding in strijd met de redelijkheid en billijkheid moet worden geacht.
4.9. De kantonrechter wijst de gevorderde verklaring voor recht als ongegrond af nu [eiser] in het geheel niet heeft onderbouwd welk belang hij bij deze vordering heeft.
4.10. De kantonrechter overweegt omtrent de vordering ad € 301,77 dat [eiser] deze vordering gelet op de betwisting door [gedaagde] niet deugdelijk heeft onderbouwd. Deze vordering zal daarom als ongegrond worden afgewezen.
4.11. De kantonrechter overweegt omtrent het te weinig betaalde bedrag van € 86,32 netto dat [gedaagde] deze vordering niet en in elk geval onvoldoende heeft betwist. Deze vordering kan daarom worden toegewezen.
4.12. De kantonrechter overweegt omtrent de gevorderde buitengerechtelijke kosten dat [gedaagde] de vordering van [eiser] steeds heeft betwist. De door de gemachtigde van [eiser] verrichte werkzaamheden moeten dan ook worden aangemerkt als te zijn verricht ter voorbereiding van deze procedure.
4.13. [gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 21.091,00 bruto en € 86,32 netto te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.218,20 vanaf de dag der dagvaarding, zijnde 18 maart 2009, tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 85,98 aan dagvaardingskosten, € 208,00 aan vast recht en € 900,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.C.D. Boon-Niks en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2010.
typ/conc: 36/mbn
coll: