ECLI:NL:RBASS:2010:BN4807

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
20 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
282794\CV EXPL 10-2542
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.D. Boon-Niks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in een verstekzaak over onredelijk bezwarend beding in algemene voorwaarden met betrekking tot creditcardgebruik

In deze zaak heeft de kantonrechter op 20 juli 2010 uitspraak gedaan in een verstekzaak tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid INTERNATIONAL CARD SERVICES B.V. (hierna: eiseres) en een consument (hierna: gedaagde). De procedure volgde op een tussenvonnis van 27 april 2010, waarin eiseres werd uitgenodigd om haar vordering verder toe te lichten. Eiseres had een vordering ingesteld met betrekking tot een boete voor het niet retourneren van een creditcard en de betaling van een hoofdsom en rente. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van de boete beoordeeld in het licht van de onredelijke bezwarendheid van het beding, zoals bedoeld in de artikelen 6:236 en 6:237 BW, en de Richtlijn 93/13/EEG.

De kantonrechter oordeelde dat het boetebeding onredelijk bezwarend was, omdat er geen limiet aan de hoogte van de boete was gesteld. Dit leidde tot de conclusie dat het beding niet in redelijke verhouding stond tot het mogelijke nadeel dat eiseres zou lijden. De kantonrechter heeft het boetebeding op grond van artikel 3:40 jo. 6:233 onder a BW als nietig verklaard. De vordering tot afgifte van de creditcard werd toegewezen, met een dwangsom van € 25,00 per dag voor elke dag dat gedaagde in gebreke bleef, met een maximum van € 1.000,00.

Daarnaast werd de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat de Wet op het Consumentenkrediet (WCK) niet toestaat dat er andere vergoedingen in rekening worden gebracht dan die in artikel 34 WCK zijn genoemd. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, met een specificatie van de kosten die aan eiseres zijn toegewezen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector kanton
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 282794 \ CV EXPL 10-2542
vonnis van de kantonrechter van 20 juli 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid INTERNATIONAL CARD SERVICES B.V., h.o.d.n. Visa Card Services,
hierna te noemen: eiseres,
statutair gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te Diemen,
eisende partij,
gemachtigde: Jongejan Wisseborn Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[Gedaagde],
hierna te noemen: gedaagde,
wonende te [adres],
gedaagde partij,
procederende in persoon.
1. De procedure
Bij tussenvonnis van 27 april 2010 heeft de kantonrechter eiseres in de gelegenheid gesteld haar vordering op een aantal in dat tussenvonnis genoemde onderdelen toe te lichten. Eiseres heeft bij akte - tevens akte vermindering van eis - haar vordering nader toegelicht, voorzien van een aantal producties. De inhoud van genoemd tussenvonnis, geldt als hier herhaald en ingelast.
2 De verdere beoordeling van het geschil
2.1 De kantonrechter neemt hier over en verwijst naar hetgeen reeds is overwogen en beslist bij voormeld tussenvonnis.
2.2 Eiseres heeft na tussenvonnis haar eis aangepast dan wel verminderd, namelijk met dien verstande dat zij enkel aanspraak maakt op de gevorderde dwangsom tot 1 januari 2012 (de expiratiedatum). Tevens vermindert zij haar vordering met € 120,00 wegens een tweetal betalingen door gedaagde.
2.3 Allereerst overweegt de kantonrechter dat de gevorderde - en bij akte verminderde - hoofdsom ad € 1.945,59 en de meegevorderde overeengekomen rente ad € 0,91 haar niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zodat deze vorderingen bij verstek zullen worden toegewezen.
2.4 Nu er sprake is van een door eiseres met gedaagde als consument gesloten overeenkomst, dient de kantonrechter - zoals zij in het tussenvonnis van 27 april 2010 onder 3.1 reeds heeft overwogen - ambtshalve te beoordelen of het boetebeding waar eiseres zich op beroept onredelijk bezwarend is ingevolge de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ) van 27 juni 2000 (NJ 2000/730, Océano) en 26 oktober 2006 (NJ 2007/201, Mostaza Claro). De kantonrechter stelt vast dat het boetebeding als zodanig niet voorkomt op de grijze of zwarte lijst (artikel 6:236 en 237 BW), zodat toetsing van de vernietigbaarheid van het onderhavige boetebeding dient plaats te vinden via de open norm van artikel 6:233 sub a BW. Daarbij neemt de kantonrechter eveneens in aanmerking de indicatieve lijst van mogelijk oneerlijke bedingen bij de Richtlijn 93/13/EEG; het boetebeding is daarop vermeld als onderdeel e.
2.5 De kantonrechter begrijpt uit de akte van eiseres dat zij zich refereert aan het oordeel van de kantonrechter met betrekking tot de onredelijke bezwarendheid van het betreffende boetebeding, opgenomen in artikel 12.3 sub c van de algemene voorwaarden van eiseres. In haar akte heeft eiseres weliswaar aangevoerd dat zij een limiet aan het boetebeding wil stellen, maar zij wijzigt haar eis enkel in die zin dat zij een limiet aan de gevorderde dwangsommen stelt en niet aan het boetebeding.
2.6 De kantonrechter overweegt dat de achterliggende gedachte van het beding
- namelijk het aansporen van gedaagde om de creditcard te retourneren en onrechtmatig gebruik te voorkomen - en het boetebedrag van € 23,00 per dag als kenmerken op zich niet onredelijk bezwarend worden geacht. Nu echter in het betreffende beding een limiet aan de hoogte van de boete ontbreekt, dient dit naar het oordeel van de kantonrechter reeds te leiden tot het oordeel dat het beding onredelijk bezwarend is. De boete staat dan niet (meer) in redelijke verhouding tot het mogelijke nadeel eiseres lijdt indien gedaagde de creditcard niet (tijdig) teruggeeft. De wederpartij verkeert voorts - doordat er geen limiet is gesteld aan de hoogte van de boete - in onzekerheid doordat de boete eindeloos kan doorlopen. In het onderhavige geval is de boete tot en met 10 maart 2010 opgelopen tot € 4.761,00 (en loopt nog steeds door), hetgeen naar het oordeel van de kantonrechter niet in een redelijke verhouding staat tot het mogelijke nadeel dat eiseres lijdt, terwijl ook niet is gesteld of gebleken dat daadwerkelijk nadeel zou zijn geleden door eiseres. Zoals reeds is overwogen heeft eiseres weliswaar aangevoerd dat zij een limiet aan het boetebeding wil stellen, maar zij stelt enkel een limiet aan de gevorderde dwangsommen en niet aan het boetebeding. Aan de vraag of een dergelijke limitering van het boetebeding tot einde expiratiedatum in het onderhavige geval tot een ander oordeel zou leiden wordt derhalve niet toegekomen. De conclusie is dan ook dat het beding onredelijk bezwarend is. Het beding dient daarom op grond van artikel 3:40 jo. 6:233 onder a BW als nietig worden beschouwd. De gevorderde boete zal dientengevolge worden afgewezen.
2.7 De vordering tot afgifte van de creditcard op straffe van een dwangsom zal worden toegewezen, nu deze de kantonrechter in beginsel niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, met dien verstande dat de termijn voor afgifte wordt bepaald op zeven dagen na betekening van het vonnis. De maximaal te verbeuren dwangsom gelet op alle omstandigheden van het geval zal worden vastgesteld op € 1.000,00. De door eiseres voorgestelde einddatum van
1 januari 2012 (expiratiedatum), waarbij de dwangsom zou kunnen oplopen tot ruim
€ 12.000,00 wordt verre van redelijk geacht.
2.8 De kantonrechter overweegt voorts dat eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat de roodstand van gedaagde niet onder de werking van de Wet op het Consumentenkrediet (WCK) is komen te vallen, aangezien niet is gesteld of gebleken wanneer de roodstand is ontstaan (dit blijkt ook niet uit de door eiseres overgelegde rekeningoverzichten) en niet gesteld of gebleken is dat eiseres binnen drie maanden na de ontstane roodstand gedaagde heeft aangemaand tot betaling van het volledige bedrag. Daarnaast blijkt uit de overgelegde saldo-overzichten dat - in tegenstelling tot wat eiseres in de dagvaarding heeft gesteld - gedaagde noch gehouden was tot volledige maandelijkse betaling, noch tot betaling binnen drie maanden. Zo blijkt uit het rekeningoverzicht van 25 april 2009 dat gedaagde bij een debet saldo van € 1.887,12 gehouden was tot betaling van een minimumbedrag van € 47,17. Uit het rekeningoverzicht van 25 juli 2009 volgt dat gedaagde bij een debet saldo van
€ 1.978,83 een minimumbedrag ad € 193,31 diende te betalen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de WCK van toepassing is, zodat de meegevorderde buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.218,55 worden afgewezen, nu de WCK niet toestaat dat er andere vergoedingen in rekening worden gebracht door de kredietgever dan de vergoedingen die genoemd worden in artikel 34 WCK.
2.9 Gedaagde zal worden veroordeeld in de proceskosten op basis van de toe te wijzen vordering, met dien verstande dat een deel van de informatiekosten ad € 8,05 (leges bevolkingsregister) niet zal worden toegewezen, aangezien dat deel bovenmatig wordt geacht. Het salaris van de gemachtigde van eiseres zal worden bepaald aan de hand van 1,5 punten op basis van het liquidatietarief kanton. De beslagkosten worden begroot op € 209,91 aan verschotten en € 384,00 aan salaris gemachtigde. Het door eiseres genoemde vastrecht zal in mindering worden gebracht op het thans verschuldigde vastrecht.
De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen € 1.946,50 te vermeerderen met de overeengekomen rente over € 1.945,59 vanaf 16 maart 2010 tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt gedaagde om binnen zeven dagen na de betekening van dit vonnis de in diens bezit zijnde creditcard tegen deugdelijk bewijs van afgifte aan eiseres af te geven, met veroordeling van gedaagde tot betaling van een dwangsom ad € 25,00 per dag voor elke dag dat gedaagde met de afgifte van de creditcard in gebreke blijft, waarbij de maximaal te verbeuren dwangsom wordt gesteld op een bedrag van € 1.000,00;
veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen € 593,91 wegens beslagkosten;
veroordeelt gedaagde tot betaling van de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van eiseres begroot op € 94,93 aan dagvaardingskosten, € 105,00 aan vast recht en € 225,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.C.D. Boon-Niks en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2010.
typ/conc: 167/SJSK
coll: