3. De verdere beoordeling
3.1 In de dagvaarding heeft [koper] zich op het standpunt gesteld dat hij niet conform de koopovereenkomst geleverd heeft gekregen en dat, waar de woning meerdere gebreken vertoont die bekend waren voor [verkoper], maar welke gebreken niet zijn genoemd ten tijde van dan wel voorafgaande aan de verkoop van de woning aan [koper], [verkoper] zijn mededelingsplicht ten aanzien van deze gebreken heeft geschonden. Waar [verkoper] zich in dit verband op het standpunt stelt dat, nu [koper] een beroep heeft gedaan op artikel 7:17 (non-conformiteit) van het Burgerlijk Wetboek (BW) en het door [koper] ingeroepen rechtsgevolg niet volgt uit het beroep op dwaling, er geen ruimte is om conform artikel 25 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in de door [koper] aangevoerde stellingen ook een beroep op dwaling te lezen, wordt opgemerkt dat, naast het feit dat een eiser bevoegd is zijn eis of de gronden daarvan te veranderen zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, de beschikbare gedingstukken dit beroep ook overigens rechtvaardigen. Daaruit is immers genoegzaam op te maken dat de vordering van [koper] mede is gebaseerd op de stelling dat [verkoper] ten onrechte heeft gezwegen dan wel heeft gelogen over de in het geding zijnde gebreken (in elk geval waar het gaat om de lekkage van het platte dak) en dat indien [koper] had geweten wat [verkoper] wist, [koper] de koopovereenkomst niet, althans niet onder dezelfde voorwaarden had gesloten. Van belang in dit verband is dat als aan de geleverde woning een gebrek blijkt te kleven waarop [koper] niet bedacht had hoeven te zijn en waardoor de geleverde woning niet beantwoordt aan de overeenkomst, er sprake is van non-conformiteit. En in geval van non-conformiteit kan [koper] in beginsel diverse rechtsvorderingen tegen [verkoper] instellen. Hij kan schadevergoeding vorderen en/of de koopovereenkomst (gedeeltelijk) ontbinden. Daarnaast kan [koper], als sprake is van dwaling, op grond van dwaling tot vernietiging van de koopovereenkomst overgaan of een vordering tot opheffing van zijn nadeel instellen.
3.2 Overgaande tot de inhoudelijke beoordeling van het geschil stelt de kantonrechter al meteen vast dat partijen bij het sluiten van de koop gebruik hebben gemaakt van de NVM-koopakte. In deze model-overeenkomst is voor wat betreft de conformiteit afgeweken van het bepaalde in artikel 7:17 BW, hetgeen in beginsel geoorloofd is aangezien artikel 7:17 BW regelend recht behelst. In artikel 5.1 van de NVM-koopakte is het risico van alle gebreken (dus zowel zichtbare als onzichtbare) uitdrukkelijk bij de koper gelegd. Artikel 5.3 behelst evenwel een belangrijke uitzondering op deze regel: de verkoper geeft aan de koper de garantie dat de geleverde zaak de eigenschappen zal bezitten die voor het normaal gebruik daarvan nodig zijn. Volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv draagt de koper de stelplicht en de bewijslast ten aanzien van de non-conformiteit. De koper zal dus moeten stellen en zo nodig bewijzen dat de aan hem geleverde zaak niet aan de koopovereenkomst beantwoordt en dat hij als gevolg van deze tekortkoming schade heeft geleden. Voor toewijzing van een (op artikel 6:74 BW gebaseerde) vordering tot schadevergoeding is overigens tevens nodig dat de non-conformiteit aan de verkoper kan worden toegerekend. Was [verkoper] ten tijde van de koop bekend met de twee nadien gemelde lekkages, dan zal in beginsel een mededelingsplicht op hem hebben gerust, althans als hij heeft kunnen weten of vermoeden dat [koper] die gebreken niet kende. In dat geval zal de non-conformiteit krachtens schuld aan [verkoper] kunnen worden toegerekend, althans aangenomen dat hij [koper] niet (juist en/of volledig) voorafgaande aan de koop over die lekkages heeft geïnformeerd en hij dat wel had behoren te doen. Allereerst zal dan ook de vraag moeten worden beantwoord of er ten tijde van het bouwkundig onderzoek en het sluiten van de koopovereenkomst sprake was van gebreken die aan een normaal gebruik van de woning in de weg stonden en die [koper] niet kende en waarvan dus mededeling had moeten worden gedaan door [verkoper].
3.3 Afgezien van de vraag of zich (gezien de blijkens de gegevens van het KNMI geringe regenval) in de periode vanaf het moment dat [koper] de woning in gebruik heeft kunnen nemen tot zijn melding in de brief van 19 september 2008 van een forse lekkage, überhaupt enige lekkage kan hebben voorgedaan ter hoogte van de uitbouw aan de woonkamer, wordt vastgesteld dat waar [koper] de stelplicht en de bewijslast draagt tot in dit stadium van de procedure niet ten minste aannemelijk heeft gemaakt dat het ook daadwerkelijk heeft gelekt, laat staan dat er forse lekkage is geweest na het bouwkundig onderzoek door [X] in juni 2008. Opgemerkt wordt dat [koper] in dit verband niet meer heeft gesteld dan dat uit de door hem overgelegde factuur blijkt dat wel degelijk werkzaamheden aan het dak dienden te worden verricht en dat er derhalve sprake was van een gebrek. Dat er werkzaamheden aan het dak van de uitbouw dienden te worden verricht zegt op zichzelf nog niet dat er ten tijde van het bouwkundig onderzoek door [X] en bij het sluiten van de koopovereenkomst sprake was van een gebrek waarvan [verkoper] mededeling had moeten doen, te meer nu niet is gebleken dat dit gebrek vóór het verrichten van bedoelde werkzaamheden het normale gebruik als woning verhinderde. Daarbij komt dan nog dat, mede gezien het bouwjaar van de woning, zo het al niet geacht kan worden een feit van algemene bekendheid te zijn dat de houdbaarheid van de dakbedekking van een plat dak beperkt is (doorgaans 15 à 20 jaar), dit gegeven dan toch in elk geval een deskundige als [X] aanleiding had moeten geven de staat van het platte dak aan een eigen onderzoek te onderwerpen, zeker als moet worden aangenomen dat [X] tijdens zijn inspectie een schijnbare lekkage aan het platte dak bij de uitbouw aan de woonkamer heeft geconstateerd (zie verklaring van [X]) en renovatie van een dak vanwege slijtage niet zonder meer hoeft te worden aangemerkt als een gebrek in de zin van non-conformiteit.
3.4 Naar het oordeel van de kantonrechter kunnen zowel het beroep op non-conformiteit als het beroep op dwaling in dit geval geen doel treffen. Want zelfs als de stelling van [koper] al voor waar zou moeten worden gehouden dat de verkopend makelaar tegenover de door [koper] ingeschakelde deskundige [X] zou hebben beweerd dat de lekkage was verholpen en nieuwe dakbedekking was aangebracht, had immers zonder meer mogen worden verwacht dat [X] die bewering onmiddellijk had gecontroleerd, vooral ook omdat de juistheid van die bewering heel gemakkelijk te controleren was geweest (een eenvoudig te bereiken plat dak). Overigens lijkt het niet echt goed voorstelbaar dat [de verkopend makelaar] dat zo maar zal hebben beweerd, nu dat meteen en gemakkelijk had kunnen worden geverifieerd. Eén blik van [X] op het dak zou die bewering namelijk onmiddellijk hebben ontkracht en [de verkopend makelaar] behoorlijk te kijk hebben gezet, niet alleen als onprofessioneel, maar, nog erger, zelfs als leugenaar. Waar op grond van de eigen stellingen van [koper] moet worden aangenomen dat er ten tijde van de door [X] verrichte aankoopkeuring sporen zichtbaar waren van lekkage aan het platte dak bij de uitbouw aan de woonkamer (en daarmee concrete aanwijzingen aangaande een mogelijk gebrek), moet [koper], juist waar hij met het oog op de koop een deskundige heeft ingeschakeld, geacht worden in zijn onderzoeksplicht te zijn tekortgeschoten. En omdat [koper] geacht moet worden reeds ten tijde van de koopovereenkomst met die aanwijzingen bekend te zijn geweest, is de conclusie gerechtvaardigd dat met betrekking tot het gebrek dat op grond van die aanwijzingen wordt ontdekt (noodzaak renovatie dak uitbouw), mede gelet op het bepaalde in artikel 7:17 lid 5 BW en artikel 5.1 van de NVM-koopakte, geen beroep kan worden gedaan op non-conformiteit en dat [koper], als hij al een onjuiste voorstelling van zaken heeft gehad bij het sluiten van de overeenkomst, die onjuiste voorstelling geheel aan zichzelf heeft te wijten.
3.5 De vordering van [koper] is voorts gebaseerd op de aanwezigheid van de lekkage in de keuken, een gebrek waarvan het bestaan ook door [verkoper] zou zijn verzwegen, waardoor er niet conform de overeenkomst zou zijn geleverd, dan wel waardoor de overeenkomst tot stand zou zijn gekomen onder invloed van dwaling. Vastgesteld wordt dat de vraag of de woning de feitelijke eigenschappen bezit die voor normaal gebruik nodig zijn (de conformiteitseis) in feite al bevestigend is beantwoord in het expertiserapport van het [Z] Expertisebureau BV van 19 maart 2009, wat daar verder de waarde ook van is. Uit bedoeld rapport valt echter niet met een begin van aannemelijkheid op te maken dat en waarom [verkoper] geacht zou moeten worden ten tijde van de levering van de woning op de hoogte te kunnen zijn geweest van (de oorzaak van) de lekkage vanuit de badkamer naar overloop en keuken. Dat klemt in dit geval overigens nog eens te meer waar [A] Installatietechniek, aangenomen dat deze de douchebak heeft weggehaald (hetgeen niet is op te maken uit de beschikbare gedingstukken), heeft geconcludeerd dat de lekkage is veroorzaakt door een niet goed afdichtende knelverbinding van de sifon, terwijl [B] Installatietechniek blijkens de factuur van 14 mei 2009 een paar weken later kennelijk een nieuw onderzoek heeft verricht naar de lekkage (zonder dat daar enige verklaring voor is gegeven door [koper], een verklaring die de kantonrechter juist ook gelet op de eerdere inschakeling van [A] Installatietechniek en diens activiteiten node heeft gemist), [B] Installatietechniek vervolgens eerst alle kitnaden in de badkamer heeft vervangen en toen daarmee de lekkage nog niet verholpen was, maar de douchebak de lekkage bleek te veroorzaken, daarna aan het breken is gegaan in de badkamer en de douchebak heeft gedemonteerd en weer gemonteerd (waarbij de vraag onbeantwoord is gebleven of [A] Installatietechniek die douchebak nu wel of niet eerder heeft gedemonteerd en weer gemonteerd).
3.6 Vastgesteld wordt dat in het meergenoemde expertiserapport zonder enige nadere onderbouwing is vermeld dat uit de bouwtekening bleek dat de badkamer in het verleden was verbouwd, terwijl het in geen enkel opzicht aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat die verbouwing verkeerd zou zijn uitgevoerd. En waar uit dat rapport overigens al niet met minimale zekerheid kan worden opgemaakt dat [verkoper] op de hoogte moet zijn geweest van (de oorzaak van) die lekkage, kan dat ook niet op grond van de onderzoeken door [A] Installatietechniek en [B] Installatietechniek, gezien de verschillende resultaten die deze onderzoeken uiteindelijk hebben opgeleverd. Maar nu dankzij [B] Installatietechniek in elk geval is komen vast te staan dat de feitelijke oorzaak van de lekkage in de badkamer was gelegen in de douchebak, kan worden vastgesteld dat het hier sowieso niet om een verzwegen gebrek gaat, maar (net als bij de hiervoor besproken vermeende lekkage van het platte dak) om een aan slijtage onderhevig gebruiksartikel (de woning en de badkamer waren al 20 jaar oud ten tijde van het bouwkundig onderzoek en het sluiten van de overeenkomst), waarvan het in de praktijk niet ongebruikelijk is dat zo’n gebruiksartikel, net als bijvoorbeeld een toilet of zelfs een keuken, zonder meer door nieuwe bewoners wordt vervangen. Van mede bepalende betekenis in dit verband acht de kantonrechter echter dat er, blijkens de verklaring van [dhr. Y], al ten tijde van het bouwkundig onderzoek door [X] en het sluiten van de koopovereenkomst in de keuken plekken in het plafond zichtbaar moeten zijn geweest die er uitzagen als een soort oude lekkageplek. De kantonrechter acht het daarom volstrekt onbegrijpelijk dat die plekken [X] en/of [koper] kennelijk geen aanleiding hebben gegeven tot twijfel en nader onderzoek, terwijl niet is gebleken dat zij [verkoper] daarop hebben aangesproken ten tijde van het bouwkundig onderzoek en het sluiten van de koopovereenkomst. Dat dit ook niet is gebeurd moge blijken uit de volgende opmerking in bedoeld expertiserapport: Na transport en ingebruikname van de woning constateerde partij I ([koper], kr) omstreeks oktober/november 2008, dat er in het plafond van de keuken vochtplekken ontstonden. Waar moet worden aangenomen dat de plekken in het plafond van de keuken ook al op 9 en 14 juni 2008 zichtbaar waren (ten tijde van het bouwkundig onderzoek en het sluiten van de overeenkomst) en [koper] voldoende in de gelegenheid is geweest om voor de aankoop en de overdracht een beroep te doen op het vermeende gebrek maar dit heeft nagelaten, moet hij ingevolge het bepaalde in artikel 7:23 BW ter zake de lekkage in de keuken al geacht worden alle rechten en bevoegdheden te hebben verloren die hem ten dienste stonden op grond van dat gebrek. Daarnaast kan de kantonrechter overigens ook hier tot geen andere conclusie komen dan dat door [koper], mede gelet op het bepaalde in artikel 7:17 lid 5 BW en artikel 5.1 van de NVM-koopakte, geen beroep kan worden gedaan op non-conformiteit. Ook een beroep op dwaling kan niet slagen, nu niet is gebleken dat [koper] de koopovereenkomst heeft gesloten op grond van beweerdelijk onjuiste mededelingen van [verkoper] en dat [koper], als al moet worden aangenomen dat hij een onjuiste voorstelling van zaken heeft gehad bij het sluiten van de koopovereenkomst, hij die onjuiste voorstelling van zaken geheel en al aan zichzelf heeft te wijten. Veelzeggend acht de kantonrechter in dit verband dat [X] in zijn verklaring van 27 oktober 2008 met geen woord heeft gerept over onjuiste mededelingen van de zijde van [verkoper], terwijl in het expertiserapport van 19 maart 2009 geen melding wordt gemaakt van aan het plafond zichtbare sporen ten gevolge van een verplaatsing van de keuken en [koper] pas in de akte na comparitie voor het eerst met zoveel woorden heeft gesteld dat [verkoper] een onware mededeling zou hebben gedaan ter zake van de badkamerlekkage.
3.7 Alles overziende komt de kantonrechter tot de slotsom dat de door [koper] genoemde gebreken niet kunnen worden aangemerkt als gebreken waardoor de geleverde woning niet aan de overeenkomst beantwoordde en/of waarvan [verkoper] mededeling had moeten doen. Daargelaten of er überhaupt sprake was van gebreken in de zin van non-conformiteit, had [koper] die gebreken kunnen en moeten ontdekken als hij voldoende zorgvuldig te werk was gegaan. [koper] had er mede gelet op het bouwjaar van de woning niet zo maar vanuit mogen gaan dat alles wel in orde was en bij twijfel vragen moeten (laten) stellen en zelf onderzoek moeten (laten) verrichten. De vordering van [koper] zal daarom moeten worden afgewezen, met veroordeling van [koper] tot betaling van de proceskosten.