RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.830105-10
vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 02 november 2010 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
verblijvende in P.I. Noord, locatie De Grittenborgh te Hoogeveen.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 19 oktober 2010.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.J.J. Bosma, advocaat te Spier.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 05 mei 2010 te [plaatsnaam], gemeente [naam gemeente], opzettelijk brand heeft gesticht in een woning/kamer van de gesloten afdeling [naam afdeling] van [naam instelling] gevestigd aan/nabij de E, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk in een kamer op die gesloten afdeling [naam afdeling] met behulp van een aansteker een matras en/of laken en/of dekbed in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met enig in (die kamer in) die gesloten afdeling aanwezig brandbaar materiaal, ten gevolge waarvan een
matras en/of dekbed en/of laken geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan gemeen gevaar voor een of meer belendende kamers en/of inboedel daarvan, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer in die belendende kamers aanwezige personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. S. Dijkstra acht hetgeen is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
* een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het aantal in voorarrest doorgebrachte dagen;
* terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Met betrekking tot het tenlastegelegde feit gaat de rechtbank van de volgende bewijsmiddelen uit.
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [aangever] d.d. 05 mei 2010 1, dat onder meer -zakelijk weergegeven- het volgende inhoudt.
Aangever doet aangifte van brandstichting op de gesloten afdeling [naam afdeling], gelegen aan de E 6 te [plaatsnaam]. De brandstichting is op 05 mei 2010 gepleegd. Aangever is werkzaam op afdeling [naam afdeling] van [naam instelling] te [plaatsnaam].
Vanaf 16 april 2010 verblijft [verdachte] op die afdeling met een rechterlijke machtiging.
Op 5 mei 2010 was aangever op de afdeling aan het werk. Om ongeveer 16.45 uur ging het brandalarm af bij kamer 113. Dit is de kamer van verdachte. Aangever had twee minuten eerder verdachte nog naar zijn kamer zien gaan.
Als aangever in de kamer van verdachte komt ziet aangever dat het matras en de dekens branden. De vlammen waren wel een halve meter hoog. Verdachte staat voor de badkamer-deur naar de brand te kijken. Voor zover aangever het zich kan herinneren, lag de aansteker van verdachte op het bureau.
Aangever kon de brand snel blussen omdat de brandslang vlakbij de kamer van verdachte op de gang hing.
Het matras is gemaakt van brandvertragend materiaal, desondanks is er schade aan het matras en wel aan de zijkant die aan de kant van de kamer is gesitueerd. Verder is er schade aan de lakens en dekens.
Verdachte had toestemming om tabak en een aansteker op zijn kamer te hebben.
Verdachte heeft tegen aangever gezegd dat hij in slaap was gevallen met een sigaret. Dat bevreemdt aangever want twee minuten voor het brandalarm had aangever verdachte nog naar zijn kamer zien gaan.
Aan beide zijden van de kamer van verdachte zijn kamers van medepatiënten.
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal technisch onderzoek van [verbalisant], brigadier Team Forensische Opsporing Techniek d.d. 18 mei 2010 2, dat onder meer
-zakelijk weergegeven- het volgende inhoudt.
Met het forensismetechnisch onderzoek op de plaats delict, patiëntenkamer 1.113, werd door verbalisant op dinsdag 11 mei 2010, omstreeks 10.30 uur, begonnen.
Personeel [aangever] van voornoemde inrichting had het matras, dekbed en laken uit deze kamer verwijderd. Tevens was de kamer al schoongemaakt. Het raam van de kamer stond ten tijde van de brand een paar centimeter open.
Deze goederen waren wel bewaard gebleven en zijn, teneinde een beeld te krijgen van de brand, teruggelegd op het bed in voornoemde kamer. Vorenstaande is verricht door personeel van de inrichting dat tijdens de brand aanwezig was en de situatie zoals toen is aangetroffen kon nabootsen.
Tijdens dit onderzoek werd door verbalisant vastgesteld (gezien) dat:
Op het stalen bed een blauwkleurig matras lag. Op dit matras lag een wit laken en hierop lag vervolgens een dekbed.
Het matras, dekbed en laken waren aan de rechterzijkant ingebrand, zulks gezien vanuit de richting van de toegangsdeur.
Op het bureautje in de kamer zag verbalisant een aansteker en shag liggen, waarvan het personeel van de inrichting verklaarde dat deze in eigendom toebehoorden aan de bewoner van deze kamer.
Andere relevante zaken werden door verbalisant ter plekke niet waargenomen. Op de plaats van de brand werd door verbalisant geen technisch verklaarbare oorzaak aangetroffen voor het ontstaan van de brand.
Door verbalisant zijn ter plekke metingen verricht met behulp van de PID meter. Hierbij werden geen brand bevorderende middelen aangetoond.
Door dhr. [naam beveiliger] en personeel van de inrichting werd tegenover verbalisant verklaard dat zowel het matras als het dekbed van brandvertragend materiaal was gefabriceerd. Het aanwezige witte laken was volgens hen niet brandvertragend.
Om proefondervindelijk vast te stellen of een sigarettenpeuk, zoals verdachte heeft aangegeven, de oorzaak van de brand kon zijn geweest is door verbalisant samen met dhr. [naam beveiliger] op het terrein van de inrichting bij de technische dienst een proefopstelling "opgebouwd".
Deze bestond uit een soortgelijk matras, dekbed en laken (hetzelfde merk en type) als aanwezig in kamer 1.113.
De eventuele brandontwikkeling bij de proefopstelling was optimaal aangezien dit in de buitenlucht geschiedde en er dus voldoende zuurstof voor een eventuele brand aanwezig was.
Door verbalisant is getracht zowel het dekbed als het matras in brand te steken met een (gas)-aansteker. Dit lukte niet. Het materiaal begon te smelten, echter bij het verwijderen van de vlam (aansteker) stopte het proces.
Hierna is een brandende sigaret, nadat deze was aangestoken, op het laken gelegd. Deze sigaret smeulde in ongeveer 8 minuten tijd geheel weg. Het laken vatte geen vlam. Er was slechts een schroeiplek zichtbaar.
Hierop is het laken in brand gestoken met een (gas)-aansteker. Verbalisant zag/constateerde dat het laken (dat niet brandvertragend was) vlam vatte en als een katalysator werkte ten opzichte van het matras. Verbalisant zag dat dit vlam vatte en begon te branden.
Conclusies:
Ontstaansplaats van de brand
Het laken aan de rechter zijkant van het matras (gezien vanuit de richting van de toegangsdeur).
Oorzaak
Aangezien er geen sprake is van een technische verklaring voor de brand kan het niet anders zijn dan dat er vuur ter plaatse is gebracht.
Gezien bovenvermeld proefondervindelijk onderzoek kan geconcludeerd worden dat de brand zeer waarschijnlijk niet is ontstaan door een smeulende sigaret.
Waarschijnlijk is genoemd laken opzettelijk in brand gestoken met een aansteker.
Gevaarzetting
Door de brand en het feit dat de brand plaatsvond in genoemde inrichting met meerdere kamers en bewoners was door deze brand gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten.
Het raam van de kamer stond enkele centimeters open. Er was voldoende zuurstofaanvoer voor de brand. Gelet op de aanwezige brandbare materialen in de kamer was de kans aanwezig dat de brand zich zou uitbreiden naar de naastgelegen kamers.
- de verklaring van verdachte afgelegd op de openbare terechtzitting van 19 oktober 2010, die verklaring houdt onder meer het volgende in -zakelijk weergegeven-:
op 5 mei 2010 was ik op mijn kamer van afdeling [naam afdeling]. Ik ben op mijn bed gaan liggen en heb een sigaret aangestoken om deze op te roken. Ik ben boven op de lakens in slaap gevallen en werd later wakker van de brand. Mijn bed stond namelijk in brand.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die de verdachte over het tenlastegelegde feit heeft afgelegd wordt weerlegd door de verklaring van aangever, terwijl het technisch onderzoek de door verdachte geschetste toedracht eveneens weerspreekt. De verklaring van verdachte wordt kennelijk afgelegd om de waarheid te verbloemen. De rechtbank merkt de verklaring van verdachte dan ook aan als kennelijk leugenachtig.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 05 mei 2010 te [plaatsnaam], gemeente [naam gemeente], opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer van de gesloten afdeling [naam afdeling] van [naam instelling] gevestigd aan de E, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk in een kamer op die gesloten afdeling [naam afdeling] met behulp van een aansteker een laken in brand gestoken ten gevolge waarvan een matras en dekbed en laken gedeeltelijk zijn verbrand terwijl daarvan gemeen gevaar voor een of meer belendende kamers en/of inboedel daarvan, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer in die belendende kamers aanwezige personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en
terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is,
strafbaar gesteld bij artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft kennis genomen van een psychiatrisch rapport d.d. 11 oktober 2010, opgemaakt door S. de Jong, psychiater.
Dit rapport houdt onder meer in als conclusie - zakelijk weergegeven -:
" Verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens te omschrijven als 'een paranoïde schizofrene psychose (waarschijnlijkheidsdiagnose), afhankelijkheid van cocaïne en heroïne in remissie'.
Deze bestond ook ten tijde van het tenlastegelegde. Aannemelijk is dat ten tijde van het ten laste gelegde sprake is geweest van een schizofrene psychose, die dan medicamenteus wordt gedempt, maar door de nog korte periode van medicatie nog niet volledig. Verdachtes gedrag werd ten tijde van het tenlastegelegde nog gestuurd door de schizofrene psychose. Voor een geringer deel was verdachtes gedrag tijdens het tenlastegelegde bewust bepaald.
Verdachte moet voor het feit als sterk verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd."
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het rapport van drs. C.M. Bosklopper, GZ psycholoog d.d. 13 oktober 2010, waarin de rapporteur eveneens tot de conclusie komt dat verdachte het tenlastegelegde in sterk verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusies en maakt die tot de hare.
De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend, zij het in sterk verminderde mate.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte een brand heeft gesticht in zijn kamer op afdeling [naam afdeling] van [naam instelling] te [plaatsnaam]. Zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt heeft verdachte zijn laken in brand gestoken waardoor ook het matras en het dekbed in brand zijn geraakt. Ook is gebleken dat in de kamers naast verdachte, medepatiënten verbleven. Er is dan ook sprake geweest van levensgevaar voor anderen.
Het betreft hier dan ook een ernstig feit met mogelijke zeer ernstige gevolgen indien het brandalarm niet was afgegaan en de leiding niet tijdig had ingegrepen.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de op te leggen straf rekening met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, met de omstandigheden waaronder dit is begaan en met hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 06 oktober 2010.
De rechtbank heeft daarnaast bij strafoplegging betrokken de over de verdachte uitgebrachte rapporten.
De feiten op zich rechtvaardigen een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank zal daartoe niet overgaan gelet op de geestestoestand van verdachte zoals die bestond op het moment dat het bewezen verklaarde werd gepleegd. De rechtbank houdt bij de hoogte van de op te leggen straf, rekening met de omstandigheid dat het bewezen verklaarde aan verdachte in sterk verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht bovendien van belang dat verdachte zo spoedig mogelijk in een voor hem geschikte kliniek wordt opgenomen om met een behandeling te kunnen starten in het kader van de hierna te overwegen tbs maatregel met verpleging van overheidswege.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden is van 161 dagen, zijnde het aantal dagen dat verdachte tot op heden in voorarrest heeft doorgebracht.
Motivering maatregel van terbeschikkingstelling.
De gedragsdeskundigen, S. de Jong, psychiater en C.M. Bosklopper, psycholoog, hebben verdachte onderzocht, en hebben, elk afzonderlijk, een met reden omkleed, gedagtekend en ondertekend advies uitgebracht.
De conclusies in het advies van de psychiater De Jong, d.d. 11 oktober 2010 luiden:
" Het huidige gebruik van antipsychotica is essentieel om een recidief psychose en waanvorming te voorkomen en daarmee de kans op recidive van gedragsproblemen en/of delicten te beperken. Verdachtes passieve acceptatie van medicijngebruik, zijn ontbrekende ziektebesef en ziekte inzicht maken dat hij vooralsnog aangewezen blijft op een verblijfsomgeving die op medicatiegebruik toeziet of tijdig kan signaleren of gedwongen medicatiegebruik is geïndiceerd. Daarnaast is verdachte door het ontbreken van diverse vaardigheden en/of sociale steunstructuren voorlopig ook aangewezen op een gestructureerde omgeving die hem daarin kan begeleiden en mogelijk vaardigheden kan helpen ontwikkelen.
Omdat voorts met verdachte geen betrouwbare en/of consistente behandelafspraken zijn te maken wordt geadviseerd tot een gedwongen klinische behandeling in een forensisch psychiatrische kliniek waar meer structuur en beveiliging is dan binnen de algemene klinische geestelijke gezondheidszorg.
Geadviseerd wordt om verdachte de maatregel van tbs met dwangverpleging op te leggen."
De conclusies in het advies van de psycholoog Bosklopper, d.d. 13 oktober 2010 luiden:
" Er is sprake van een ernstig verstoord realiteitsbesef. De gewetensfunctie is erg gebrekkig gezien het ontbrekende spijt- en schuldgevoel. Ziektebesef en -inzicht ontbreken volledig.
Er is sprake van een recidief brandstichting binnen een verplichte behandeling terwijl verdachte was opgenomen in een gesloten klinisch forensische setting. Dit feit, naast de floride erotomane waan, het schizofrene ontwikkelingsproces, de antisociale problematiek met vooral het ontbreken van spijt- en schuldgevoelens, het ontbrekende ziektebesef en
-inzicht maakt dat verdachte zonder adequate strikt klinische behandeling in een sterk beveiligd kader en gedurende langere tijd in de toekomst wederom zeer snel zal vervallen in zijn oude gedrag wat mogelijk steeds verder zal escaleren.
Geadviseerd wordt om verdachte de maatregel van tbs met dwangverpleging op te leggen."
De rechtbank verenigt zich met de bovenstaande conclusies en maakt die tot de hare.
Op grond van die conclusies en de adviezen en rapporten die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond.
Het door de verdachte begane feit is een misdrijf, waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Op grond van het bovenstaande en mede gelet op de ernst van het begane feit, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid voor personen en van goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling en de verpleging van overheidswege eisen.
De rechtbank zal daarom gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevelen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantast-baarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 27, 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
* gevangenisstraf voor de duur van 161 dagen.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
* De rechtbank beveelt dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd.
De rechtbank stelt vast dat de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling een periode van vier jaar te boven mag gaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter en mr. P.J. Duinkerken en mr. E.C.M. Wolfert, rechters in tegenwoordigheid van D. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 02 november 2010, zijnde mr. Duinkerken buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.
1 dossierpagina 24 ev.
2 dossierpagina 31 ev.
??
Parketnummer: 19.830105-10
Uitspraak d.d.: 02 november 2010 5