ECLI:NL:RBASS:2010:BO4417

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
19 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
19.830163-10
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontploffing door vuurwerk op raam met gemeen gevaar voor goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 19 november 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 augustus 2010 te Assen opzettelijk een ontploffing heeft teweeggebracht door een stuk vuurwerk, een vlinderbom, op het slaapkamerraam van een woning te bevestigen en deze aan te steken. De verdachte handelde samen met anderen en veroorzaakte daarmee gemeen gevaar voor de woning en de aanwezige goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoonster was, omdat de kans op dergelijk gevaar, gelet op de omstandigheden, als erg klein werd ingeschat. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, strafbaar gesteld bij artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 160 dagen opgelegd, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan een gedragsinterventie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het meer of anders tenlastegelegde.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.830163-10
vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 19 november 2010 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam],
[geboortedatum] 1971,
[adres],
thans verblijvende in PI Overijssel, PIV Zwolle.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 16 november 2010.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen.
De tenlastelegging
De verdachte is ingevolge de ter terechtzitting gewijzigde tenlastelegging bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
zij op of omstreeks 07 augustus 2010 te Assen, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft
gebracht door een (vlinder)bom, althans een stuk vuurwerk met knaleffect, in elk geval enig vuurwerk, op het (slaapkamer)raam van een woning, gelegen aan/nabij de [adres] te plakken/plaatsen/bevestigen en/of daarna die vlinderbom, althans dat vuurwerk aan te steken, waardoor/alwaar die (vlinder)bom, althans dat vuurwerk, tot ontploffing is gekomen/gebracht,
- terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat (slaapkamer)raam en/of in die
(slaap)kamer aanwezige goederen en/of de woning, in elk geval gemeen gevaar
voor goederen, te duchten was en/of
- terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoonster
van die woning, te weten [slachtoffer], die zich in de onmiddellijke nabijheid van dat
(slaapkamer) raam bevond, te duchten was, althans levensgevaar en/of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. C.C. Westerling-Diderich acht hetgeen is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en onder de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht conform het door de reclassering uitgebrachte advies.
De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Gedeeltelijke vrijspraak
De rechtbank overweegt met betrekking tot het door de officier van justitie tenlastegelegde te duchten levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoonster van de woning, [slachtoffer], het volgende:
In art. 157 Sr is straf bedreigd tegen onder andere degene die opzettelijk een ontploffing teweegbrengt indien daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of overlijden voor een ander of anderen te duchten is. Om in rechte zodanig gevaar als vaststaand te kunnen aannemen is vereist dat uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat dit gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het gevaar voor zwaar lichamelijk letsel dan wel overlijden ten tijde van het teweegbrengen van de ontploffing naar algemene ervaringsregels redelijkerwijs voorzienbaar moet zijn geweest. Het gevaar moet concreet zijn ontstaan.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en haar medeverdachten een stuk vuurwerk op het raam van aangeefster hebben bevestigd waarna één van hen de lont van dit vuurwerk heeft aangestoken, waardoor vervolgens dit vuurwerk tot ontploffing is gekomen. Ten gevolge van deze ontploffing is een gat in het betreffende raam ontstaan en is het voor het raam hangende gordijn beschadigd. In het strafdossier bevindt zich geen proces-verbaal van bevindingen, echter uit de vlak na de ontploffing door de politie gemaakte foto's blijkt dat in de kamer waarin het raam zich bevond glasscherven zijn terechtgekomen. Deze glasscherven bevinden zich vrijwel alle op de vensterbank of direct onder het raam, aan de raamzijde van het voor het raam hangende gordijn. Voorts zijn kleinere glassplinters zichtbaar op het onder het raam staande bed. Uit het dossier blijkt niets omtrent de snelheid en kracht waarmee deze glassplinters na de ontploffing in de kamer zijn terecht gekomen. De ter zitting gehoorde verbalisant heeft geen verwondingen of letsel geconstateerd bij aangeefster, die stelde onder het raam in bed te hebben gelegen.
Zonder nadere onderbouwing kan niet worden aangenomen dat reeds de enkele aanwezigheid van de glassplinters op het bed duidt op het gevaar van zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar. De grotere glasscherven werden, kennelijk, tegengehouden door het gordijn.
Op verzoek van het Openbaar Ministerie is door het NFI onderzoek gedaan naar (onder meer) de gevaarzetting van specifiek een vlinderbom, het schadebeeld in relatie tot het ontploffen van een vlinderbom en de gevaarzetting bij het plaatsen van een vlinderbom op een raam.
Het NFI stelt dat op basis van de ingezonden gegevens niet kan worden vastgesteld om welke soort vuurwerk het precies ging, wel acht het NFI het aannemelijk dat het ging om een soort knalvuurwerk. Het NFI concludeert vervolgens dat het schadebeeld past bij het ontploffen van een stuk knalvuurwerk dat op een raam is bevestigd. Om onderscheid te kunnen maken tussen een vlinderbom of een ander zwaar stuk vuurwerk zijn verdere proefnemingen noodzakelijk die niet zijn verricht. Voorts concludeert het NFI onder 3 dat als het vuurwerk een vlinderbom zou zijn geweest, de kans op zwaar lichamelijk letsel dan wel overlijden erg klein zou zijn geweest gelet op de concrete omstandigheden, met name het voor het raam hangende gordijn.
Ook uit de rapportage van het NFI valt derhalve niet af te leiden dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel dan wel overlijden naar algemene ervaringsregels redelijkerwijs voorzienbaar moet zijn geweest. Het NFI kan geen duidelijkheid geven omtrent de vraag welke soort knalvuurwerk is gebruikt. Voorts is volgens de rapportage van het NFI bij gebruik van een veel voorkomende soort knalvuurwerk als een vlinderbom de kans op zwaar lichamelijk letsel dan wel overlijden erg klein. Bij een erg kleine kans als door het NFI geschetst wordt naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de eis dat het gevolg naar algemene ervaringsregels redelijkerwijs voorzienbaar is.
Nu de rechtbank levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel reeds gelet op vorenstaande niet bewezen acht is de vraag of aangeefster wel of niet in de woning was ten tijde van de ontploffing niet meer van belang en gaat de rechtbank aan het verweer dat de verdediging op dit punt heeft gevoerd, voorbij.
Bewijsmotivering
Nu verdachte hetgeen de rechtbank wel bewezen zal verklaren heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en zij, verdachte, noch haar raadsman op dit punt vrijspraak heeft bepleit zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
De aangifte van [aangeefster] d.d. 7 augustus 2010, pag. 9 e.v. van het proces-verbaal met nummer BVH 2010048763 van de Politie Drenthe, district Noord, afdeling Recherche, alsmede de aanvullende verklaringen van aangeefster d.d. 7 augustus 2010 (pag. 16 e.v.) en 7 september 2010 (pag. 24 e.v.), inhoudende, kort en zakelijk weergegeven dat zij op 7 augustus 2010 omstreeks 02.30 uur wakker werd van een harde knal. Er was rook in haar slaapkamer en er lag glas in haar bed. Toen aangeefster buiten ging kijken zag zij een gat van ongeveer 15 cm in de ruit van haar slaapkamer. Zij zag stukken wit tape op de ruit geplakt.
De verklaringen van de getuigen [getuige 1] (pag. 30 e.v.) en [getuige 2] (pag. 39 e.v.) inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat zij op 7 augustus 2010 lagen te slapen en omstreeks 02:30 uur wakker schrokken van een luide knal. Zij zijn naar de woning van [aangeefster] gegaan en zagen een gat in het slaapkamerraam.
De verklaring van de getuige [getuige 3] (pag. 37 e.v.) inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat haar vriendin [aangeefster] haar 's nachts belde, dat [aangeefster] huilde en overstuur was en dat [aangeefster] vertelde dat er een bom op haar woning was gegooid.
De verklaring van [getuige 4], (aanvullend proces-verbaal d.d.31 oktober 2010), inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat hij die nacht samen met [verdachten 1 tm 4] bij een woning aan de [adres] was. Het plan was om de ramen kapot te maken van iemand. Hij heeft geholpen om de rol plakband los te maken ,verder wilde hij er niets mee te maken hebben. Hij heeft nog geprobeerd om de vrouwen tegen te houden maar dat is niet gelukt. Op een gegeven moment zijn [verdachte 4] en hij beneden bij elkaar gebleven en de andere drie zijn naar boven gegaan, naar die woning.
De camerabeelden gemaakt op 7 augustus 2010 door observatie videocamera's die door de afdeling Interceptie (IOT) van de Noordelijke recherche Eenheid waren geplaatst in het kader van een onderzoek naar in die periode gepleegde brandstichting in dat deel van Assen en die ter terechtzitting zijn getoond.
De rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) d.d. 28 oktober 2010 inhoudende het explosievenonderzoek naar aanleiding van een explosie in Assen op 7 augustus 2010.
De verklaringen van de verdachte bij de politie (pag. 227 e.v.), alsmede haar bekennende verklaring ter terechtzitting, inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat zij die nacht samen was met [verdachten 1, 3 en 4], dat zij flink gedronken hadden en dat zij een "geintje" uit wilden halen met [aangeefster]. Verdachte had daartoe een vlinderbom, roze handschoenen en dubbelzijdig tape meegenomen met de bedoeling om een raam uit de woning van [aangeefster] te laten knallen. Uiteindelijk hebben zij met z'n drieën, [verdachte 1, 2 en 3], het vuurwerk op het raam van aangeefster geplakt en is het door verdachte aangestoken. Vervolgens is het vuurwerk tot ontploffing gekomen.
De bekennende verklaringen van de medeverdachten 1, 3 4 en 4 (pag. 150 e.v.), (pag. 79 e.v.) (pag. 196 e.v.).
Uit de bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank voorts dat sprake was van een nauwe en volledige samenwerking tussen voornoemde verdachten en daarmee staat tevens vast dat sprake is van medeplegen. Verdachte is derhalve ook voor die daden die niet feitelijk door haarzelf, maar die door (een van) haar medeverdachten (is) zijn verricht, aansprakelijk.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 07 augustus 2010 te Assen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een stuk vuurwerk met knaleffect, op het (slaapkamer)raam van een woning, gelegen aan de [adres] te plakken en daarna dat vuurwerk aan te steken, waardoor dat vuurwerk, tot ontploffing is gekomen,
- terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat (slaapkamer)raam en in die
(slaap)kamer aanwezige goederen te duchten was.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk een ontploffing te weeg brengen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, strafbaar gesteld bij artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking: de aard en de ernst van het gepleegde feit; de omstandigheden waaronder dit feit is begaan; hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; de eis van de officier van justitie; het pleidooi van de raadsvrouwe van de verdachte; de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 2 november 2010, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van een misdrijf is veroordeeld, alsmede het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 15 november 2010, onder meer inhoudende als advies dat verdachte als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf wordt opgelegd een meldingsgebod en deelname aan een gedragsinterventie (te weten een cognitieve vaardigheidstraining).
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig feit waardoor aangeefster op volstrekt ontoelaatbare wijze een enorme schrik is aangejaagd en waarbij haar woning is beschadigd. Bij dit feit past een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest. Aan het voorwaardelijk op te leggen deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarde, zoals voorgesteld door de reclassering, verbinden.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 47, 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 160 dagen waarvan een gedeelte groot 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen haar te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, hetgeen mede inhoudt een meldingsgebod en deelname aan een gedragsinterventie (te weten een cognitieve vaardigheidstraining), met opdracht aan de reclasseringsinstelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden en gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter en mrs. J.G. de Bock en H.T. van Voorst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 19 november 2010, zijnde mrs. Klaassens en Van Voorst buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.
Parketnummer: 19.830163-10 vonnis
Uitspraak d.d.: 19 november 2010 6
vonnis