RECHTBANK ASSEN
Sector Civiel
Beschikking d.d. 27 oktober 2010
Zaaknummer 82453 / FA RK 10-2829
Machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, met instemming ouder met gezag
van de kinderrechter in bovenvermelde rechtbank, gegeven in de zaak met betrekking tot de minderjarige:
[naam kind], geboren in de gemeente [plaats] op [datum],
kind van [vader], wonende te [adres].
De Stichting Bureau Jeugdzorg Drenthe (SBJD) heeft op 11 oktober 2010 verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing in accommodatie voor gesloten jeugdzorg te verlenen voor de duur van de termijn van het indicatiebesluit. Daarbij is onder meer overgelegd het hulpverleningsplan, een indicatiebesluit d.d. 6 september 2010 geldig tot en met 31 augustus 2011 alsmede de verklaring ex artikel 29b, lid 4, Wet op de Jeugdzorg en de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper ex artikel 29b, lid 5, Wet op de Jeugdzorg.
Aangezien de SBJD machtiging heeft verzocht tot plaatsing van de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, is aan de minderjarige op 11 oktober 2010 als raadsman mr. W.M. Bierens, advocaat te Assen, toegevoegd.
Op 20 oktober 2010 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn: mevr. G. Boelens, namens de SBJD, mevr. M. Brons en dhr. J.R. Steensma, beiden namens Accare, dhr. [vader] (vader) en mevr. [stiefmoeder] (stiefmoeder), en de minderjarige bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. H.R Eising-Hemrica.
Gronden van de beslissing
Vastgesteld wordt dat blijkens het overgelegde indicatiebesluit de minderjarige aanspraak heeft op een verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg tot en met 31 augustus 2011 en dat de verklaring ex artikel 29b, lid 4, Wet op de Jeugdzorg de instemming heeft van een gedragswetenschapper die de minderjarige op 5 oktober 2010 heeft onderzocht. Tot slot is de instemmingsverklaring van de vader met gezag voor opneming en verblijf van de minderjarige in gesloten jeugdzorg overgelegd.
Op grond van de informatie van de SBJD zoals in voormeld verzoek met bijlagen aangegeven en ter terechtzitting aangevuld en in aanmerking genomen de door de overige personen afgelegde verklaringen is de kinderrechter van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg dient te worden verleend, nu de minderjarige ernstige opgroei-en/of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
De kinderrechter overweegt als volgt:
De minderjarige – die 10 jaren oud is – heeft een belast verleden. Gedurende vier jaar heeft de minderjarige bij zijn – toen – verslaafde moeder verbleven. Op zesjarige leeftijd is hij bij zijn grootouders gaan wonen. Toen de minderjarige vier jaar was, is hij door de behandelaars van het Medisch Kleuter Dagverblijf, alwaar hij toen therapie volgde, omschreven als onrustig, impulsief en claimend naar zijn omgeving. De minderjarige toonde zich agressief, toonde gebrek aan concentratie en luisterde niet naar begeleiders en onderwijzers. Op school was de minderjarige toen, maar ook nu, niet te handhaven. Na plaatsing in de [instelling DR] blijkt dat de minderjarige niet toekomt aan zijn ontwikkelingstaken en blijkt ook daar dat hij zeer intensieve begeleiding nodig heeft. In de [instelling DR] – alwaar de minderjarige in een Crisisplek verblijft – vertoont hij extreem gedrag en is hij zowel verbaal als fysiek agressief.
De minderjarige kampt blijkens de rapportage met een forse hechtingsproblematiek. Ook is bij hem een post traumatische stressstoornis vastgesteld en vertoont hij kenmerken van ADHD. De combinatie van genoemde deficiënties belemmert zijn ontwikkeling in ernstige mate.
De informatie die door de vertegenwoordiger van SBJD en door de vertegenwoordigers van Accare over de minderjarige zowel schriftelijk als mondeling ter zitting is overgelegd, acht de kinderrechter voldoende betrouwbaar. Ook aan de deskundigheid hieromtrent van de vertegenwoordigers van voormelde instellingen wordt niet getwijfeld. De raadsvrouw heeft evenmin de betrouwbaarheid van de rapportage en de deskundigheid van genoemde vertegenwoordigers betwist.
Op grond van de rapportage over de minderjarige en van het overige verhandelde ter zitting is de kinderrechter tot de overtuiging gekomen dat de minderjarige zorg en behandeling behoeft in een gesloten instelling voor jeugdhulpverlening. Alternatieven van gesloten uithuisplaatsing – die voor een tienjarig kind uiteraard voor de hand liggen – zijn, zoals ter zitting gebleken is, vooralsnog niet voorhanden.
Thuisplaatsing van de minderjarige – die momenteel op vrijwillige basis in de [instelling DR] te [plaats] verblijft – geen reële optie, zo is de kinderrechter ter zitting gebleken. Uit de rapportage blijkt dat vader momenteel niet in staat is de opvoeding van zijn zoon ter hand te nemen. De minderjarige accepteert het gezag van vader niet. Ter zitting heeft de vader dit aan de kinderrechter desgevraagd bevestigd.
Een voortdurend verblijf in de [instelling DR] ligt niet in de rede. Deze instelling is niet aangewezen als gesloten jeugdzorginstelling. Zoals door de kinderrechter reeds is overwogen, behoeft de minderjarige zorg en behandeling in een gesloten setting.
Ter zitting is komen vast te staan dat die zorg en behandeling kunnen worden geboden door de [instelling H]. Blijkens de instemmingsverklaring van de met het gezag over de minderjarige belaste vader, kan deze zich vinden in de opname van de minderjarige. De raadsvrouw heeft evenmin betwist dat deze in de [instelling H] kan plaatsvinden.
De kinderrechter acht op grond van de aan hem overgelegde informatie, de mening van SBJD en van Accare dat de minderjarige de benodigde zorg en de behandeling bij voorkeur in de [instelling H] moet ondergaan, verdedigbaar.
Evenwel moet geconstateerd worden dat het ter zitting niet duidelijk is geworden wanneer de minderjarige in de [instelling H] kan worden opgenomen. Wachtlijsten staan aan opname van de minderjarige aldaar in de weg.
Uit de rapportage en uit het verhandelde ter zitting is de kinderrechter genoegzaam gebleken dat in afwachting van opname in de gesloten instelling van de [instelling H], de minderjarige niet in de [instelling DR] kan blijven. Zijn problematiek en gedrag doen daar niet alleen een onevenredig groot beroep op de begeleidingscapaciteit, maar geven daar ook aanleiding voor gevoelens van onveiligheid bij zowel bewoners als werknemers. Desgevraagd blijkt (voorlopige) opname in een pleeggezin in de regio niet tot de mogelijkheden te behoren. Ook daaraan staan problematiek en gedrag in de weg. Gesloten instellingen in de regio zijn niet in staat om de minderjarige tijdelijk op te nemen, aangezien deze een ondergrens van 12 jaar kennen.
Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van SBJD aangegeven dat de minderjarige vermoedelijk op korte termijn in [X] te [plaats] kan worden opgenomen. Zodra er plaats is, wordt de minderjarige opgenomen in de gesloten instelling van de [instelling H].
Het komt de kinderrechter voor dat SBJD, in samenwerking met Accare, in alle redelijkheid de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige ten uitvoer kan leggen op bovenstaande wijze: tijdelijke plaatsing in [X], om daarna hem in de instelling van [de instelling H] te plaatsen. Deze handelwijze strijdt niet met het belang van de minderjarige en strookt met de criteria als omschreven in art. 29b, lid 3, Wet op de Jeugdzorg.
De kinderrechter zal dan ook een machtiging als verzocht verlenen.
Daarbij tekent de kinderrechter het volgende aan.
Het verlenen van een machtiging gesloten uithuisplaatsing van een kind van 10 jaar oud dient omgeven te zijn met meer dan de gebruikelijke zorgvuldigheid en dient met inachtneming van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit te geschieden.
Dat andere, minder vergaande, vormen van opname in de onderhavige zaak zijn overwogen maar vooralsnog als onvoldoende zijn beschouwd, is in het voorgaande uiteengezet. Aan het beginsel van proportionaliteit wordt in de onderhavige zaak naar de mening van de kinderrechter recht gedaan, door de machtiging niet, zoals verzocht, te verlenen tot en met 31 augustus 2011, doch voor een aanmerkelijk kortere periode, namelijk tot en met 31 januari 2011. De reden hiervoor is dat de kinderrechter – desverzocht – op relatief korte termijn kan toetsen of de voorwaarden voor uithuisplaatsing van de minderjarige in een gesloten instelling dan nog steeds aanwezig zijn. Met name acht de kinderrechter het van belang, na te kunnen gaan of de minderjarige zo spoedig als mogelijk in de gesloten instelling van [de instelling H] wordt geplaatst. Een en ander klemt te meer, nu de betreffende minderjarige slechts 10 jaren oud is.
verleent, conform en ter effectuering van het indicatiebesluit, machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [naam kind], voornoemd, in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, met ingang van heden, tot en met 31 januari 2011;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus gewezen door mr. A.L.J.M.A. Janssens, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2010, in tegenwoordigheid van D.A. Slender, griffier, en door de rechter en de griffier ondertekend.-
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te Leeuwarden. Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingesteld.