ECLI:NL:RBASS:2010:BO5166

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
29 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
80954
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis op basis van de Wet Bopz

In deze zaak heeft de rechtbank Assen op 29 juli 2010 een beschikking gegeven inzake het verzoek van de officier van justitie tot voortzetting van het verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Betrokkene, die gedwongen verblijft in GGZ Drenthe, heeft een voorlopige machtiging die is afgegeven door de rechtbank Amsterdam. De officier van justitie verzoekt om een machtiging voor de duur van een jaar, onderbouwd door een geneeskundige verklaring van mw. W.v.d. Plas en andere relevante documenten. Tijdens de zitting heeft betrokkene verklaard dat hij niet gelukkig is in Veenhuizen en dat hij terug wil naar Amsterdam om zijn leven op orde te krijgen. Zijn advocaat heeft het verzoek van de officier van justitie afgewezen, stellende dat betrokkene zelf initiatieven onderneemt voor onderdak en dat het gevaar volgens haar wel meevalt.

De rechtbank heeft de argumenten van de advocaat overwogen, maar concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de geneeskundige verklaring. De rechtbank stelt vast dat er geen wezenlijke wijziging is in de gezondheidstoestand van betrokkene sinds de voorlopige machtiging. De rechtbank oordeelt dat er nog steeds sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van betrokkene, die gevaar voor zichzelf kan veroorzaken. Dit gevaar kan niet door tussenkomst van derden worden afgewend, en de rechtbank wijst het verzoek van de officier van justitie toe. De machtiging tot voortgezet verblijf wordt verleend voor de duur van een jaar, met de mogelijkheid van verlenging indien de officier van justitie voor het verstrijken van deze termijn een nieuw verzoek indient.

De beschikking is gegeven door de tweede enkelvoudige kamer van de rechtbank Assen, en tegen deze beschikking staat beroep in cassatie open volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector Civiel
Zaaknummer 80954
Beschikking d.d. 29 juli 2010
Voortgezet verblijf
Beschikking van de tweede enkelvoudige kamer
Ontstaan en loop van het geding
Op 13 juli 2010 is ter griffie van de rechtbank ingekomen een verzoekschrift van de officier van justitie te Assen, dat betrekking heeft op:
[betrokkene],
geboren op [datum] (betrokkene).
Betrokkene verblijft gedwongen in het psychiatrisch ziekenhuis GGZ Drenthe te [plaats, op grondslag van de door de rechtbank Amsterdam op 2 februrari 2010 afgegeven voorlopige machtiging ingevolge de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz).
De officier van justitie verzoekt de rechtbank te beslissen dat een machtiging tot voortzetting van het verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis wordt verleend voor de duur van een jaar.
Bij het verzoek is gevoegd:
- een geneeskundige verklaring die is opgemaakt door de geneesheer-directeur
mw. W.v.d. Plas op 6 juli 2010;
- een afschrift van de aantekeningen als bedoeld in artikel 37a Wet Bopz;
- een afschrift van het behandelplan als bedoeld in artikel 38 van de Wet Bopz.
De rechtbank heeft last gegeven tot toevoeging van een advocaat aan betrokkene. Het verzoekschrift en de bijlagen zijn in afschrift aan die persoon gezonden.
De rechtbank heeft betrokkene en diens advocaat mw. mr. N.D. van ‘t Zand ter terechtzitting van 29 juli 2010, gehouden in het psychiatrisch ziekenhuis, gehoord over het verzoek.
Betrokkene heeft toen onder meer verteld dat hij het niet leuk vindt in Veenhuizen. Volgens hem is er niks aan de hand en heeft hij alles op een rijtje. Betrokkene wil terug naar Amsterdam, de boel op een rijtje zetten en de touwtjes oppakken. Hij heeft zijn uitkering alvast geregeld.
Zijn advocaat heeft verzocht het verzoek af te wijzen gezien het feit dat betrokkene zelf initiatieven neemt met betrekking tot het zoeken van onderdak in Amsterdam. Hij kent, zo stelt de advocaat, daar alles en met het gevaar zal het naar haar mening wel meevallen.
De rechtbank heeft zich, alvorens te beslissen op het verzoek, nog doen voorlichten door mw. J. Looijenga, behandelcoordinator en mw. T. Stolte, persoonlijk begeleider.
Van het horen door en de voorlichting aan de rechtbank is proces-verbaal opgemaakt door de griffier.
Overwegingen
Artikel 15, eerste lid, van de Wet Bopz bepaalt -voor zover hier van belang- dat de rechter op verzoek van de officier van justitie met betrekking tot een persoon, die ingevolge een voorlopige machtiging in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft, een machtiging tot voortgezet verblijf kan verlenen als er naar het oordeel van de rechter sprake van is dat:
a. de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens die betrokkene gevaar doet veroorzaken ook na verloop van de geldigheidsduur van de voorlopige machtiging aanwezig zal zijn, en
b. het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend, en
c. de betrokkene geen blijk geeft van de nodige bereidheid tot voortzetting van het verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis op vrijwillige basis.
Hierbij wordt onder gevaar verstaan:
1°. gevaar voor betrokkene zelf, onder meer:
a. dat betrokkene maatschappelijk te gronde gaat; of
b. dat betrokkene zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen; of
c. dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen.
De rechtbank heeft op grond van de overgelegde stukken en gehoord de standpunten en mededelingen ter zitting geen reden om de inhoud van de geneeskundige verklaring onjuist te achten of daaraan te twijfelen.
Uit die inhoud leidt de rechtbank af dat er sedert de verstrekking van de voorlopige machtiging geen sprake is van een wezenlijke wijziging in de gezondheidstoestand en situatie van betrokkene.
Bij het einde van de geldigheidsduur van de voorlopige machtiging, is er nog steeds sprake van een gebrekkige ontwikkeling/ziekelijke stoornis van de geestvermogens van betrokkene die betrokkene gevaar doet veroorzaken voor betrokkene zelf. Betrokkene is zwakbegaafd en zorgmijdend. De argumenten voor de huidige RM van betrokkene zijn nog steeds van toepassing: grote kans op terugal in alcohol- en cannabisverslaving met grensoverschrijdend gedrag als gevolg. Onder invloed van middelen bestaat het gevaar van het oproepen van agressie door anderen, ernstige verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang. Betrokkene heeft geen ziektebesef en –inzicht, heeft een beperkt sociaal inzicht en beperkte cognitieve vermogens en mogelijk een stoornis in het autisme spectrum. Gecombineerd met middelengebruik is de kans op grensoverschrijdend gedrag aanzienlijk.
Dit gevaar kan niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend.
Namens betrokkene is aangevoerd dat het voor toepassing van de artt. 2 e.v. Wet BOPZ vereiste gevaar afwezig is. Om die reden zou in die visie het verzoek van het OM dienen te worden afgewezen. De Rechtbank constateert evenwel dat zowel uit het dossier als uit het verhandelde ter zitting genoegzaam blijkt dat de stoornis van de geestvermogens de betrokkene gevaar doet veroorzaken. Dat gevaar is door de deskundigen, aan wier deskundigheid hieromtrent door de Rechtbank niet wordt getwijfeld, benoemd als zelfverwaarlozing van betrokkene indien hij niet behandeld wordt en de instelling waarin hij thans verblijft, zou verlaten (zie art. 1 lid 1 onder f, sub b en c). Aan het gevaarsvereiste is, anders dan de raadsvrouw meent, naar de mening van de Rechtbank voldaan.
Tevens is door de raadsvrouw gesteld dat het verzoek van het OM dient te worden afgewezen, aangezien betrokkene niet wenst te worden opgenomen en niet wenst te worden behandeld in de instelling waarin hij thans verblijft. Deze omstandigheden kunnen gelet op het bepaalde in art. 2 lid 3 onder a Wet BOPZ, niet leiden tot afwijzen van het verzoek.
Tezamen leidt het voorgaande er toe dat het verzoek wordt toegewezen en dat een machtiging wordt verstrekt voor de duur van een jaar.
Daarbij geldt dat die geldigheidsduur wordt verlengd ingevolge en naar de duur die artikel 48 Wet Bopz toestaat, indien de officier van justitie voor de afloop van voornoemd jaar bij de rechtbank een verzoek indient tot het verlenen van een aansluitende rechterlijke machtiging.
Beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek toe, met dien verstande dat de machtiging heden ingaat en voortduurt tot en met 28 juli 2011.
Gegeven op 29 juli 2010.
de griffier, de rechter,
I.J. Kemkers mr. A.L.J.M.A. Janssens
Tegen deze beschikking staat beroep in cassatie open met inachtneming en volgens de regels van de artikelen 426, 426a en 426b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Verzonden op:
Afschrift aan:
(x) betrokkene
(x) advocaat
(x) inspectie
(x) officier van justitie