5. De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie
5.1 Aan de hand van de beschikbare gedingstukken stelt de kantonrechter in de eerste plaats vast dat [gedaagde] niet heeft betwist dat [het autobedrijf] de reparatiewerkzaamheden aan de auto van [gedaagde] (het vervangen van de kruiskoppeling en het laten uitbalanceren van de tussenas in Hoogeveen)) op zichzelf naar behoren heeft uitgevoerd. Voorts stelt de kantonrechter vast dat in het rapport van [D] Automotive B.V. is geconcludeerd dat de door [het autobedrijf] uitgevoerde reparatie niet van invloed is geweest op de geconstateerde motorschade. Dat klemt nog eens te meer waar [gedaagde] tot in dit stadium van de procedure niet ten minste aannemelijk heeft gemaakt dat de vervanging van een kruiskoppeling niet nodig was (bijvoorbeeld door met concrete en controleerbare gegevens aan te tonen dat er geen speling zat in de kruiskoppeling). In dit verband wordt overigens nog vastgesteld dat [het autobedrijf] geen kosten in rekening heeft gebracht voor het, vanwege de na de vervanging van de kruiskoppeling nog aanwezige trillingen, door een gespecialiseerd bedrijf uit Hoogeveen laten uitbalanceren van de aandrijfas. Indien al voor waar moet worden gehouden dat, na de op zichzelf noodzakelijke vervanging van de kruiskoppeling, het gebrek (het trillen) waarvoor de auto door [gedaagde] ter reparatie is aangeboden niet of niet geheel is verholpen, kan [gedaagde] er zich niet met recht op beroepen dat de reparatie geen resultaat heeft gehad. Als vaststaand moet immers worden aangenomen dat de noodzakelijke reparatie vanwege de speling in de kruiskoppeling naar behoren is uitgevoerd, zodat die reparatie door [gedaagde] had moeten worden betaald. Want voor zover de trillingen ondanks die reparatie nog steeds in dezelfde mate aanwezig zouden zijn geweest, moet worden aangenomen dat aan verdergaande reparatie ook weer kosten zouden zijn verbonden die voor rekening van [gedaagde] waren gekomen. [het autobedrijf] is niet door [gedaagde] in de gelegenheid gesteld de beweerdelijk nog aanwezige trillingen weg te nemen en [gedaagde] heeft de auto (pas) in juni 2009 kennelijk met het oog op die trillingen ter reparatie aangeboden bij [Y] Autobedrijf. In dat verband is overigens niet gesteld of gebleken dat die trillingen ook al aanwezig waren na de in het geding zijnde reparatie door [het autobedrijf] en evenmin of het om dezelfde trillingen ging, en dit waar moet worden aangenomen dat [gedaagde] de auto, na de in eigen beheer uitgevoerde montage van het motorblok, weer geruime tijd zal hebben gebruikt.
5.2 Waar [gedaagde] zich heeft beroepen op zijn recht om betaling van de factuur van [het autobedrijf] op te schorten tot de oorzaak van de motorschade bekend zou zijn en [gedaagde] de daaraan verbonden kosten wil verrekenen (omdat die hoger zijn dan de vordering van [het autobedrijf]) en [gedaagde] deze kosten ook ten grondslag legt aan zijn vordering in reconventie, stelt de kantonrechter vast dat de beschikbare gedingstukken onvoldoende rechtvaardiging bieden voor de conclusie dat [het autobedrijf] aansprakelijk moet worden gehouden voor de aan de auto van [gedaagde] ontstane motorschade. In zoverre ligt de vordering van [het autobedrijf] in conventie dan ook voor toewijzing gereed, althans waar het gaat om de hoofdsom ad € 217,- vermeerderd met de wettelijke rente berekend tot 8 februari 2010 ad € 13,16 en de wettelijke rente over € 217,- vanaf 8 februari 2010 tot aan de dag der betaling. Voor toewijzing van de buitengerechtelijke kosten ad € 50,- ziet de kantonrechter geen aanleiding, nu niet is gebleken dat die kosten niet geacht kunnen worden te zijn begrepen in de proceskosten, tot betaling waarvan [gedaagde] wel zal moeten worden veroordeeld.
5.3 Met betrekking tot de vordering van [gedaagde] in reconventie stelt de kantonrechter al meteen vast dat [gedaagde] niet de stellingen van [het autobedrijf] heeft weersproken dat het gebrek aan het motorblok van de auto simpelweg is te wijten aan de slijtage en dat op het moment dat het gebrek zich openbaarde het motorblok meer dan 315.000 kilometer (197.293 miles) had gelopen. Opgemerkt wordt dat [D] Automotive B.V. in haar rapport ook met geen woord rept over de hoeveelheid kilometers (waar als hoeveelheid kennelijk klakkeloos het op de factuur van [het autobedrijf] vermelde aantal wordt overgenomen) en de historie van onderhoud in relatie tot de noodzaak van tijdig onderhoud en vervanging van onderdelen. Dat had te meer in de rede gelegen nu de auto vanuit het buitenland op 30 september 2008 door de RDW is toegelaten en op 15 oktober 2008 op naam is gesteld van [gedaagde]. Daar komt nog bij dat [D] Automotive B.V. blijkens haar rapport pas op 8 januari 2010, toen het voertuig al lang was gerepareerd en dus ook al lang weer kon rijden, voor het eerst bij [gedaagde] is geweest om de in delen gedemonteerde motor te inspecteren. Niet is gebleken dat toen de kilometerstand onderwerp van onderzoek is geweest.
5.4 Van betekenis is voorts dat [D] Automotive B.V. in haar rapport zonder enig voorbehoud heeft gesteld dat de geconstateerde motorschade het gevolg is van een mankement dat kan worden aangemerkt als een eigen gebrek. Opvallend, en naar het oordeel van de kantonrechter zelfs van bepalende betekenis, is het feit dat in de bij conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie overgelegde versie van het rapport van [D] Automotive B.V., gedateerd op 9 juli 2010, de conclusie is aangevuld met de bewering dat de bestuurder (monteur) niet alert zou hebben gereageerd op de in het voertuig aanwezige dashboard signaleringen. Nog afgezien van de vraag waarom die bewering niet is opgenomen in de bij conclusie van antwoord tevens van eis overgelegde versie van het rapport van [D] Automotive B.V., gedateerd op 4 mei 2010, die verder gelijkluidend is aan de versie van 9 juli 2009, is die bewering niet met een begin van aannemelijkheid onderbouwd. Waar in het rapport is geconcludeerd dat het ging om een eigen gebrek, er buiten de bestuurder niemand anders in de auto zat toen deze vastliep en niet is weersproken dat het vastlopen van de motor iedereen had kunnen overkomen, is niet gebleken van enig onderzoek naar de werking van de in het voertuig aanwezige dashboard signaleringen en/of naar de vraag of, als die signaleringen al tijdig zouden hebben gewerkt en zijn opgemerkt door de bestuurder, de schade niet (in dezelfde omvang) zou zijn opgetreden (terwijl het in de praktijk bepaald niet uitgesloten is dat die signaleringen het ook kunnen laten afweten en die signaleringen bij een goede werking op zichzelf schade niet altijd zullen kunnen voorkomen).
5.5 Alles overziende kan de kantonrechter tot geen andere slotsom komen dan dat [gedaagde] onvoldoende onderbouwing heeft gegeven aan zijn stelling dat [het autobedrijf] aansprakelijk is te houden voor de aan zijn auto ontstane motorschade. Zijn daarmee verbonden vordering zal dan ook zonder meer moeten worden afgewezen. Voorts zal [gedaagde] ook in reconventie moeten worden veroordeeld in de kosten van de procedure.