4. De vordering en het verweer in reconventie
4.1 Aldi vordert op de in de conclusie van eis vermelde gronden om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad: - voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst met [werkneemster] op grond van een dringende reden rechtsgeldig is geëindigd; - betaling door [werkneemster] aan Aldi tegen behoorlijk bewijs van kwijting van de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:680 BW juncto 7:677 lid 4 BW ten bedrage van € 2299,68 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de uitspraak tot aan de dag der gehele voldoening.
4.2 [werkneemster] betwist de vordering, zakelijk samengevat primair stellende dat de vordering ex artikel 7:683 BW junco 7:677 lid 3 en 4 BW op basis van schadeplichtigheid wegens onregelmatige opzegging verjaart na verloop van zes maanden en subsidiair stellende dat [werkneemster] niet opzettelijk heeft gehandeld of schuld heeft.
5. De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie
5.1 Aan de hand van de beschikbare gedingstukken stelt de kantonrechter vast dat [werkneemster] niet alleen artikelen van Aldi heeft meegenomen zonder deze te betalen, maar dat zij, toen zij daarmee werd geconfronteerd tijdens het gesprek met de bedrijfsleider de heer [X] in aanwezigheid van de heer [Z] een leugenachtige verklaring heeft afgelegd.
5.2 Vaststaat dat [werkneemster], doordat zij een doos boodschappen heeft meegenomen zonder te betalen, heeft gehandeld in strijd met de Bedrijfsinstructie Kassabediening. In artikel A-18 van de bedrijfsinstructie is onder meer het volgende bepaald: Het is de medewerker absoluut verboden om goederen van Aldi – zonder af te rekenen – naar huis en/of elders buiten Aldi mee te nemen. (…) Overtreding van de procedureregels ter zake personeelsaankopen en het in bezit hebben van goederen die bij Aldi worden verkocht – zonder kassabon – kunnen aanleiding geven tot ontslag op staande voet. Het feit dat [werkneemster] boodschappen heeft meegenomen zonder deze te betalen is door Aldi mede ten grondslag gelegd aan het ontslag op staande voet. Overigens is ook in artikel 11 lid 1 sub b van de arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk bepaald dat in geval van ontvreemding van goederen (ook van kleine hoeveelheden) Aldi gerechtigd is de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang wegens een onverwijld medegedeeld dringende reden te beëindigen.
5.3 Vastgesteld wordt dat niet aannemelijk is geworden dat binnen Aldi de bedrijfsinstructie niet strikt zou worden toegepast, integendeel. Dat de regels over personeelsaankopen wel strikt worden gehanteerd en bij een ieder binnen Aldi bekend zijn, kan namelijk genoegzaam worden opgemaakt uit het feit dat het een collega van [werkneemster] was die de filiaalleider erop heeft gewezen dat [werkneemster] de boodschappen niet had afgerekend. In dit verband moet de naleving van de bedrijfsinstructie zo zeer van belang worden geacht dat een beroep op vergeetachtigheid op zichzelf niet aan de geldigheid van het ontslag op staande voet kan afdoen. Als dat wel zo zou zijn, dan zou iedereen zich immers met een beroep op vergeetachtigheid als excuus goederen van Aldi kunnen toe-eigenen. Zelfs als voor waar moet worden gehouden dat [werkneemster] door de gestelde persoonlijke en werkomstandigheden daadwerkelijk heeft vergeten de in het geding zijnde boodschappen af te rekenen, moet het feit dat zij de boodschappen niet direct conform de bedrijfsinstructie heeft afgerekend dus volledig aan haar worden toegerekend. Dat klemt in dit geval nog eens te meer waar de stelling van [werkneemster], dat zij de boodschappen per ongeluk niet heeft afgerekend, ongeloofwaardig moet worden geacht. In de eerste plaats moet als vaststaand worden aangenomen dat, zo [werkneemster] gedurende de dag al niet meerdere malen de mogelijkheid zou hebben gehad om alsnog de boodschappen af te rekenen, zij in ieder geval heeft nagelaten een collega te informeren dat ze de boodschappen nog moest afrekenen, en dit terwijl medewerkers van Aldi verplicht zijn om personeelsaankopen direct bij een andere medewerker af te rekenen. Voorts blijkt ook nergens uit dat [werkneemster] voornemens is geweest om de artikelen te betalen en alsnog heeft aangeboden om deze artikelen af te rekenen. Waar [werkneemster] zelf stelt later op de dag nog een beltegoedkaart te hebben gekocht, moet toch zonder meer als vaststaand worden aangenomen dat zij voor de betaling daarvan haar portemonnee nodig had, de portemonnee die zij volgens haar nu juist ter herinnering om de boodschappen af te rekenen op die boodschappen had gelegd. Onverklaard is gebleven waarom zij bij het afrekenen van de beltegoedkaart niet ook meteen de eerder door haar apart gelegde boodschappen heeft betaald.
5.4 In het licht van het voorgaande moet de bewering van [werkneemster], dat zij niet heeft gelogen over het al dan niet afrekenen van de goederen, omdat zij – toen de heer [X] tijdens het gesprek van 28 augustus 2009 aan haar vroeg of ze de dag ervoor boodschappen mee naar huis had genomen – zou hebben gedacht dat hij naar de aankoop van een beltegoedkaart vroeg, overigens als volstrekt ongeloofwaardig worden aangemerkt. [werkneemster] heeft tijdens dat gesprek namelijk helemaal niets gezegd over enige verwarring met de aankoop van een beltegoedkaart (en ook niet in haar eigen verklaring van 28 augustus 2009) en is daar pas twee maanden later, in de brief van haar toenmalige gemachtigde van 26 oktober 2009 voor het eerst mee naar voren gekomen. Toen [X] aan [werkneemster] vroeg of ze de dag ervoor boodschappen mee naar huis heeft genomen, moet het haar meteen duidelijk zijn geweest dat niet één beltegoedkaart werd bedoeld, maar meerdere artikelen. Dat blijkt immers ook uit haar antwoord Die bon heb ik thuis, maar de boodschappen heb ik betaald. Waar ook niet ten minste aannemelijk is geworden dat [werkneemster] in bedoeld gesprek met [X] onder druk is gezet of dat [werkneemster] het door [X] van dat gesprek opgemaakte verslag onder druk heeft ondertekend, wijst de kantonrechter erop dat de bewering van [werkneemster] gemotiveerd wordt weersproken door dat wat heer [X] over het gesprek van 28 augustus 2009 heeft verklaard: Om 12.00 uur vraag ik of ze wil meekomen naar kantoor, waar mijn [Z] op de p.c. aan het werk is. Ik vraag [werkneemster] of ze de dag ervoor boodschappen mee naar huis heeft genomen en of ik de kassabon mag zien. “Die bon heb ik thuis, maar de boodschappen heb ik betaald” zei [werkneemster] zonder te twijfelen. Toen ik vroeg bij wie antwoordde ze bij [Y]. Ik vroeg hoe laat dat dan ongeveer was zodat ik de bon in de p.c. kon zoeken, toen viel er een lange stilte en gaf ze toe de boodschappen niet betaald te hebben. in samenhang met dat wat de heer [Z] over dat gesprek heeft verklaard: Op het kantoor in filiaal 52 Emmermeer vond zich een gesprek plaats tussen filiaalleider en 1e vv filiaalleidster. Dit ging over onafgerekende boodschappen van mevr. [werkneemster]. Na doorvragen van filiaalleider werd mevr. [werkneemster] zenuwachtig en onrustig, uiteindelijk zei ze toch dat ze de boodschappen niet had betaald. Wij hebben hier bij de Aldi duidelijk regels en afspraken en mevr. [werkneemster] heeft die gewoon niet opgevolgd.
5.5 Opgemerkt wordt dat [werkneemster] als vervangend filiaalleider een voorbeeldfunctie had, een belangrijke vertrouwenspositie binnen Aldi, waarin zij anderen moest controleren op hun eerlijkheid (bijvoorbeeld door middel van kassa- en tassencontroles). En een vervangend filiaalleider kan zich zeker niet permitteren om te handelen in strijd met de instructies. Met het oog op het feit dat Aldi gezien die voorbeeldfunctie blindelings op de eerlijkheid en integriteit van haar (vervangend) filiaalleiders moet kunnen vertrouwen, wordt gewezen op het deel van de bedrijfsinstructie dat specifiek voor de (vervangend) filiaalleiders is opgesteld (deel B). Waar daarom al niet goed te praten is dat [werkneemster] de boodschappen heeft meegenomen zonder deze te betalen, moet het feit dat [werkneemster] daarover heeft gelogen toen zij daarmee door de filiaalleider werd geconfronteerd haar misschien nog wel zwaarder worden aangerekend. In ieder geval rechtvaardigen het zonder betalen meenemen van boodschappen en het daarover liegen zowel afzonderlijk als gezamenlijk een ontslag op staande voet. Want zo al mocht worden aangenomen dat [werkneemster] onder druk van de door haar gestelde persoonlijke en werkomstandigheden zou hebben vergeten de boodschappen af te rekenen (iets wat in feite niet aannemelijk kan worden geacht nu zij later op de dag wel de beltegoedkaart heeft afgerekend), dan kan in die omstandigheden toch zeker geen rechtvaardiging worden gevonden voor het feit dat zij daarover aanvankelijk niet juist heeft verklaard.
5.6 Naar het oordeel van de kantonrechter kunnen de door [werkneemster] aangevoerde persoonlijke en werkomstandigheden overigens op zichzelf en in hun onderlinge samenhang beschouwd niet afdoen aan bovenstaande conclusie en de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet. Nog afgezien van het feit dat Aldi die omstandigheden deels heeft genuanceerd en deels gemotiveerd heeft weersproken, is niet gebleken dat en waarom Aldi in de gegeven omstandigheden in enig opzicht als werkgeefster tekort zou zijn geschoten in haar verplichtingen. Dat geldt overigens ook het kennelijk bij wijze van eisvermeerdering aan Aldi op te leggen verbod zich negatief over [werkneemster] uit te laten. Alles overziende kan de kantonrechter dan ook tot geen andere slotsom komen dan dat het aan [werkneemster] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is. De vorderingen van [werkneemster] in conventie zullen daarom allemaal moeten worden afgewezen, met veroordeling van [werkneemster] in de proceskosten.
5.7 Nu in conventie is beslist dat de arbeidsovereenkomst met [werkneemster] op grond van een dringende reden rechtsgeldig is geëindigd, is het belang ontvallen aan de eerste vordering van Aldi in reconventie (verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst met [werkneemster] op grond van een dringende reden rechtsgeldig is geëindigd). Met betrekking tot de tweede vordering in reconventie, betaling van de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:680 juncto 7:677 lid 4 BW overweegt de kantonrechter als volgt. Artikel 7:683 BW bepaalt dat iedere rechtsvordering krachtens artikelen 7:677 lid 4, 7:681 lid 1 en 7:682 lid 1 verjaart na verloop van zes maanden. De termijn van zes maanden begint te lopen daags nadat de arbeidsovereenkomst feitelijk is geëindigd, in dit geval dus per 1 september 2009. Stuiting van de verjaring geschiedt door het instellen van een eis of een andere daad van rechtsvervolging (artikel 3:316 BW). Ruim negen maanden na het ontslag op staande voet van 1 september 2009 heeft [werkneemster] Aldi gedagvaard met betrekking tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Vervolgens heeft Aldi pas op 21 juli 2010 in reconventie haar vordering tot gefixeerde schadevergoeding ingesteld. Daaruit volgt dat de vordering van Aldi is verjaard. Daaraan kan niet worden afgedaan door het door Aldi op 24 november 2009 ingediende voorwaardelijk ontbindingsverzoek, nu de vordering tot gefixeerde schadevergoeding daarvan geen onderdeel vormde en met het oog op die vordering ook anderszins niet is gebleken van enige juridisch adequate actie van Aldi voordat zij in dit geding bij conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie van 21 juli 2010 de vordering tot gefixeerde schadevergoeding heeft ingesteld.
5.8 Uit het voorgaande volgt dat ook de vorderingen in reconventie zullen moeten worden afgewezen, maar nu met veroordeling van Aldi in de proceskosten.