RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.605348-10
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 december 2010 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
[geboortedatum] 1957,
[adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 10 december 2010.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.J. van Steen, advocaat te Hoogeveen.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 22 september 2007 te Assen opzettelijk mishandelend [aangever]
(in een arm) heeft laten bijten door de politiehond die bij verdachte onder commando stond, waardoor die [aangever] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. C.C. Westerling-Diderich acht hetgeen is tenlastegelegd niet wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken en de vordering van de benadeelde partij [aangever] zal afwijzen. Subsidiair stelt zij dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweer en concludeert tot ontslag van alle rechtsvervolging. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat het optreden van verdachte geboden was ter noodzakelijk verdediging van zijn collega [collega verdachte] tegen de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de zijde van [aangever] en [betrokkene].
De rechtbank gaat uit van de volgende feitelijke gang van zaken
Brigadier [verdachte] en hoofdagent [collega verdachte] zijn in de nacht 22 september 2007 met surveillance belast. [verdachte] is hondengeleider en [collega verdachte] is aspirant hondengeleider. Ze zijn in uniform gekleed en rijden in een opvallend dienstvoertuig. Dit diensvoertuig is een zogenaamde hondenauto. In de banch van de auto zit de gecertificeerde diensthond Tiemo. In de binnenstad van Assen, de Rolderstraat, zien zij een auto, een Fiat Uno, met hoge snelheid van hen wegrijden. Zij besluiten die auto te controleren. Tijdens de achtervolging leest [verdachte] op de snelheidmeter van het dienstvoertuig een snelheid van 130 kilometer per uur af. Op de Pelikaanstraat wordt met de transparant een stopteken gegeven. De bestuurder van de Fiat negeert dit stopteken en rijdt met zeer hoge snelheid door de binnenstad. Hierna knippert [verdachte] met groot licht. Ook daarop reageert de bestuurder van de Fiat niet. [verdachte] zet dan de optische signalen aan. Omdat de bestuurder van de Fiat nog steeds niet stopt, passeert [verdachte] de Fiat links en rijdt hem klem. In de Fiat blijken dan vier personen te zitten. Middels de portofoon vraagt [verdachte] om assistentie. [collega verdachte] laat alle vier de personen uitstijgen. Inmiddels heeft [collega verdachte] de auto per portofoon bevraagd. Dan blijkt dat de auto niet is verzekerd is en niet APK is gekeurd. De bestuurder, achteraf blijkt dat [aangever] te zijn, en ook een andere inzittende, achteraf [betrokkene], kunnen zich niet legitimeren. Ook autopapieren kunnen niet worden getoond. Hierna worden de bestuurder [aangever] (mede op grond van de verdenking van rijden onder invloed) en [betrokkene] aangehouden. [aangever] wordt bovendien meegedeeld dat de auto in beslag wordt genomen. [verdachte] kijkt dan in de Fiat en ziet onder de bestuurdersstoel een autoradio met afgeknipte draden liggen. [betrokkene] vraagt dan aan [verdachte]: "zoek je soms een mes". [betrokkene] stopt zijn hand dan demonstratief in zijn binnenzak. Als van hem meermalen wordt gevorderd dat hij de hand uit zijn binnenzak haalt, weigert hij dit. [collega verdachte] ziet dan [aangever] en [betrokkene] met zijn hand in zijn binnenzak op hem af komen lopen. [collega verdachte] schreeuwt continue dat zij afstand moeten houden. Hij voelt zich door deze situatie zo ernstig bedreigd dat hij op de noodknop (Assistentie Collega) van zijn portofoon drukt. Als [aangever] te dicht bij komt duwt [collega verdachte] hem terug. Daarna slaat [aangever] hem. [collega verdachte] geeft [aangever] dan een duwtrap om hem weer op afstand te krijgen. [aangever] grijpt dan [collega verdachte] om de nek. [betrokkene] loopt, nog steeds zijn hand in zijn binnenzak, dreigend in de richting van [collega verdachte]. [collega verdachte] voelt zich zo ernstig bedreigd dat hij overweegt zijn pistool te trekken. Hij vraagt [verdachte] om hulp. [verdachte] haalt dan zijn diensthond uit de auto om [collega verdachte] te ontzetten. Als [verdachte] de banch opent gaat Tiemo geweldig te keer. Het moet voor een ieder duidelijk zijn geweest dat de hond zou worden ingezet. [verdachte] zet de hond dan bewust op [aangever] in omdat hij die op dat moment het grootste gevaar vormt. De hond grijpt [aangever] dan in zijn arm. Daardoor loopt [aangever] pijn en letsel op.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal thans moeten beoordelen of in dit concrete geval sprake is van bevoegd gebruik van de surveillancehond. Daarvoor zijn maatgevend de algemene beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid zoals deze zijn opgenomen in de Ambtsinstructie voor de politie in combinatie met artikel 8, lid 1 en 5 van de Politiewet. Van de surveillancehond mag alleen gebruik worden gemaakt wanneer het beoogde doel niet op een andere wijze of met een minder ingrijpend middel kan worden bereikt. De inzet moet absoluut noodzakelijk zijn en in overeenstemming met de ernst van het feit of de aard van de bedreiging. Dat verdachte [verdachte] heeft ingeschat dat het aanwenden van fysieke kracht, peperspray of de wapenstok onvoldoende effect zou sorteren, heeft hij ter zitting overtuigend aangetoond. Op grond van verklaringen ter zitting, onder ede afgelegd, door collega [collega verdachte] en door [getuige], instructeur hondengeleider bij de regiopolitie Drenthe, is de rechtbank van oordeel dat die inschatting van verdachte [verdachte] in dit concrete geval juist was. Verdachte [verdachte] heeft, naar het oordeel van de rechtbank, zijn surveillancehond derhalve overeenkomstig de ambtsinstructie gebruikt.
Het vorenstaande houdt in dat de verdachte onder de gegeven omstandigheden heeft gedaan wat van hem als hondengeleider werkzaam bij de politie mocht worden verwacht, namelijk het ontzetten van een collega die in een benarde en bedreigende situatie verkeerde, door gebruikmaking van zijn diensthond. Hij heeft met andere woorden alleen zijn taak willen uitvoeren en hij heeft dat vervolgens ook daadwerkelijk gedaan. De rechtbank is van oordeel dat hij door het inzetten van de hond onder de gegeven omstandigheden de grenzen zoals vermeld in de genoemde ambtsinstructie niet heeft overschreden. Nu hij niet anders dan zijn taak heeft verricht kan, naar het oordeel van de rechtbank, het tenlastegelegde "opzettelijk mishandelend" niet worden bewezen.
De rechtbank vindt steun voor haar opvatting in een reeds op 10 februari 1902, zeer kort na de inwerkingtreding van de onderhavige strafbepaling, gewezen arrest van de Hoge Raad waarin hij stelt "dat tot het wezen van het misdrijf van mishandeling behoort, dat het opzet zij gericht op het toebrengen van lichamelijk letsel of het veroorzaken van pijn als doel, niet als middel tot bereiking van een ander, geoorloofd doel ."
De rechtbank acht hetgeen de verdachte wordt tenlastegelegd dan ook niet bewezen en zal de verdachte daarvan vrijspreken.
Benadeelde partij [aangever]
De rechtbank acht het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij [aangever] zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering en hij kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [aangever] niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, en mr. H. de Wit en
mr. P.L.M.J Rooijakkers, rechters, in tegenwoordigheid van J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 24 december 2010.
Parketnummer: 19.605348-10
Uitspraak d.d.: 24 december 2010 4