RECHTBANK Assen
Sector kanton
zaak-/rolnummer: 271335 \ CV EXPL 09-6971
vonnis van de kantonrechter van 21 december 2010
[Eiser]
hierna te noemen: [eiser],
wonende te [adres],
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.C.E. Siebenga-Moggré,
De besloten vennootschap [X] B.V.,
hierna te noemen: [X],
gevestigd te [adres],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. N.W.L. Nijkamp.
Het verdere verloop van de procedure
Het tussenvonnis van 13 april 2010;
de nadere toelichtingen van partijen op de comparitie van 5 augustus 2010 en
de voortgezette comparitie op 25 november 2010.
De verdere beoordeling
1. In het tussenvonnis van 13 april 2010 is reeds geoordeeld dat geen sprake is van een voorgewende reden, alsmede dat de vraag nog beantwoord moet worden of sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag gelet op het 'gevolgencriterium'. Op de comparitie hebben partijen hun standpunt nader kunnen toelichten.
2. De kantonrechter merkt allereerst op dat beide partijen veel aandacht hebben besteed aan diverse verwikkelingen die zich zouden hebben voorgedaan tijdens het dienstverband. Nu het ontslag is gebaseerd op bedrijfseconomische omstandigheden en niet voortvloeit uit die verwikkelingen, dan wel daarmee samenhangt, zal de kantonrechter daar niet op in gaan.
3. Door [eiser] is op de comparitie allereerst nog aangevoerd dat het ontslag op zich al kennelijk onredelijk is omdat [X] een na het gegeven ontslag opengevallen vacature niet met hem heeft besproken, maar heeft laten vervullen door een collega. Dit gelet op het feit dat aan de toestemming tot het geven van ontslag de voorwaarde is verbonden dat [X] binnen een half jaar geen andere werknemer in dienst zal nemen voor werkzaamheden van dezelfde aard. De kantonrechter volgt [eiser] niet in deze stelling. Niet alleen is, zoals reeds in het tussenvonnis van 13 april 2010 is overwogen en beslist, wat betreft die opengevallen functie geen sprake van "werkzaamheden van dezelfde aard", te weten die van medewerker afbouw allround. Daarnaast geldt dat aan de werknemer die (wederom) in dienst is genomen, tegelijk met [eiser] ontslag was verleend en dat voor die werknemer diezelfde voorwaarde gold.
4. Door [eiser] is voorts gesteld dat het ontslag kennelijk onredelijk is omdat aan hem geen enkele compensatie is geboden, terwijl sprake is van een terugval in inkomen van circa 40%, hij kostwinner is en de arbeidsmarktsituatie slecht voor hem is. Dit, gelet op zijn leeftijd, zijn blijvende fysieke beperkingen en zijn burn-out verleden. Op de datum van het ontslag was hij 58 jaar oud, langdurig ziek geweest en weer arbeidsongeschikt.
5. [X] stelt dat geen sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. [eiser] moet zich voor zijn positie op de arbeidsmarkt vergelijken met anderen van dezelfde leeftijdscategorie. Zijn situatie is niet slechter dan die van anderen. Daarnaast is aan hem
(net als aan de andere, ontslagen werknemers) een traject gericht op ontslagverwerking, loopbaanonderzoek, loopbaanadvies, jobsearchen en sollicitatietraining op haar kosten aangeboden. [eiser] heeft daar nauwelijks tot geen gebruik van gemaakt. Voorts heeft zij aangevoerd dat zij niet over de financiële middelen beschikt(e) voor het verstrekken van een ontslagvergoeding. Een vergoeding zou ook niet redelijk zijn omdat aan collega's ook geen vergoeding is uitgekeerd. Daarnaast heeft zij tijdens de arbeidsongeschiktheid van [eiser] en het door hem sinds januari 2009 vervullen van een lager bezoldigde functie, altijd het volledige, overeengekomen salaris betaald.
6. De kantonrechter stelt voorop dat voor de beantwoording van de vraag of het ontslag kennelijk onredelijk is, de situatie ten tijde van het ingaan van het ontslag beslissend is en dat daarbij alle omstandigheden, zowel aan de zijde van de werknemer als die van de werkgever, in aanmerking moeten worden genomen. Met latere omstandigheden mag slechts rekening worden gehouden voor zover daaruit aanknopingspunten zijn af te leiden met betrekking tot hetgeen bij het einde van de dienstbetrekking voorzienbaar was.
7. Niet (deugdelijk gemotiveerd) betwist is dat [X] om bedrijfseconomische redenen belang had bij het ontslag van een veertien tal werknemers, alsmede dat [X] tot opzegging van de dienstbetrekking van [eiser] op die grond is overgegaan en dat ook mocht. De nadelige gevolgen van dat ontslag zijn voor [eiser] gelet op de voorwaarden waaronder dat heeft plaatsgevonden naar het oordeel van de kantonrechter echter te ernstig in vergelijking met het belang van [X] om op de wijze zoals zij dat heeft gedaan de dienstbetrekking te beëindigen. Gelet daarop is sprake van een kennelijk onredelijk ontslag. Daartoe wordt het volgende overwogen.
8. Vaststaat dat het inkomen van [eiser] door de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op zeer korte termijn is gedaald met circa 40%, wat een forse inkomensachteruitgang is. Vaststaat voorts dat door [X] weliswaar een traject gericht op ontslagverwerking, loopbaanonderzoek, loopbaanadvies, jobsearchen en sollicitatietraining op haar kosten aan alle ontslagen werknemers is aangeboden, maar dat [eiser] als gevolg van zijn knieoperatie op 10 juni 2009 en daaruit voortvloeiende arbeidsongeschiktheid -die nog immer voortduurt- daar geen reëel gebruik van heeft kunnen maken. De kantonrechter is van oordeel dat van [X] als goed werkgever, gelet daarop, verlangd mocht worden om een gewenningsperiode te financieren door een afbouwregeling te treffen. Daarbij betrekt de kantonrechter tevens dat het voor [eiser] gelet op zijn ook reeds vóór die knieoperatie bestaande fysieke beperkingen, burn-out verleden en leeftijd niet zal meevallen om zodra hij weer arbeidsgeschikt zal zijn, een nieuwe betrekking te vinden, alsmede dat hij kostwinner was. De kantonrechter betrekt daarbij voorts dat niet (voldoende adequaat) is onderbouwd dat het voor [X] financieel niet mogelijk zou zijn geweest om in enige mate een financiële voorziening te treffen. Hoewel in het tussenvonnis reeds was aangegeven dat [X] in de onderhavige procedure in het geheel geen inzicht in haar financiële situatie had gegeven en dat de kantonrechter zich op dit punt een eigen oordeel dient te vormen, is [X] ook daarna in gebreke gebleven relevante bescheiden (zoals de verlies- en winstrekeningen 2008 en 2009) op dat punt over te leggen. Door haar zijn enkel twee verklaringen [Y] en een door [Y] opgesteld overzicht van de omzet, overgelegd. Nog daargelaten dat de vermelde behaalde omzet in 2008 in dat overzicht niet valt te rijmen met wat daarover in de beslissing van het UWV is vermeld, zijn die verklaringen voorzien van niet (deugdelijk) onderbouwde stellingen. De kantonrechter kan daar dan ook niet veel mee. Zoals namens [eiser] ook is gesteld, ontbreekt ieder inzicht in het resultaat in 2008 en 2009. Dit, terwijl op de comparitie is gebleken dat er wel (goedgekeurde) jaarrekeningen zijn. Dat de bonden zouden zijn afgehaakt omdat een sociaal plan er gelet op de financiële situatie niet in zit, volgt daarnaast niet uit het door [X] ter onderbouwing van die stelling overgelegde stukken, zoals het bericht uit de krant. Zo is in dat bericht vermeld dat het bedrijf volgens [Z] van de FNV weigert om mee te werken aan een sociaal plan. Dat aan andere werknemers geen vergoeding is toegekend, staat aan het toekennen van een vergoeding aan [eiser] niet in de weg. De vraag of ten aanzien van [eiser] sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag is een vraag die in dit geding positief wordt beantwoord op basis van de specifieke omstandigheden van [eiser] in relatie tot de omstandigheden bij [X], voor zover daarvan is gebleken, en waaruit de kantonrechter tot het oordeel komt dat van [X] gevergd had kunnen worden een voorziening te treffen ter gewenning aan de grote inkomensdaling. Met andere woorden het is niet zo dat de enkele omstandigheid dat geen vergoeding is toegekend maakt dat het ontslag kennelijk onredelijk is, maar het feit dat sprake is van een relatief grote inkomensterugval, waarbij het voor de betreffende werknemer wegens arbeidsongeschiktheid niet mogelijk is om gebruik te maken van de aangeboden begeleiding bij het vinden van ander werk, sprake is van kostwinnerschap en een, gelet op leeftijd en blijvende fysieke beperkingen slechte arbeidsmarktsituatie, terwijl niet is voorzien in een gewenningsperiode én niet (voldoende) is gebleken dat daarin ook niet voorzien had kunnen worden.
9. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is in welke schadevergoeding die tekortkoming zich moet vertalen. [eiser] vordert bij dagvaarding een schadevergoeding ten bedrage van € 55.000,00. Dat bedrag is gebaseerd op de zogenoemde kantonrechtersformule. Die formule kan -zo volgt uit recente rechtspraak van de Hoge Raad- op zich al niet als maatstaf dienen. Bij repliek is aangegeven dat de schade als gevolg van inkomstenderving tot en met de revalidatie na de nog weer geplande knieoperatie op 22 februari 2010, wordt geschat op plm. € 25.000,00. Niet helder is echter hoe [eiser] dat heeft begroot. Op de comparitie is vervolgens aangegeven dat de schade zal moeten worden berekend op het feitelijk inkomensverlies over die periode, welke uitgaande van een periode van 2 jaar neerkomt op 9,5 maandsalarissen. Niet deugdelijk onderbouwd is waarom de inkomstenderving tot de periode tot na de revalidatie vergoed zou moeten worden. De kantonrechter kan ook niet inzien op grond waarvan [X] daartoe gehouden zou zijn.
10. [X] heeft ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding gesteld dat [eiser] niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk met een grote inkomensterugval wordt geconfronteerd, alsmede dat hij zich te passief heeft opgesteld bij het vinden van een nieuwe baan en dat de gevolgen van het ontslag niet in de risicosfeer of verwijtbaarheidsfeer van [X] zijn gelegen. Voorts heeft zij gesteld dat zij aan [eiser] tijdens zijn arbeidsongeschiktheid altijd het volle loon heeft betaald en ook vanaf januari 2009 het overeengekomen loon is blijven betalen, terwijl hij toen in een lager betaalde functie tewerkgesteld was. Daar moet wat haar betreft rekening mee worden gehouden.
11. De kantonrechter overweegt het volgende. Op de comparitie is vastgesteld dat [eiser] is teruggevallen van een bruto maandsalaris van € 4.245,0 naar circa € 2.631,00, een verlaging met circa € 1.614,00 bruto per maand, zijnde circa 40%. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter -zoals hiervoor ook reeds is overwogen- een forse inkomensterugval. Gelet daarop had van [X] verlangd had mogen worden een afbouwregeling te treffen, zodat (het gezin van) [eiser] geleidelijk aan een lager inkomen had kunnen wennen, zeker nu -zo is niet betwist- [eiser] kostwinner was. De kantonrechter stelt de door [X] in dat verband te betalen vergoeding vast op € 12.000,00 bruto. Met een dergelijk bedrag is de inkomensdaling stapsgewijs, in een periode van circa 1 ½ jaar, op een redelijke wijze af te bouwen naar het uitkeringsniveau. Nu [X] nog op de comparitie heeft aangegeven bereid te zijn [eiser] boven de sterkte een functie aan te bieden, kan de kantonrechter niet inzien dat zij niet in staat zou zijn deze vergoeding te betalen. Omdat [eiser] arbeidsongeschikt was en nog steeds is valt hem niet te verwijten dat hij geen sollicitatie activiteiten heeft verricht. Daarnaast doet het doorbetaald hebben van het volle salaris er niet aan af dat de inkomensdaling fors is en noopt tot een afbouwregeling.
12. Tegen de gevorderde rente is geen verweer gevoerd. De kantonrechter acht deze ook toewijsbaar.
13. Omdat partijen over en weer gedeeltelijk ongelijk krijgen, zal de kantonrechter de proceskosten in die zin compenseren dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
De beslissing
De kantonrechter:
1. verklaart voor recht dat het ontslag van [eiser] door [X] kennelijk onredelijk is vanwege de gevolgen die dat ontslag voor [eiser] heeft;
2. veroordeelt [X] om aan [eiser] te betalen € 12.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2009 tot aan de dag van volledige betaling;
3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover het betreft de veroordeling onder 2 hiervoor;
4. compenseert de proceskosten aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. A.M.A.M. Kager en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2010.
typ/conc: 131ak
coll