ECLI:NL:RBASS:2010:BP0030

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
28 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
79785 FA RK 10-1317
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen verklaring aanwijzing omgangsregeling minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 28 juli 2010 uitspraak gedaan over een verzoek van de moeder van een minderjarige, waarbij zij verzocht om de (fictieve) aanwijzing van de William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSJ) geheel vervallen te verklaren. De WSJ had eerder een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige één keer per maand maximaal één uur met haar ouders mocht omgaan, onder begeleiding van de gezinsvoogd en de pleegmoeder. De moeder stelde dat deze regeling onvoldoende was en dat de frequentie van de bezoeken te laag was, wat zou kunnen leiden tot vervreemding van de minderjarige.

De kinderrechter heeft overwogen dat de minderjarige een kwetsbaar kind is en dat de veiligheid in de thuissituatie nog niet gewaarborgd is. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de WSJ de omgangsregeling had ingesteld om de veiligheid van de minderjarige te waarborgen, gezien de zorgwekkende situatie waarin zij zich bevond. De kinderrechter heeft de argumenten van de moeder en de WSJ afgewogen en geconcludeerd dat het verzoek van de moeder om de aanwijzing geheel vervallen te verklaren, niet kon worden toegewezen. Wel heeft de kinderrechter besloten om de aanwijzing gedeeltelijk vervallen te verklaren, door de duur van de bezoeken te verlengen van één naar twee uur.

De kinderrechter heeft benadrukt dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat de omgangsregeling moet worden geëvalueerd in het licht van de veiligheid en het welzijn van het kind. De beslissing is genomen met inachtneming van de relevante wetgeving, waaronder het Burgerlijk Wetboek en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De kinderrechter heeft de WSJ opgedragen om de ouders regelmatig te informeren over de ontwikkeling van de minderjarige, en heeft de aanwijzing voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector Civiel
Beschikking d.d. 28 juli 2010
Zaaknummer 79785 / FA RK 10-1317
Vervallen verklaring aanwijzing
van de kinderrechter in bovenvermelde rechtbank, gegeven in de zaak met betrekking tot de minderjarige: [minderjarige], geboren in de gemeente [plaats] op [datum], kind van [vader] en [moeder], beiden wonende te [plaats].
Verloop van de procedure
Op 13 april 2010 is door de kinderrechter te Assen de ondertoezichtstelling van de minderjarige voornoemd verlengd. Daarnaast is tevens de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd.
Op 14 april 2010 is namens [moeder], hierna te noemen ‘de moeder’, en [vader], hierna te noemen ‘de vader’, verzocht aan de William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen ‘WSJ’, de beslissing omtrent de omgangsregeling gedurende de looptijd van de maatregelen, schriftelijk vast te leggen in de vorm van een aanwijzing in de zin van art. 1:258 Burgerlijk Wetboek. Namens verzoekster is gesteld dat de WSJ het verstrekken van een schriftelijke aanwijzing, nagelaten heeft. De weigering van de WSJ om te beslissen om moet volgens verzoekster worden beschouwd als een afwijzende beslissing.
Op 12 mei 2010 heeft de moeder, de Rechtbank verzocht de (fictieve) aanwijzing van de WSJ, geheel vervallen te verklaren.
Bij brief d.d. 23 juni 2010 heeft de WSJ een verweerschrift ingediend. Hierin geeft de WSJ aan dat het nalaten, een schriftelijke aanwijzing te verstrekken berust op een vergissing. De WSJ heeft – alsnog – een aanwijzing in de betekenis van art. 1:258 Burgerlijk Wetboek gegeven op 21 juni 2010, bevattende een omgangsregeling tussen de biologische ouders en de minderjarige [minderjarige] en de wijze waarop deze regeling ten uitvoer wordt gelegd. Tevens heeft de WSJ de Rechtbank verzocht het door de moeder gedane verzoek tot vervallen verklaring d.d. 17 mei 2010 niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de bij het verweerschrift overgelegde aanwijzing d.d. 21 juni 2010 te bekrachtigen.
De kinderrechter heeft kennis genomen van het schrijven van mr. D. Jakobs d.d. 23 juni 2010, waarin de raadsvrouw aangeeft dat het verzoek d.d. 17 mei 2010 zich eveneens richt tegen de aanwijzing d.d. 21 juni 2010. Daarbij is de laatstgenoemde schriftelijke aanwijzing van de WSJ overgelegd.
De kinderrechter zal het verzoek dat namens de moeder op 12 mei 2010 is gedaan – op 17 mei 2010 ter griffie van de Rechtbank Assen ingekomen – verstaan als gericht tegen de Aanwijzing van de WSJ van 21 juni 2010.
Bij schrijven d.d. 15 juli 2010 heeft de vader laten weten dat hij het eens is met de aanwijzing van de WSJ en eveneens aangegeven niet bij de zitting aanwezig te zullen zijn.
Op 28 juli 2010 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn: [moeder] (de moeder), bijgestaan door haar raadsvrouwe
mr. D. Jakobs en namens de WSJ mw. C. Hindriks en mw. J. Brinks.
Gronden van de beslissing
De aanwijzing van de WSJ betreft de vaststelling van een omgangsregeling tussen de minderjarige en haar ouders van een keer per maand, maximaal één uur per bezoek. De bezoeken van de ouders aan de minderjarige vinden plaats op de locatie van de [instelling]. De bezoeken worden begeleid door de gezinsvoogd en de pleegmoeder zal eveneens bij de bezoeken aanwezig zijn. De aanwijzing omvat voorts de regeling dat er tijdens de bezoeken door de ouders niet wordt gesproken over juridische zaken en dat er geen onderlinge ruzies zijn en worden onderwerpen gemeden die spanningen bij de ouders veroorzaken, aangezien
[de minderjarige] hierop onrustig reageert.
De moeder – die het gezag over de minderjarige uitoefent - heeft verzocht de aanwijzing geheel vervallen te verklaren omdat zij van mening is dat de in de Aanwijzing vervatte omgangsregeling niet volstaat. In haar visie is de frequentie van het bezoek aan haar dochter van één keer per maand te weinig en bestaat daardoor de kans dat de minderjarige van haar zal vervreemden.
De WSJ heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd. Zij meent dat de veiligheid van de minderjarige in de thuissituatie vooralsnog niet gewaarborgd is, waardoor ook de bezoekregeling aan stringente voorwaarden moet worden gebonden. Een uitbreiding van de bezoekregeling is te belastend voor de minderjarige, aangezien er spanningen ontstaan tussen de biologische ouders die hun weerslag op [de minderjarige] hebben.
De kinderrechter overweegt het volgende.
Vastgesteld wordt dat [de minderjarige] een zeer jong en kwetsbaar kind is. Bij beschikking van 13 april 2010 is door de kinderrechter van de Rechtbank Assen de toen reeds lopende ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd en is tevens de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd. Een van de gronden van deze beslissingen is de zorgwekkende situatie waarin [de minderjarige] meer dan een keer is aangetroffen en die een ernstige bedreiging van haar gezondheid en welzijn hebben gevormd.
De thans in het geding zijnde Aanwijzing zoals deze door de WSJ is gegeven, beoogt de omgangsregeling tussen vader en moeder en [de minderjarige] gedurende de looptijd van bovendoelde maatregelen nader vorm te geven en daarbij rekening te houden met de voor [de minderjarige] bedreigde situatie waarin zij eerder is aangetroffen. Niet kan gezegd worden dat de WSJ met die situatie bij de vaststelling van bedoelde Aanwijzing geen rekening hoeft te houden. Het belang van [de minderjarige] vereist een dergelijke bemoeienis ook. Verwezen zij naar art. 19 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, waarin – kort gezegd – de Staat wordt verplicht de benodigde maatregelen te nemen op sociaal en opvoedkundig gebied teneinde het kind te beschermen tegen alle vormen van geweld. Bedoelde maatregelen omvatten onder meer procedures met betrekking tot sociale programma’s teneinde te voorzien in de nodige ondersteuning van het kind en onder meer in de voorkoming van kindermishandeling.
Anderzijds kan niet ontkend worden dat in het door art. 8 lid 1 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) tot uitdrukking gebrachte recht op ‘family-life’ – een grondrecht – besloten ligt dat de biologische ouders en hun kind niet verstoken mogen blijven van omgang met elkaar. Ter zitting is overigens niet gebleken dat de WSJ dit recht heeft miskend.
Het bepaalde in art. 8 lid 1 EVRM noopt dan ook tot de vaststelling dat vader en moeder [de minderjarige] op regelmatige basis moeten kunnen bezoeken en enige tijd met haar kunnen doorbrengen. Het is immers niet in het belang van [de minderjarige] geen enkele band meer met haar biologische ouders te hebben. Op de voet van art 8 lid 2 EVRM zijn evenwel beperkingen toegestaan op dit grondrecht in het belang van onder meer de bescherming van de gezondheid van anderen.
Met betrekking tot het verzoek van de moeder – de vader heeft de kinderrechter bij genoemde brief van 15 juli 2010 schriftelijk te kennen gegeven, de Aanwijzing niet te betwisten – overweegt de kinderrechter het volgende:
Gelet op de precaire veiligheidssituatie van [de minderjarige] is het momenteel te vroeg om de huidige omgangsregeling zoals deze vervat is in de Aanwijzing, te wijzigen en de Aanwijzing daarom geheel vervallen te verklaren. Het komt de kinderrechter raadzaam voor, te wachten op enerzijds de uitkomst van de behandeling in hoger beroep van de beschikking van de Rechtbank Assen van 13 april 2010 en anderszins op de door de WSJ reeds voorgestelde evaluatie van de omgang en hoe deze in concreto gestalte heeft gekregen en zal krijgen. Deze evaluatie vindt plaats op 16 november 2010. De kinderrechter merkt hierbij op dat de vertegenwoordigsters van de WSJ ter zitting het voornemen hebben uitgesproken beide biologische ouders frequent telefonisch te (doen) inlichten over de ontwikkeling van [de minderjarige].
Namens de moeder heeft de raadsvrouw ter zitting gesteld dat zij de stelling van de WSJ over de onrustige wijze waarop [de minderjarige] tot nu toe heeft gereageerd op het bezoek van beide ouders en de daarop gegronde noodzaak tot begeleid bezoek, onvoldoende onderbouwd vindt en derhalve geen basis kan zijn voor een Aanwijzing als de onderhavige. De kinderrechter acht de door de WSJ zowel in het dossier als ter zitting betrokken stellingen hieromtrent evenwel met voldoende feiten en omstandigheden onderbouwd. De kinderrechter twijfelt, gelet op de ervaringen en de deskundigheid van de vertegenwoordigsters van de WSJ, niet aan de betrouwbaarheid van de bevindingen van de WJS hieromtrent. De kinderrechter acht deze derhalve redengevend voor de inhoud van de Aanwijzing.
De kinderrechter ziet, in het belang van [de minderjarige], op grond van het verhandelde ter zitting, echter wel aanleiding om de Aanwijzing gedeeltelijk vervallen te verklaren en, met inachtneming van het bepaalde in art. 1:263a lid 2, laatste volzin, BW te bepalen dat de in de Aanwijzing vermelde tijdsduur van het bezoek, telkens wordt uitgebreid met één (1) uur. Voor het overige blijft de Aanwijzing in stand zoals deze door de WSJ is geformuleerd.
Beslissing
De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot het geheel vervallen verklaren van de Aanwijzing van de WSJ;
verklaart de Aanwijzing van de WSJ d.d. 21 juni 2010 gedeeltelijk vervallen, voor zover het betreft de duur van elk in de Aanwijzing genoemd bezoek van de biologische ouders van [de minderjarige], geboren te [datum], met dien verstande dat elk in de Aanwijzing genoemd bezoek wordt uitgebreid met telkens één (1) uur, zodat elk in de Aanwijzing genoemd bezoek ten hoogste twee (2) uren zal bedragen;
bekrachtigt de Aanwijzing voor het overige.
Aldus gewezen door mr. A.L.J.M.A. Janssens, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juli 2010, in tegenwoordigheid van D.L. Boer, griffier, en door de rechter en de griffier ondertekend.-