ECLI:NL:RBASS:2010:BP0034
Rechtbank Assen
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- D.L. Boer
- A.L.J.M.A. Janssens
- Rechtspraak.nl
Verlening van machtiging tot voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis op basis van de Wet Bopz
In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 5 augustus 2010 uitspraak gedaan over een verzoek van de officier van justitie tot verlenging van de machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Betrokkene, die lijdt aan een ernstige geestelijke stoornis, was eerder opgenomen op basis van een machtiging die op 23 juli 2009 door de Rechtbank Amsterdam was verleend. De officier van justitie diende het verzoek tot verlenging op 22 juli 2010 in, wat volgens de advocaat van betrokkene te laat zou zijn geweest, in strijd met artikel 17 lid 1 van de Wet Bopz. De rechtbank oordeelde echter dat de overschrijding van de termijn niet aan de officier van justitie te wijten was en dat het verzoek niet-ontvankelijk verklaard moest worden.
De rechtbank heeft betrokkene en zijn advocaat gehoord tijdens de zitting, waar betrokkene zijn onvrede over de verlenging van de machtiging heeft geuit. De rechtbank heeft de geneeskundige verklaring van de geneesheer-directeur, mw. W. van der Plas, in overweging genomen, evenals de behandelplannen en aantekeningen die bij het verzoek waren gevoegd. De rechtbank concludeerde dat er geen wezenlijke wijziging in de gezondheidstoestand van betrokkene was opgetreden en dat het gevaar voor betrokkene zelf en voor anderen nog steeds aanwezig was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de voorwaarden voor het verlenen van een nieuwe machtiging tot voortgezet verblijf, zoals beschreven in de Wet Bopz, zijn vervuld. De rechtbank heeft het verzoek van de officier van justitie toegewezen en een machtiging verleend voor de duur van een jaar, met de mogelijkheid tot verlenging indien een nieuw verzoek wordt ingediend voor het verstrijken van deze termijn. De beslissing is genomen met inachtneming van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, waarbij de rechtbank oordeelde dat het gedwongen verblijf van betrokkene gerechtvaardigd was gezien zijn geestelijke toestand en het risico dat hij zou terugvallen in oud gedrag.