ECLI:NL:RBASS:2010:BP3527

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
5 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
81095
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voortzetting van voorwaardelijke machtiging voor een man met een verleden van ontucht met minderjarigen

In deze zaak verzocht de officier van justitie de rechtbank om een voortzetting van de voorwaardelijke machtiging voor een 25-jarige man, die op 13-jarige leeftijd was veroordeeld voor ontucht met minderjarigen. De man heeft sindsdien langdurig in verschillende instellingen verbleven, met als laatste verblijf de Forensische Psychiatrische Kliniek (FPK) te Assen. De behandelaars in de FPK waren van mening dat de man langer opgenomen moest blijven, onder andere vanwege vermoedens van pedofilie. Dit leidde tot een discussie tussen de behandelaars en een deskundige die door de rechtbank was ingeschakeld. De psychiater die nu de geneeskundige verklaring heeft opgesteld, was eerder behandelaar van de man in de FPK. Ondanks dat dit meer dan een jaar geleden is, oordeelde de rechtbank dat er aanleiding was om een andere psychiater een nieuwe geneeskundige verklaring te laten opstellen. De rechtbank vond het ook noodzakelijk dat de behandelend psychiater van de man de voortzetting van de behandeling bijwoont en verwees de zaak naar de meervoudige kamer. In de uitspraak van de meervoudige kamer wordt gemotiveerd waarom de rechtbank meent dat niet langer wordt voldaan aan het gevaarscriterium van artikel 14a van de Wet Bopz. De rechtbank heeft de zaak aangehouden in afwachting van een nieuwe geneeskundige verklaring van een onafhankelijke psychiater, en heeft de behandelend psychiater J. van Marle verzocht om aanwezig te zijn bij de voortzetting van de behandeling. De rechtbank benadrukte het belang van een onafhankelijk oordeel ter advisering van de rechter, vooral gezien de eerdere discussie over de diagnose pedofilie.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector Civiel
Zaaknummer 81095
Beschikking d.d. 5 augustus 2010
Voortzetting voorwaardelijke machtiging
Beschikking van de tweede enkelvoudige kamer
Ontstaan en loop van het geding
Op 20 juli 2010 is ter griffie van de rechtbank ingekomen een verzoekschrift van de officier van justitie te Assen dat betrekking heeft op:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum],
wonende in de Zorggroep, [adres] (betrokkene).
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om te beslissen dat in aansluiting op de voorgaande voorwaardelijke machtiging thans wederom een voorwaardelijke machtiging als bedoeld in artikel 14a, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) wordt verleend en wel voor de duur van één jaar.
Voorts is een behandelingsplan overgelegd. In dit plan is op pagina 5/6 vermeld dat patiënt zich kan vinden in de door het Forensich ACT team opgestelde voorwaarden in het behandelplan. Op de eerste pagina van het schrijven van 24 juni 2010 is – zonder enig voorbehoud – vermeld: “Patiënt staat achter de aanvraag en is het eens met de voorwaarden zoals die in het bijgesloten behandelplan zijn geformuleerd.”
De rechtbank heeft last gegeven tot toevoeging van een advocaat aan betrokkene. Het verzoekschrift en de bijlagen zijn in afschrift aan de advocaat gezonden.
De rechtbank heeft betrokkene en diens advocaat mr. M.G. Doornbos gehoord ter terechtzitting van 2 augustus 2010.
Betrokkene heeft verteld dat hij verbaasd is over het verzoek van zijn behandelend psychiater dhr. J. van Marle. In een gesprek met betrokkene heeft Van Marle aan betrokkene aangegeven dat hij voortzetting zelf niet nodig achtte. Betrokkene begrijpt niet dat Van Marle nu in zijn schrijven van 24 juni 2010 uitvoerig motiveert waarom een verlenging van de voorwaardelijke machtiging nodig zou zijn, zonder dat uit dat schrijven blijkt dat Van Marle daar zelf anders in staat. Betrokkene acht zelf verlenging niet nodig. Dat heeft hij ook aangegeven aan de psychiater die de geneeskundige verklaring heeft opgesteld. Die kent hij omdat deze psychiater zijn behandelaar was in de FPK. Als er een verlenging komt, dan zal betrokkene zich aan de voorwaarden houden omdat hij zich daartoe dan verplicht voelt.
De rechtbank heeft zich ter zitting laten voorlichten door dhr. E.J.G. Heller, psychiater in opleiding tevens vervanger van dhr. J. van Marle en dhr. R. Altena, persoonlijk begeleider van betrokkene.
De heer Altena heeft hetgeen betrokkene heeft verteld omtrent het gesprek met Van Marle bevestigd. Hij was aanwezig bij het gesprek tussen Van Marle en betrokkene en ook hij heeft uit hetgeen Van Marle in dat gesprek heeft gezegd begrepen dat Van Marle zelf geen noodzaak meer zag voor de verlenging. Van Marle gaf aan dat hij het wel “breder wou leggen” en de zaak daarom aan de rechtbank zou voorleggen. Altena is dan ook verbaasd dat uit hetgeen Van Marle op schrift heeft gezet in het kader van deze procedure helemaal niet blijkt dat hij zelf verlenging niet nodig acht.
De heer Heller heeft verklaard dat het nu goed gaat met betrokkene dankzij het juridisch kader. Recidivegevaar is er altijd, daarom is het belangrijk dat er een kader is. Heller is niet op de hoogte van hetgeen Van Marle met betrokkene heeft besproken. Hij kan alleen in het systeem zien dat er een gesprek is geweest. Uit het schrijven van 24 juni 2010 leidt Heller af dat Van Marle meent dat aan de voorwaarden voor verlenging wordt voldaan. Hij verwees daarbij naar de brief van Van Marle van 24 juni 2010, pagina 5/6, waarin hij stelt: “ ……. is het naar mijn mening te vroeg om zonder opgelegd toezicht verder te gaan en blijft een rechterlijke machtiging met voorwaarden nodig om te legitimeren dat wij zorg opdringen aan patiënt om zodoende herhaling van delicten te voorkomen”.
De heer Heller kon bevestigen dat de psychiater die de geneeskundige verklaring heeft opgesteld werkzaam is op een afdeling van de FPK waar betrokkene volgens zijn verklaring heeft verbleven.
Advocaat mr. Doornbos heeft het woord gevoerd aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota. Hij kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de behandelaar zelf de verantwoordelijk niet wil nemen voor het aflopen / niet verlengen van de machtiging, ook al acht hij verlenging zelf niet nodig. Mr. Doornbos wijst op de zinsnede in de eerste alinea van de brief van 24 juni 2010 die luidt: “Gezien de gevoeligheid van de zaak, de juridische polemiek voorafgaande aan de huidige RM en de naar onze mening minstens matig verhoogde risico’s op terugval in een seksueel delict hebben we in overleg met patiënt zelf besloten de verlenging aan te vragen.” Mr. Doornbos wees er nog op dat de “juridische” polemiek die wordt genoemd, eerdere een psychiatrische polemiek was rond de vraag in hoeverre de diagnose pedofilie gesteld kan worden, gezien de omstandigheden van betrokkene. De psychiater die de geneeskundige verklaring heeft opgesteld was ten tijde van die polemiek werkzaam in de FPK en was één van de behandelaars van betrokkene aldaar. Hij moet op enigerlei wijze betrokken zijn geweest bij die polemiek. Het is ook opmerkelijk hoe deze psychiater de term pedofilie toch weer weet te verwerken in het antwoord op de vraag naar de diagnose. Gezien die omstandigheden kan deze psychiater niet als voldoende onafhankelijk worden aangemerkt, ook al is het laatste behandelcontact van meer dan één jaar geleden.
Mr. Doornbos verzocht het verzoek af te wijzen, subsidiair de zaak aan te houden in afwachting van een nieuwe geneeskundige verklaring van een onafhankelijk psychiater.
De griffier heeft hiervan een proces-verbaal opgemaakt.
Overwegingen
Artikel 14a, vierde lid, van de Wet Bopz bepaalt – voor zover hier van belang – dat bij het verzoek moet worden overgelegd een verklaring van een psychiater die de betrokkene met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht, maar niet bij de behandeling betrokken was.
Dat is dezelfde omschrijving als in artikel 5, eerste lid, Wet Bopz. De Hoge Raad overwoog daaromtrent het volgende (HR 16 oktober 2009, LJN BK0342):
“Art. 5 lid 1 Wet Bopz, voor zover thans van belang inhoudende dat het onderzoek moet zijn verricht door een psychiater die niet bij de behandeling betrokken was, strekt ertoe de waarborgen rond de (voortzetting van) gedwongen opname te versterken door het eisen van een onafhankelijk oordeel ter advisering van de rechter. Bij de beantwoording van de vraag of een psychiater die ten tijde van het onderzoek niet bij de behandeling betrokken is, maar zulks in het verleden wel is geweest, als onafhankelijk kan worden aangemerkt, is niet alleen van belang het tijdsverloop sinds het beëindigen van de behandelrelatie, maar ook de duur en de intensiteit van de behandelrelatie. Het is aan de feitenrechter voorbehouden aan de hand van de omstandigheden van het geval telkens het onderlinge gewicht van deze factoren te bepalen. Echter, gelet op het belang van het onderhavige voorschrift en ter wille van de in zaken als deze geboden duidelijkheid zal in het algemeen moeten worden aangenomen dat, indien ten tijde van het ten behoeve van de verklaring verrichte onderzoek nog geen jaar was verlopen sinds de psychiater die het onderzoek heeft verricht voor het laatst behandelcontact met de betrokkene heeft gehad, deze psychiater niet kan gelden als “niet bij de behandeling betrokken” als bedoeld in art. 5 lid 1 Wet Bopz.”
De rechtbank ziet geen aanleiding om in het geval van een verzoek tot het verlenen van een voorwaardelijke machtiging minder zware eisen te stellen.
Het laatste behandelcontact tussen betrokkene en de psychiater die de geneeskundige verklaring heeft opgesteld dateert van tijdens het verblijf van betrokkene in de FPK. Daarmee staat vast dat tussen dat contact en het onderzoek in het kader van dit verzoek meer dan een jaar is verstreken. Als de rechtbank zich dan buigt over de vraag of deze psychiater bij de beoordeling van dit verzoek als onafhankelijk kan worden aangemerkt, gezien de duur en de intensiteit van de behandelrelatie, mede in het licht van de omstandigheden van dit geval, dan komt de rechtbank tot het oordeel dat er teveel aanleiding is om daar vraagtekens bij te plaatsen.
De rechtbank acht het noodzakelijk dat een andere psychiater die niet bij de behandeling betrokken is en niet betrokken is geweest bij de gesignaleerde “polemiek” omtrent de diagnose pedofilie, een geneeskundige verklaring opstelt.
Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat betrokkene en zijn advocaat ter zitting hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen psychiater T. Mulder, die in het kader van een eerder verzoek een geneeskundige verklaring heeft opgesteld.
De behandeling wordt aangehouden in afwachting van die nieuwe geneeskundige verklaring.
De rechtbank acht het noodzakelijk dat psychiater J. van Marle bij de voortzetting van de behandeling aanwezig is en zal de voortzetting plannen op een datum dat de psychiater terug is van vakantieverlof.
De rechtbank ziet aanleiding de verdeer behandeling te verwijzen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
Beslissing
De rechtbank:
- houdt de beslissing op het verzoek, in verband met de nieuwe geneeskundige verklaring, aan tot een nader te bepalen zitting;
- verwijst de behandeling naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
Gegeven op 5 augustus 2010.
de griffier de rechter
I.J. Kemkers mr. T.M.L. Veen
Verzonden op:
Afschrift aan:
(x) betrokkene
(x) advocaat
(x) inspectie
(x) officier van justitie