ECLI:NL:RBASS:2010:BP3561

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
1 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
79382
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen na uithuisplaatsing en onderzoek naar opvoedingsvaardigheden

In deze zaak, behandeld door de kinderrechter van de Rechtbank Assen op 1 juni 2010, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [A], [B] en [C]. Deze kinderen zijn in 2007/2008 uithuisgeplaatst, wat door hun moeder en de opvoeder, [X], nooit geaccepteerd is. Zij zijn van mening dat de beslissing tot uithuisplaatsing is genomen op basis van onjuist onderzoek en oordelen over de opvoedingscapaciteiten van de moeder. Na meerdere procedures wordt in juni 2010 opnieuw verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing gevraagd. De kinderrechter besluit om nader onderzoek te laten verrichten naar de huidige opvoedingsmogelijkheden van de moeder en [X].

Het rapport van dit onderzoek, dat in januari 2011 beschikbaar komt, leidt tot de beëindiging van de uithuisplaatsing voor de oudste twee kinderen. De kinderrechter benadrukt dat de onvrede over het netwerkonderzoek, dat in het verleden heeft plaatsgevonden, nog steeds voor onduidelijkheid zorgt. De rechtbank kan niet oordelen over de juistheid van het netwerkonderzoek, maar erkent dat de betrokkenen zich niet gehoord voelen in hun verzoeken om nieuw onderzoek. De kinderrechter stelt vast dat het noodzakelijk is om de opvoedingsvaardigheden van de moeder en [X] opnieuw te onderzoeken, gezien de belangrijke rol die [X] speelt in het leven van de kinderen.

De kinderrechter verlengt de ondertoezichtstelling met een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden. De rechtbank bepaalt dat het Leger des Heils, dat de ondertoezichtstelling uitvoert, de kinderrechter uiterlijk drie weken voor de volgende zitting op de hoogte moet brengen van de voortgang van het onderzoek. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en er kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector Civiel
Beschikking d.d. 01 juni 2010
Zaaknummer 79382 / FA RK 10-1091
Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
van de kinderrechter in bovenvermelde rechtbank, gegeven in de zaak met betrekking tot de minderjarigen:
[A], geboren in de gemeente [geboorteplaats] op [geboortedatum]
[B], geboren in de gemeente [geboorteplaats] op [geboortedatum] en
[C], geboren in de gemeente [geboorteplaats] op [geboortedatum]
kinderen van [moeder], wonende te [adres].
Het gezag van de minderjarigen [A] en [B] berust bij de moeder. Het gezag van de minderjarige [C] berust bij moeder en [X].
Verloop van de procedure
Blijkens beschikking van de kinderrechter te Assen van 10 juni 2009 staan de minderjarigen, voornoemd, onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Drenthe, welke Stichting de ondertoezichtstelling laat uitvoeren door het Leger des Heils, Jeugdzorg en Reclassering (LdH), Laan Corpus den Hoorn 106, 9728 JR Groningen.
Tevens heeft de kinderrechter bij beschikking d.d. 10 juni 2009 in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen machtiging verleend tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht van de minderjarige [A] in een residentiële voorziening en voor de minderjarigen [B] en [C] in een voorziening voor pleegzorg.
Op 22 april 2010 heeft het LdH verzocht de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing te verlengen met een jaar.
Bij dit verzoek zijn onder meer overgelegd het hulpverleningsplan, een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing en een indicatiebesluit.
Op 1 juni 2010 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn: dhr. K. van den Berg (namens het LdH), de moeder en [X] met hun advocaat mr. D. Jakobs.
Gronden van de beslissing
Alle drie de kinderen zijn in april 2007 uithuis geplaatst. [A] ging destijds naar een pleeggezin en [B] en [C] werden ondergebracht bij [X]. Vervolgens werd een onderzoek gestart naar de geschiktheid van [X] als netwerkpleeggezin. De resultaten van dat onderzoek resulteerden in een negatief advies. Op 29 mei 2008 werden [B] en [C] zonder nader overleg met [X] bij hem opgehaald en naar verschillende pleeggezinnen gebracht. Sindsdien zijn de kinderen alle drie uithuis geplaatst gebleven. Bij moeder en [X] heeft altijd veel onvrede bestaan over dat onderzoek en dat advies. Zij stellen dat het onderzoek onvolledig was, dat het onderzoek voorzover het heeft plaatsgevonden onzorgvuldig was en zijn verwijzen naar de beslissing van de klachtencommissie van Bureau Jeugdzorg Drenthe, waaruit zij afleiden dat hun kritiek wordt gedeeld. Inmiddels hebben zij de stukken die op het netwerkonderzoek betrekking hebben ter beschikking gesteld van de heer Van den Berg. Die heeft ter zitting benadrukt dat er een compleet rapport / advies ligt en dat het beleid van het LdH is om kinderen niet te plaatsen in een omgeving waarover negatief is geadviseerd. In hoeverre dat rapport op een onjuiste wijze tot stand is gekomen, kan de heer Van den Berg niet beoordelen, hij moet het ook doen met de stukken die beschikbaar zijn.
De rechtbank benadrukt dat ook de rechtbank niet kan beoordelen of het netwerkonderzoek wel of niet op de juiste manier heeft plaatsgevonden en of het op de juiste manier is afgerond. De rechtbank wil niet de indruk wekken dat de kritiek van moeder en [X] gedeeld wordt, nu de rechtbank daar geen oordeel over kan geven.
De rechtbank stelt wel vast dat de onvrede over dat netwerkonderzoek tot op de dag van vandaag voor ruis zorgt. Betrokkenen hebben de indruk dat in het verleden verstrekkende beslissingen zijn genomen op basis van een onjuist advies, zij voelen zich niet gehoord in hun verzoeken tot het verrichten van een nieuw onderzoek en zij vrezen dat steeds weer zal worden voortgebouwd op de eerdere beslissingen op basis van dat onderzoek.
De rechtbank acht het in het belang van de kinderen noodzakelijk dat dit punt – voor zover mogelijk – wordt opgehelderd. Een nieuw netwerkonderzoek zoals dat heeft plaatsgevonden is niet zinvol. De situatie is inmiddels teveel veranderd. Wat wèl zinvol is, is onderzoek naar hetgeen moeder en de heer [X] de kinderen op dit moment kunnen bieden, als het gaat om opvoedingsvaardigheden in de brede zin van het woord. De heer [X] is gezaghebbende ouder van [C], hoewel hij biologisch niet zijn vader is. [X] heeft in het leven van alle kinderen een belangrijke rol gespeeld. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het wenselijk te achten dat ook hij in het onderzoek wordt betrokken. Daarmee wil de rechtbank niet zeggen dat [X] en moeder op gelijke wijze in het onderzoek moeten worden betrokken. Hij kan echter ook niet geheel buiten het onderzoek worden gelaten. Gezien zijn rol in het leven van de kinderen en gezien het feit dat de oorspronkelijke pijn nu juist zit in een netwerkonderzoek dat op hem betrekking had, moet ook worden bezien wat [X] de kinderen te bieden heeft. Als dat niet wordt onderzocht, zal het oude netwerkonderzoek de verhoudingen ook voor de toekomst blijven vertroebelen.
Een nieuw onderzoek kan voor de toekomst helderheid schaffen voor moeder en de heer [X] en zal de rechtbank en de gezinsvoogdijinstelling een duidelijker basis geven voor de in de toekomst te nemen beslissingen.
Het voorgaande staat er niet aan in de weg dat de ondertoezichtstelling voor alle kinderen met een jaar wordt verlengd. Op grond van de informatie van het LdH, zoals in voormeld verzoek met bijlagen aangegeven en ter terechtzitting aangevuld en in aanmerking genomen de door de overige gehoorde personen afgelegde verklaringen, is de kinderrechter van oordeel dat in het belang van de minderjarigen de termijn van ondertoezichtstelling dient te worden verlengd, nu de gronden van de ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat verlenging van voormelde machtigingen tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht voor de minderjarige [A] in een residentiële voorziening en voor de minderjarigen [B] en [C] noodzakelijk zijn in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De kinderrechter spreekt de machtigingen tot uithuisplaatsing uit voor de duur van 6 maanden en zal het verzoek voor het overige aanhouden.
De kinderrechter kiest voor die benadering om te voorkomen dat het LdH al over 3 maanden een nieuw verzoek zou moeten indienen, terwijl het wenselijk geachte onderzoek dan naar alle waarschijnlijkheid nog niet is afgerond. De kinderrechter acht het wel wenselijk dat het LdH de kinderrechter uiterlijk 3 weken voor de voortzetting van de behandeling ter zitting schriftelijk op de hoogte brengt van de voortgang van het onderzoek en alle relevante verdere ontwikkelingen in de zaak van de kinderen.
Beslissing
De kinderrechter:
verlengt de duur van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen met een jaar ingaande 14 juni 2010 met handhaving van de Stichting Bureau Jeugdzorg Drenthe, die het toezicht heeft en met de opdracht aan deze Stichting de ondertoezichtstelling te laten uitvoeren door het Leger des Heils, Jeugdzorg en Reclassering, Laan Corpus den Hoorn 106, 9728 JR Groningen;
verlengt, conform en ter effectuering van de indicatiebesluiten, de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht van de minderjarigen, voornoemd, met ingang van 14 juni 2010 voor de duur van een half jaar;
houdt het verzoek voor het overige aan en verwijst het verzoek naar de zitting van 7 december 2010 om 11.00 uur voor verdere behandeling;
bepaalt dat het LdH voor 16 november 2010 de hiervoor genoemde aanvullende informatie dient toe te sturen aan de rechtbank en aan moeder en [X];
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr T.M.L. Veen, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 01 juni 2010, in tegenwoordigheid van mw. J.R. Vijfschagt - Teekens, griffier, en door de rechter en de griffier ondertekend.-
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te Leeuwarden. Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingesteld.