RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.830002-10
vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 13 april 2010 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende te [woonadres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 30 maart 2010.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.C. van Diest, advocaat te Zuidlaren.
De verdachte is ingevolge de ter terechtzitting gewijzigde tenlastelegging bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 01 januari 2010 te [plaats delict] ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te
beroven, met dat opzet een stuk (zwaar) vuurwerk, waarvan verdachte de lont
had aangestoken, tegen/naar die [slachtoffer], althans in/tegen de door die [slachtoffer]
gedragen jas/kleding, heeft gegooid, welk stuk vuurwerk (vervolgens) tot
ontploffing is gekomen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij op of omstreeks 01 januari 2010 te [plaats delict] aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel heeft toegebracht, immers heeft verdachte opzettelijk een
stuk (zwaar) vuurwerk, waarvan verdachte de lont had aangestoken, tegen/naar
die [slachtoffer], althans in/tegen de door die [slachtoffer] gedragen jas/kleding, gegooid,
welk stuk vuurwerk (vervolgens) tot ontploffing is gekomen;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien ook terzake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht
volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 01 januari 2010 te [plaats delict] ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet een stuk (zwaar) vuurwerk, waarvan
verdachte de lont had aangestoken, tegen/naar die [slachtoffer], althans in/tegen de
door die [slachtoffer] gedragen jas/kleding, heeft gegooid, welk stuk vuurwerk
(vervolgens) tot ontploffing is gekomen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie mr. C. Westerling acht hetgeen meer subsidiair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank de verdachte zal veroordelen tot:
? een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en onder de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, hetgeen mede inhoudt dat verdachte een ambulante behandeling volgt bij de AFPN, dat hij een COVA trainig volgt en dat hij zich houdt aan de meldingsplicht;
? toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van 1010 euro, met schadevergoedingsmaatregel;
? teruggave van de in beslag genomen kledingstukken aan de rechtmatige eigenaar [slachtoffer];
? alsmede dat de rechtbank het geschorste bevel voorlopige hechtenis zal opheffen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De verdachte dient van het primair en subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank met betrekking tot het primair tenlastegelegde van oordeel dat het betreffende stuk vuurwerk ongeschikt is om een persoon van het leven te beroven en dat met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer].
Met betrekking tot het meer subsidiair tenlastegelgde:
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte het vuurwerk niet gericht heeft gegooid naar [slachtoffer] maar dat het een achteloze handeling was. De rechtbank merkt hierover op dat verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat er mensen (waaronder [slachtoffer]) achter hem aan kwamen en dat hij om hen af te schrikken en op een afstand te houden vuurwerk in hun richting gooide. Het vuurwerk kwam tegen [slachtoffer] aan. Op welke wijze verdachte gooide doet niet ter zake. Door het enkele gooien van (illegaal) vuurwerk naar mensen heeft hij de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daarmee mogelijk iemand (in casu [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen. Het voorwaardelijk opzet op (een poging tot) zware mishandeling acht de rechtbank derhalve voldoende bewezen.
Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren overigens heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit op dit punt zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
- de aangifte van [slachtoffer] d.d. 1 januari 2010 (pag. 11 van het procesverbaal met registratienummer 2010001632-21 van de politie Drenthe, district Noord, Basiseenheid Assen Noord/AA en Hunze, met bijlagen) inhoudende, kort en zakelijk weergegeven:
dat hij in de vroege ochtend van 1 januari 2010 voor zijn woning aan de [adres slachtoffer] stond; dat [verdachte] dronken was en geïrriteerd over iets, dat [verdachte] iets zei over dat aangever de aanleiding was dat [een bekende] in de gevangenis was beland; dat kort hierna aangevers jas ontplofte; dat het erg veel pijn deed; dat aangevers jas in de fik stond; hij heeft zijn jas uitgedaan en er bleken brandwonden te zijn ontstaan op zijn borst en op zijn linkerduim.
- de geneeskundige verklaring inzake [slachtoffer] (pag. 14 van voornoemd procesverbaal) opgemaakt door de huisarts [naam huisarts] op 1 januari 2010, inhoudende dat is waargenomen een grote 2de graad brandwond op de borst met kruitresten in de huid alsmede oppervlakkige wonden ten gevolge van een explosie ter hoogte van de linkerduimmuis.
- de verklaring van de getuige [getuige 1] (pag. 23 e.v. van voornoemd procesverbaal), inhoudende dat hij met aangever, [getuige 2] en een groep andere mensen op de [straatnaam] stond; dat [verdachte] ladderzat was en heel vervelend deed; dat hij zag dat [verdachte] een vuurwerk aanstak en het in zijn hand hield; dat getuige [1] wegliep en toen een knal hoorde.
- de verklaring van de getuige [getuige 2] (pag. 25 e.v. van voornoemd procesverbaal), inhoudende dat zij voor haar woning aan de [straatnaam] stond; dat [verdachte] er ineens aan kwam en begon te schreeuwen en raar te doen; dat toen [getuige 1] en aangever naar haar toe kwamen om te helpen; dat [verdachte] toen steeds bozer werd en dat zij zag dat [verdachte] vuurwerk pakte en dat hij het aanstak; getuige [2] zag dat [verdachte] het vuurwerk naar aangever toegooide; aangever stond op ongeveer anderhalve meter afstand van [verdachte]; getuige zag dat het vuurwerk voor of op de borst van aangever ontplofte en dat zijn jas daardoor brandde; aangever schrok en deed direct zijn jas en trui uit; getuige zag op de borst van aangever een rode bloederige plek.
- de verklaring van de verdachte (pag 41 e.v. van voornoemd procesverbaal), inhoudende dat hij (illegaal) vuurwerk heeft aangestoken en over zijn schouder heeft weggegooid naar achteren.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 01 januari 2010 te [plaats delict] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een stuk zwaar vuurwerk, waarvan verdachte de lont had aangestoken, tegen die [slachtoffer], heeft gegooid, welk stuk vuurwerk (vervolgens) tot ontploffing is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het meer subsidiair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking: de aard en de ernst van het gepleegde feit; de omstandigheden waaronder dit feit is begaan; hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; de eis van de officier van justitie; het pleidooi van de raadsman van de verdachte; de oriëntatiepunten voor de straftoemeting; de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 16 maart 2010, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van misdrijven is veroordeeld, alsmede het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies d.d. 23 maart 2010 opgemaakt door reclasseringswerker [naam reclasseringswerker].
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden alsmede een werkstaf van 180 uren passend en geboden is. Verdachte heeft aangegeven de ernst van het feit in te zien en er spijt van te hebben. Ook heeft hij aangegeven dat hij de schade van de benadeelde partij wel wil vergoeden. Verdachte is inmiddels al onder behandeling bij de AFPN en volgt een agressie regulatietraining. De reclassering heeft geadviseerd dat hij in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk op te leggen straf de training bij de AFPN afmaakt en daarnaast een COVA training gaat volgen. Verdachte heeft aangegeven dat hij de agressie regulatietraining wel wil blijven volgen maar dat nog meer cursus verplichtingen niet te combineren zijn met zijn werkzaamheden als ZZP-er. Verdachte zit in de schuldsanering en heeft een gezin te onderhouden. Een tijdsinvestering van circa 80 uur voor een COVA training naast zijn werk, de behandeling bij de AFPN en een meldingsplicht bij de reclassering zou een te zware belasting geven. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte op dit punt tegemoet komen en hem als bijzondere voorwaarden bij de voorwaardelijke gevangenisstraf alleen opleggen dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, hetgeen mede inhoudt dat verdachte deelneemt aan een agressie regulatietraining bij de AFPN zolang de AFPN dit noodzakelijk acht, met opdracht aan de reclasseringsinstelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij [slachtoffer]
Door het slachtoffer is een vordering tot schadevergoeding ingediend ten bedrage van €1010,00. Ter terechtzitting is gebleken dat de gevorderde materiële schade € 126,80 bedraagt in plaats van de opgevoerde € 210,00. Voorts wordt een bedrag van € 800,00 aan immateriële schade gevorderd. De totale schade komt daarmee op € 926,80.
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. Het gevorderde bedrag ad € 926,80 acht zij voldoende aannemelijk gemaakt en niet onredelijk. De rechtbank overweegt in dit kader voorts dat zij in het dossier geen enkele aanleiding ziet om aan te nemen dat sprake is geweest van enige mate van medeschuld van het slachtoffer. De civiele vordering is dan ook gegrond en voor toewijzing vatbaar.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot het meer subsidiair bewezen verklaarde feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder primair en subsidiair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het meer subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- een taakstraf bestaande uit 180 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt,
of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, hetgeen mede inhoudt dat verdachte deelneemt aan een agressie regulatietraining bij de AFPN zolang de AFPN dit noodzakelijk acht, met opdracht aan de reclasseringsinstelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren arbeid per dag voor de in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen.
De rechtbank heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
De rechtbank gelast de teruggave aan [slachtoffer] van de navolgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van de som van € 926,80 en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer], een bedrag van € 926,80 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 18 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en
verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. de Wit, voorzitter en mrs. B.I. Klaassens en H.T. van Voorst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 13 april 2010.