ECLI:NL:RBASS:2010:BV1596

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
29 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
19.830093-10
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van vervalsing van bankbiljetten

In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 29 juli 2010 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van vervalste bankbiljetten. De verdachte werd op 2 mei 2010 aangehouden na een verkeerscontrole waarbij hij een propje op de grond gooide, dat later bleek een vervalst bankbiljet van 100 euro te zijn. Tijdens de controle werd in de auto van de verdachte een enveloppe aangetroffen met daarin 101 vervalste bankbiljetten van 100 euro en 78 bankbiljetten van 200 euro. De verdachte ontkende echter dat het geld van hem was en stelde dat hij het propje niet had weggegooid. De rechtbank heeft de verklaringen van de verbalisanten en een passagier in de auto in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de vervalste bankbiljetten voorhanden had. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging. De rechtbank heeft ook het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig tijdens de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.830093-10
vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 29 juli 2010 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in [detentieadres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 27 juli 2010.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. Pellinkhof, advocaat te Assen.
De tenlastelegging
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 02 mei 2010 te [plaats delict], in elk geval in Nederland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk 178,
althans meerdere, bankbiljetten van 100 (honderd) euro en 200 (tweehonderd)
euro, dat/die verdachte zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de
valsheid of vervalsing verdachte, toen hij dat/die ontving, bekend was, met
het oogmerk om dat/die als echt en onvervalst uit te geven of te doen
uitgeven, in voorraad heeft gehad;
art 209 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. S.M. von Bartheld acht hetgeen is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van de tijd die door verdachte reeds in voorarrest is doorgebracht, alsmede dat de rechtbank het in beslag genomen geld verbeurd zal verklaren overeenkomstig hetgeen is bepaald in artikel 214bis van het Wetboek van Strafrecht.
De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak
De verdachte dient van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 2 mei 2010 omstreeks 05:00 uur zien [verbalisanten] een witte auto rijden over de [straatnaam]. De auto reed met hoge snelheid, slingerde en had beide rijstroken nodig. Verbalisanten hebben een stopteken gegeven om de bestuurder van de auto aan een alcoholcontrole te onderwerpen. De auto reed hierop naar het [straatnaam] en stopte. De bestuurder (verdachte) stapte direct uit de auto, enkele seconden later gevolgd door de passagier ([naam passagier]). Op het moment dat verdachte naast de auto stond voor de alcoholcontrole stopte hij zijn rechterhand in zijn rechter broekzak. Toen hij deze hand uit zijn broekzak haalde wierp hij een prop op de grond. Verbalisant [V1] heeft het propje papier opgepakt en uitgevouwen. Dit propje bleek een bankbiljet van EURO 100 te zijn. Omdat verbalisanten vermoedden dat het vals geld was hebben zij naar aanleiding hiervan in de auto gezocht naar de eventuele aanwezigheid van meer vals geld en troffen een enveloppe met geld aan die half onder een zwarte map op de bijrijderstoel lag. Deze enveloppe bevatte 101 bankbiljetten van EUR 100 en 78 bankbiljetten van EUR 200. Voornoemde bankbiljetten zijn onderworpen aan een echtheidsonderzoek en bleken vervalst te zijn. Het bankbiljet van EURO 100 dat verbalisant [V1] als propje heeft aangetroffen bleek voorzien van hetzelfde serienummer als de EURO 100 bankbiljetten die in de enveloppe in de auto zijn aangetroffen.
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het propje niet van hem afkomstig is en dat het op de bijrijderstoel in de auto aangetroffen valse geld niet van hem is, dat hij dit geld niet eerder heeft gezien en dat hij niet weet hoe dit geld in de auto is terecht gekomen.
Met betrekking tot het aantreffen van het propje heeft verdachte blijkens het proces-verbaal d.d. 2 mei 2010 tijdens zijn eerste verhoor ontkend dat hij een propje heeft weggegooid, in het tweede verhoor d.d. 3 mei 2010 heeft hij verklaard dat het propje misschien uit zijn broekzak is gevallen toen hij naar zijn telefoon zocht terwijl hij ter terechtzitting d.d 27 juli 2010 heeft verklaard dat hij geen propje in zijn broekzak had en dat hij niet weet waar het vandaan komt en dat er misschien wel helemaal geen propje was.
De rechtbank volgt verdachtes ontkennende verklaring met betrekking tot het aantreffen van het propje niet en overweegt dat zij in dit kader uitgaat van het ambtsedige proces-verbaal van de drie verbalisanten, alsmede van de verklaring van [passagier] die een van de verbalisanten aan verdachte heeft horen vragen: “Wat gooi jij daar weg?” en “Waarom gooi jij dat geld weg?” De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van die verklaringen te twijfelen en gaat er dus van uit dat verdachte het propje heeft weggegooid en daarmee voorhanden heeft gehad. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat verdachte ook de in de auto aangetroffen bankbiljetten voorhanden heeft gehad. Gelet op de hiervoor beschreven feitelijke gang van zaken op 2 mei 2010 is verdachte als eerste uit de auto gestapt. [Passagier] zat op dat moment nog op de bijrijderstoel. Verdachte kan het geld dus niet op die bijrijderstoel hebben neergelegd. [Passagier] heeft verklaard dat hij niet heeft gemerkt dat er iets op zijn zitting lag toen hij instapte bij verdachte. In elk geval maken voornoemde feiten en omstandigheden dat naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte 178, althans meerdere, vervalste bankbiljetten van 100 euro en 200 euro in voorraad heeft gehad met het oogmerk om die als echt en onvervalst uit te geven of te doen geven. Verdachte dient derhalve van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. de Wit, voorzitter en mrs. C.P. van Gastel en B.I. Klaassens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.D. Vermeer, griffier, en bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 29 juli 2010, zijnde mr. B.I. Klaassens buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.